Home

Rechtbank Noord-Nederland, 11-04-2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:1591, AWB - 19 _ 1913

Rechtbank Noord-Nederland, 11-04-2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:1591, AWB - 19 _ 1913

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
11 april 2019
Datum publicatie
1 mei 2019
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2019:1591
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1913

Inhoudsindicatie

Aan eiseres zijn een naheffingsaanslag en boete voor de MRB opgelegd omdat zij niet voldeed aan de inrichtingseisen van art. 3, eerste lid, onderdeel d van de Wet MRB en wel gebruik maakte voor het lagere tarief van bestelauto’s. Eiseres is niet geslaagd in haar bewijslast dat het motorrijtuig voldeed aan de wettelijke inrichtingseisen. Verder doet eiseres tevergeefs een beroep op het herstelbeleid - eiseres voldoet niet aan de gestelde voorwaarden -, op het gelijkheidsbeginsel - geen sprake van ongelijke behandeling van gelijke gevallen - en op het vertrouwensbeginsel - aan de uitlatingen van de controleurs kan geen in rechte te beschermen vertrouwen worden ontleend - daarom is het beroep ongegrond en de opgelegde boete passend en geboden.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 18/1913

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 11 april 2019 in de zaak tussen

en

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het tijdvak 3 juli 2016 tot en met 2 juli 2017 aan eiseres met dagtekening 20 oktober 2017 een naheffingsaanslag opgelegd in de motorrijtuigenbelasting tot een bedrag van € 1.562. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 1.562.

Bij uitspraak op bezwaar van 11 mei 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiseres is volgens de kentekenregistratie van 7 maart 2015 tot 15 oktober 2017 en van 30 april 2018 tot en met 27 juni 2018 houder geweest van het motorrijtuig met kenteken [kenteken] , merk Volkswagen (het voertuig). Het betreft een voertuig met dubbele cabine en het voertuig is voorzien van een laadruimte met vlakke laadvloer.

1.2.

Volgens de kentekenregistratie maakte het voertuig van 5 maart 2015 tot en met 6 maart 2015 en van 16 oktober 2017 tot en met 29 april 2018 en van 28 juni 2018 tot en met 25 september 2018 deel uit van de bedrijfsvoorraad van eiseres.

1.3.

Bij een op 18 mei 2017 uitgevoerde controle op [straat] te [plaats] is geconstateerd dat het motorrijtuig niet voldeed aan de in de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) gestelde eisen voor een bestelauto. Tijdens de controle zijn foto’s gemaakt van het motorrijtuig. Op het controleformulier staat bij bijzonderheden het volgende vermeld: “Tussenschot naar achteren geplaatst. Daardoor lengte laadruimte te kort.

1.4.

Tot de gedingstukken behoort een verslag van twee nacontroles door verweerder van 12 en 20 april 2018, waarin op een kaartje is aangegeven aan welke afmetingen moet worden voldaan en waarom daaraan in dit geval niet is voldaan. In het verslag is onder bijzonderheden het volgende vermeld: “Op 12 april bij meneer geweest en het tussenschot en de achterbank los in de laadruimte. Het tussenschot paste niet. Meneer geadviseerd om een passend tussenschot erin te zetten. Tweede controle op 20 april een passend tussenschot en passende achterbank gemonteerd het voertuig voldoet op deze manier weer.

1.5.

Verweerder heeft aan eiseres bij brief van 11 september 2017 een vooraankondiging gestuurd van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking. Verweerder heeft met dagtekening 20 oktober 2017 aan eiseres onderhavige naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] opgelegd, rekening houdend met het personenautotarief. Bij gelijktijdige beschikking heeft verweerder een boete opgelegd ingevolge artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en § 34 onderdeel 2 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB).

Ontvankelijkheid

2. De rechtbank overweegt dat de uitspraak op bezwaar de dagtekening 11 mei 2018 draagt, terwijl het beroepschrift is gedateerd op 21 juni 2018 en door de rechtbank is ontvangen op 28 juni 2018. Eiseres heeft ter zitting onweersproken verklaard dat de uitspraak op bezwaar door haar nooit is ontvangen. Na ontvangst van de aanmaning heeft eiseres zelf contact gezocht met verweerder. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat er na een telefonisch contact met een collega de uitspraak op bezwaar opnieuw aan eiseres is toegezonden op 21 juni 2018, omdat eiseres telefonisch had aangegeven dat zij verrast was door de opmerking van de collega dat de uitspraak op bezwaar al was gedaan en zij nog niets had ontvangen. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep van eiseres ontvankelijk. De rechtbank betrekt in haar oordeel dat eiseres direct na de ontvangst - van de kopie - van uitspraak op bezwaar in beroep is gekomen.

Geschil en beoordeling

3. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag en de boete terecht aan eiseres zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of het motorrijtuig voldoet aan de inrichtingseisen, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van de Wet MRB.

Naheffingsaanslag

4. Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend en heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd. Eiseres is van mening dat het voertuig voldeed aan de inrichtingseisen als het tussenschot verschoven zou worden of wanneer dit samen met de bank zou worden gezien als lading. De bank en het tussenschot stonden immers los. Daarnaast is volgens eiseres bij haar de indruk gewekt dat het aanpassen van het voertuig zou leiden tot een gunstige uitkomst van de uitspraak op bezwaar. Ten slotte stelt eiseres dat er aan haar geen gelegenheid is gegeven om de auto binnen een bepaalde termijn aan te passen aan de eisen van een bestelauto terwijl dit in andere gevallen wel gebeurt. Deze eisen hielden in dat het tussenschot vastgezet moest worden met popnagels en kit en het linker zijraam achterin moest worden geblindeerd. Eiseres heeft zich bereid verklaard om haar voertuig alsnog aan te passen. De controleambtenaren hebben haar hiervoor een termijn van 2 weken gegeven. Vervolgens werd het bezwaar toch afgewezen, aldus eiseres.

5. Verweerder is van mening dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd tezamen met de boete van 100%. Bij de (na)controle is gebleken dat het voertuig (nog) niet voldeed aan de fiscale vereisten om in aanmerking te komen voor het bestelautotarief. Er is niet gebleken dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld (AVAS) omdat eiseres zelf verantwoordelijk is voor de correcte eigenschappen van het voertuig om in aanmerking te komen voor een bijzonder - bestelauto - tarief, zodat de boete terecht is opgelegd. Tot slot is volgens verweerder niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan de boete dient te worden gematigd. Verweerder begrijpt dat eiseres een beroep doet op het herstelbeleid door te stellen dat andere mensen de gelegenheid krijgen om hun auto aan te passen aan de eisen en zij niet. Er wordt echter niet aan de voorwaarden van het herstelbeleid voldaan. In dat geval zou de laadruimte moeten voldoen aan de fiscale maten en daarvan is geen sprake. Het herstelbeleid kan dan ook niet worden toegepast en daarom is er ook geen sprake van onzorgvuldig handelen, aldus verweerder.

6. Ingevolge artikel 2, aanhef en sub b, in samenhang met artikel 3, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB) is een motorrijtuig op drie of meer wielen, ingericht voor personenvervoer en wel voor het vervoer van niet meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, een personenauto, tenzij dit motorrijtuig een laadruimte heeft die in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer en voldoet aan bepaalde voorwaarden.

7. Ingevolge artikel 3, eerste lid, onder d, van de Wet MRB dient de laadruimte ingeval het motorrijtuig een dubbele cabine heeft met zitruimte achter de bestuurder voor één rij naast elkaar in de rijrichting zittende personen:“1) over ten minste 150 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 130 cm; en

2) voor ten minste 40 percent van de lengte voor het hart van de achterste as is geplaatst en een lengte heeft van:

I. ten minste 150 cm; en

II. ten minste twee derde van de lengte die de laadruimte zou hebben indien de zitruimte achter de bestuurder zou ontbreken; en

III. ten minste twee maal die van de cabine, tenzij de cabine een hoogte heeft van ten minste 130 cm; en

3) van de cabine is afgescheiden door een vaste wand over ten minste de gehele breedte van de cabine, welke wand direct achter de zitruimte is aangebracht en ten minste dezelfde hoogte heeft als de cabine; en

4) niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit.”

8. In het Kaderbesluit Motorrijtuigenbelasting , nr. BLKB 2015/1381M versie 3 december 2015 en versie 15 april 2017 (hierna: Kaderbesluit mrb) is in onderdeel 2.6 - voor zover van belang - het volgende opgenomen:

(…)

2.6

Herstelbeleid inrichtingseisen bestelauto’s

Als een bestelauto niet langer aan de inrichtingseisen voldoet, is belasting naar het tarief voor personenauto’s verschuldigd. In de praktijk doen zich situaties voor waarin de laadruimte voldoet aan de fiscaal vereiste maten en het karakter van bestelauto slechts in geringe mate is aangetast. Het herstel in de hoedanigheid van bestelauto kan betrekkelijk eenvoudig worden gerealiseerd.

Goedkeuring

In de situaties waarin het karakter van de bestelauto slechts in geringe mate is aangetast, keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) onder de volgende cumulatieve voorwaarden goed, dat de kentekenhouder eenmalig de gelegenheid krijgt de geconstateerde onregelmatigheden te herstellen.

Voorwaarden:

Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:

- De laadruimte voldoet aan de fiscale maten;

- Het vereiste (volledige of lage) tussenschot is aanwezig;

- De rechterzijde van de laadruimte heeft niet meer dan één zijruit;

- De linkerzijde van de bestelauto heeft geen zijruiten;

- Er zijn geen stoelen, banken of andere zitplaatsen in de laadruimte aangebracht;

- Met betrekking tot het betreffende motorrijtuig is niet eerder een informatieformulier

uitgereikt; en

- De kentekenhouder is niet eerder schriftelijk geïnformeerd over de inrichtingseisen van

de bestelauto.

Wanneer aan de voorwaarden voor toepassing van de goedkeuring is voldaan wordt de kentekenhouder in de gelegenheid gesteld om binnen een bepaalde (door de inspecteur aangegeven termijn) de geconstateerde afwijking(en) van de inrichtingseisen te herstellen. Het motorrijtuig moet op een door de inspecteur bepaalde tijd en plaats worden getoond. Als de kentekenhouder verzuimt het motorrijtuig te tonen of als het motorrijtuig niet of onjuist is aangepast, wordt alsnog een naheffingsaanslag opgelegd.

(…)

9. De rechtbank stelt voorop dat, nu eiser de belasting op aangifte heeft voldaan naar het lagere tarief voor bestelauto's, een redelijke verdeling van de bewijslast met zich meebrengt dat, bij gemotiveerde betwisting van de toepasselijkheid van dat tarief door verweerder (zie de controle op 18 mei 2017), de bewijslast dat het motorrijtuig inderdaad voldoet aan de wettelijke inrichtingseisen voor een bestelauto, op eiser rust.

10. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet is geslaagd in haar bewijslast dat het motorrijtuig voldeed aan de wettelijke inrichtingseisen. De rechtbank betrekt in haar oordeel dat door verweerder onweersproken is gesteld dat de lengte van de laadruimte van het motorrijtuig ten tijde van de controle te kort was doordat het tussenschot naar achteren was geplaatst, terwijl op de foto’s duidelijk is te zien dat de losstaande achterbank en het tussenschot op maat lijken te zijn gemaakt ofwel precies passen. Vast staat daarom dat er ten tijde van de controle niet werd voldaan aan de gestelde wettelijke eisen. Dit is (ter zitting) ook niet bestreden door eiseres. Wat ook zij van de creatieve stelling van eiseres dat nu het tussenschot en de achterbank zich los achter in de auto bevonden, er ook gemeten had kunnen worden vanaf de voorstoel en er dus sprake was van een bestelauto zonder dubbele cabine. De rechtbank betrekt in haar overweging dat het tussenschot en de achterbank zodanig waren geplaatst dat daar blijvend gebruik van werd gemaakt. Eiseres heeft ter zitting ook zelf aangegeven dat zij het tussenschot en de achterbank voor dat doel had aangeschaft. Later bleek echter dat het tussenschot en de achterbank niet helemaal goed in het voertuig pasten, omdat ze van een ander type bleken te zijn. Nu eiseres niet aannemelijk heeft kunnen maken dat haar voertuig op het moment van de controle aan de gestelde eisen voldeed en verweerder voldoende gemotiveerd heeft waarom de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder in beginsel terecht van eiseres motorrijtuigenbelasting naar het tarief van personenauto’s heeft nageheven.

11. Voor zover eiseres een beroep doet op het herstelbeleid opgenomen in het Kaderbesluit mrb door te stellen dat zij in de gelegenheid gesteld had moeten worden het tussenschot en de bank op de juiste manier vast te zetten, overweegt de rechtbank als volgt.

12. De rechtbank stelt vast dat om voor toepassing voor het herstelbeleid in aanmerking te komen, voldaan moet zijn aan de voorwaarden die zijn genoemd in onderdeel 2.6 van het Besluit (zie 8.). Deze voorwaarden betreffen cumulatieve voorwaarden. Eén van de voorwaarden is dat de laadruimte voldoet aan de fiscale maten. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat de laadruimte niet voldoet aan de fiscale maten, kan eiser zich reeds daarom niet beroepen op de toepassing van het herstelbeleid.

Gelijkheidsbeginsel

13. De rechtbank wijst eiseres erop dat de beleidgever een aantal harde eisen heeft gesteld wanneer het herstelbeleid kan worden toegepast (zie 8.). Eiseres heeft op geen enkele wijze gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat zij aan deze eisen heeft voldaan. De enkele stelling, dat er verschillende gevallen - door eiseres op internet gelezen - bekend zijn bij wie verweerder de gelegenheid heeft geboden om tekortkomingen binnen een geboden termijn te herstellen alvorens over te gaan tot naheffing en/of boete is hiervoor onvoldoende. Als eiseres met deze stelling heeft bedoeld een beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel, faalt dit beroep eveneens. Indien eiseres zich op het gelijkheidsbeginsel beroept, rust ook op haar de stelplicht en de bewijslast om deze schending aannemelijk te maken. Eiseres heeft noch gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen, noch dat sprake is geweest van begunstigend beleid of een oogmerk van begunstiging dat ook op haar zou moeten worden toegepast, noch dat ten aanzien van een meerderheid van met haar vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. Naar het oordeel van de rechtbank faalt daarmee ook eiseres - mogelijk - beroep op het gelijkheidsbeginsel.

Vertrouwensbeginsel

14. Voor zover eiseres met de stelling dat de controleurs bij haar de indruk hebben gewekt dat zij alsnog de tekortkomingen mocht herstellen (zie bij 1.4.), beoogt heeft een beroep te doen op het vertrouwensbeginsel is de rechtbank van oordeel dat eiseres aan deze beweerde uitlatingen van de controleurs niet in rechte te beschermen vertrouwen heeft kunnen ontlenen. De rechtbank betrekt in haar oordeel dat eiseres ter zitting heeft verklaard dat zij wist dat deze controleurs niet over de naheffingsaanslag gingen en dat zij alleen hebben verteld dat herstel in de juiste toestand gunstig voor haar zou zijn. Verweerder heeft ter zitting voldoende aannemelijk verklaard dat de controleurs bedoeld zullen hebben dat het voertuig - na aanpassing - in de toekomst als een bestelauto zou kunnen worden aangemerkt.

Verzuimboete 15. Verweerder heeft op grond van artikel 37 van de Wet MRB in verbinding met artikel 67c van de AWR een boete opgelegd omdat de belasting niet op aangifte is voldaan. Op grond van paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, onderdeel 2, bedraagt de verzuimboete maximaal 100 procent van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald, met een minimum van € 50 en maximaal het wettelijk maximum van artikel 67c van de AWR.

16. Een verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. In dit geval is vast komen te staan dat het voertuig niet voldeed aan de inrichtingseisen voor de toepassing van het tarief van een bestelauto. Dit rechtvaardigt in beginsel een boete van 100 procent. Factoren als de mate van schuld en opzet spelen daarbij geen rol. Bijzondere omstandigheden (waartoe ook financiële omstandigheden worden gerekend) of afwezigheid van alle schuld (avas) kunnen aanleiding zijn tot matiging of het achterwege laten van de boete.

17. Op eiseres rust, nu zij gebruik wilde maken van een fiscaal gunstige regeling, de verplichting om zich op de hoogte te stellen van de inrichtingseisen die aan een bestelauto worden gesteld en tevens rust op haar de verplichting te zorgen dat wordt voldaan aan de inrichtingseisen. Dit brengt mee dat eiseres als houder van het voertuig niet alleen bij de aanschaf van de auto - toen voldeed de auto niet omdat bij de aanschaf volgens de eiseres' verklaring ter zitting twee losse achterstoelen waren geplaatst en geen achterwand -maar ook later - bij het aanbrengen van een bank en tussenwand - zich ervan had moeten vergewissen of de auto (nog) voldeed aan de inrichtingseisen die de fiscale wetgeving stelt aan de gebruikmaking van de regeling om in aanmerking te komen voor het lage tarief voor bestelauto’s voor ondernemers. Van een belastingplichtige die gebruik wil maken van een gunstige regeling mag worden verwacht dat hij zich voorafgaande aan het belastbare feit laat informeren door de juiste fiscale instantie en dat hij zich bij onduidelijkheden extra inspanningen getroost om de reikwijdte van die regeling te doorgronden. Feiten en omstandigheden op grond waarvan aannemelijk zou kunnen zijn dat eiseres dergelijke inspanningen heeft verricht, zijn gesteld noch gebleken. Integendeel uit de feiten en omstandigheden komt naar voren dat eiseres eerst geruime tijd na de controle op 18 mei 2017 zich heeft laten voorlichten en uiteindelijk passende maatregelen heeft getroffen. Voordat de controle plaatsvond heeft eiseres volstaan met een 'losstaand' tussenschot en een 'losstaande' bank en heeft zich verder niet bekommerd om de gestelde eisen waaraan moet worden voldaan om voor het lage tarief voor bestelauto's voor ondernemers in aanmerking te komen. Gelet op het voorgaande is daarom ook van avas geen sprake.

18. Eiseres heeft verder geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om de boete te verminderen. De rechtbank acht een boete van € 1.562 passend en geboden.

19. Gelet op het voren overwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, rechter, in aanwezigheid van S. de Boer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2019

griffier w.g. rechter

(niet in staat om te tekenen)

Rechtsmiddel