Home

Rechtbank Noord-Nederland, 20-02-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:560, AWB LEE - 17 _ 1869

Rechtbank Noord-Nederland, 20-02-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:560, AWB LEE - 17 _ 1869

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
20 februari 2018
Datum publicatie
25 juni 2018
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2018:560
Formele relaties
Zaaknummer
AWB LEE - 17 _ 1869

Inhoudsindicatie

In geschil is of verweerder terecht de aftrek voor scholingsuitgaven heeft gecorrigeerd. Als onderdeel van een vertrekregeling heeft eiser met zijn werkgever afgesproken dat van een deel van de afgesproken ontslagvergoeding wordt aangewend in de vorm van een onbelaste vergoeding voor opleidingskosten. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de kosten daarom niet op eiser gedrukt. De aftrek is terecht geweigerd. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 17/1869

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 20 februari 2018 in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. A.A. Westers),

en

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Het beroep is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 28 april 2017 op het bezwaarschrift van eiser tegen de aan hem opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2013 en de daarbij gegeven belastingrentebeschikkingen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Tegelijk met deze zaak is eisers zaak met zaaknummer 17/1870 behandeld, welke zaak eiser ter zitting heeft ingetrokken.

Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.

Geschil

2. In geschil is of verweerder terecht de aftrek voor scholingsuitgaven heeft gecorrigeerd.

Beoordeling

3.1

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aftrek terecht gecorrigeerd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Voor aftrek van scholingsuitgaven als bedoeld in artikel 6.27 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) is (onder meer) vereist dat de uitgaven op eiser of zijn partner hebben gedrukt (zie artikel 6.1, eerste lid, onderdeel a, en artikel 6.27, derde lid, van de Wet IB 2001). Daarvan is alleen sprake als eiser de scholingsuitgaven zelf uit eigen middelen heeft voldaan. In het onderhavige geval is daar geen sprake van. Juist is weliswaar dat eiser met zijn werkgever een beëindigingsvergoeding is overeengekomen groot € 41.033 bruto. Echter, vaststaat dat met zijn werkgever heeft afgesproken dat deze daarvan de kosten voor opleiding en outplacement zou betalen, en dat alleen het restant (€ 31.633) aan hem zou worden uitbetaald. Als gevolg daarvan heeft eisers voormalige werkgever de opleidingskosten betaald in de vorm van een onbelaste vergoeding van opleidingskosten, en hebben die kosten dan ook niet op eiser gedrukt.

3.2

Eiser had ervoor kunnen kiezen de overeengekomen beëindigingsvergoeding volledig bruto aan zich te laten uitbetalen (als gevolg waarvan de volledige vergoeding van € 41.033 tot zijn belastbaar inkomen zou zijn gerekend), om daarvan dan zelf de opleidingskosten te betalen. In dat geval zouden de kosten, voor zover aannemelijk gemaakt dat deze voor een werknemer aftrekbaar zijn (er is een verschil, en een drempel), bij hem aftrekbaar zijn geweest. Dat is echter niet gebeurd.

Belastingrente

4. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikkingen belastingrente. Hierbij wijst de rechtbank eiser erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

Slotsom

5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Deze uitspraak is op 20 februari 2018 gedaan door mr. A.M.A.M. Kager, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt. De beslissing is op voormelde datum in het openbaar uitgesproken, evenals de rechtsmiddelenverwijzing.

w.g. griffier w.g. rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel