Home

Rechtbank Noord-Nederland, 19-12-2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:5245, AWB - 17 _ 3748

Rechtbank Noord-Nederland, 19-12-2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:5245, AWB - 17 _ 3748

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
19 december 2019
Datum publicatie
6 januari 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2019:5245
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3748

Inhoudsindicatie

Aanslagen rioolheffing vernietigd, omdat de tariefstelling niet is gebaseerd op gegevens uit de gemeentebegroting.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 17/3748

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 19 december 2019 in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

(voorheen de heffingsambtenaar van de gemeente Bedum), verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2014 met dagtekening 28 februari 2014 aan eiseres aanslagen rioolheffing van in totaal € 325.950 opgelegd.

Bij uitspraken op bezwaar van 13 oktober 2017 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde] , bijgestaan door [naam] en [naam] .

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiseres is een woningcorporatie. Zij was bij het begin van het belastingjaar 2014 genothebbende krachtens eigendom van de in de voormalige gemeente Bedum gelegen 1.538 percelen ter zake waarvan bij de onderhavige aanslagen rioolheffing is geheven.

1.2.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen. Hierbij heeft eiseres diverse stukken bij verweerder opgevraagd ter verkrijging van inzicht in de geraamde baten en lasten die ten grondslag liggen aan de (tarieven van de) rioolheffing voor het jaar 2014.

1.3.

De gemeenteraad van de gemeente Bedum heeft op 7 november 2013 de Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2014 (de Verordening) vastgesteld.

1.4.

De gemeenteraad van de gemeente Bedum heeft in de eerste week van november 2013 de Programmabegroting voor het jaar 2014 (de Programmabegroting) vastgesteld. Uit de gespecificeerde kostentoerekening bij die Programmabegroting volgt dat de baten en lasten ter zake van de rioolheffing voor het jaar 2014 als volgt zijn geraamd (bedragen in €):

Lasten

Lasten

Baten

Activiteit Riolen 6-646100:

Personeel van derden

0

Kosten onderzoek

10.000

Overige kosten

2.100

Deksel c.a. riolen

7.054

Reiniging riolen en kolken derden

30.000

Onderzoek rioolslib

3.000

Inspecties beheerplan riolen

35.000

Reinigen randvoorzieningen

7.000

Reparaties rioolaansluitingen

10.000

Subsidies en contributies

5.000

Kapitaallasten

442.877

Kapitaallasten nieuw volgens GRP/prioriteitenlijst 2009

0

Toe te rekenen eigen uren

128.888

Doorbelaste tractie

8.464

Activiteit Rioolgemalen 646200:

Energiekosten

18.188

Belastingen

144

Telefoonkosten

2.000

Onderhoud rioolgemalen

20.140

Materiaalkosten rioolgemalen

5.000

Materiaalkosten IBA’s

5.000

Aanpassing telemetriesysteem

8.300

Toe te rekenen eigen uren 2010

44.941

Kapitaallasten

6.893

Doorbelaste tractie

83

Invordering rioolrecht

29.894

Toerekening BTW aan tarief

97.485

Stortkosten veegvuil (90% van 607.400/434.77) miv 2015

Toevoeging aan bestemmingsreserve vervanging riolering

65.954

Baten

Rioolrechten

993.405

Verhoging rioolrecht (op stelpost)

0

Totaal

993.405

993.405

1.5.

De in de Programmabegroting opgenomen raming van de baten en lasten ter zake van de rioolheffing is gebaseerd op het Verbreed Gemeentelijk Riolering Plan (het vGRP) voor de periode van 2010 tot en met 2014.

1.6.

De gemeenteraad van de gemeente Bedum heeft op 12 december 2013 het Afvalwaterbeleidsplan BMWE-NZV (het Afvalwaterbeleidsplan) vastgesteld voor de planperiode 2014 tot en met 2018. Dit betreft een tussentijdse vernieuwing van het vGRP.

1.7.

Volgens het als bijlage 4 bij het Afvalwaterbeleidsplan gevoegde kostendekkingsplan zijn de baten en lasten ter zake van de rioolheffing voor het jaar 2014 als volgt geraamd (bedragen in €):

Inkomsten

Aantal aansluiting op riolering

4.480

Tarief rioolrechten

211,80

Inkomsten rioolheffing

948.864

Overige inkomsten (vanuit differentiatie)

44.541

Totaal

993.405

Uitgaven

Oude kapitaallasten:

Oude kapitaallasten

357.136

Nieuwe kapitaallasten (investeringen excl BTW):

Kapitaallast over investering

19.485

Kapitaallast voorgaande jaren

Vrijvallende kapitaallasten (15 jaar afschrijving)

Subtotaal

19.485

Nieuwe kapitaallasten (BTW investeringen):

100% van annuïteit investering

4.092

Kapitaallast voorgaande jaren

Subtotaal

4.092

Totaal kapitaallasten

380.713

Exploitatie:

Volgens Exploitatie gemeente

437.534

Vanuit ambities Afvalwaterbeleidsplan

33.330

GRP maatregelen

29.000

Subtotaal exploitatie

499.864

BTW exploitatie

61.933

Voorziening riolering

50.894

Subtotaal

993.405

Verdere uitgaven:

Kosten andere afdeling

Subtotaal

0

Totaal

993.405

Geschil en beoordeling

2.1

In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslagen rioolheffing terecht aan eiseres zijn opgelegd.

2.2

Eiseres stelt dat de aanslagen rioolheffing dienen te worden vernietigd wegens:

a. overschrijding van de opbrengstlimiet

b. strijd met het gelijkheidsbeginsel

c. strijd met de Kaderrichtlijn Water.

2.3

Vanwege de overwegingen die hierna volgen, neemt de rechtbank geen beslissing over de vraag of de ter zitting ingenomen, aanvullende stelling van verweerder inhoudende dat de geraamde lasten met een bedrag van € 40.299,89 dienen te worden verhoogd ter zake van de btw die drukt op de reeds gedane investeringen (zie bij 4.2), tardief is.

Juridisch kader opbrengstlimiet

3.1

Op grond van artikel 228a van de Gemeentewet kan, onder de naam rioolheffing, door de gemeente een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan – kort gezegd – de verwerking van huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater en hemelwater, en aan maatregelen ter beheersing van de grondwaterstand.

3.2

Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 228a en de bewoordingen van dat artikel blijkt dat, naar de bedoeling van de wetgever, de geraamde baten van de rioolheffing de lasten ter zake niet mogen overtreffen. Voor het onderhavige belastingjaar komt aan artikel 229b van de Gemeentewet in dit verband geen betekenis (meer) toe. Dit laat onverlet dat de rechtspraak van de Hoge Raad omtrent de limietoverschrijding als bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet overeenkomstig kan worden toegepast (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 23 mei 2014, 13/02955, ECLI:NL:HR:2014:1192).

3.3

Uit het voorgaande volgt dat dezelfde regels inzake stelplicht en bewijslast in acht dienen te worden genomen als die welke gelden voor de toetsing aan de in artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet voorgeschreven opbrengstlimiet. Deze regels zijn door de Hoge Raad vastgesteld in onder andere zijn arresten van 24 april 2009, zaaknummer 07/12961, ECLI:NL:HR:2009:BI1968 en van 4 april 2014, zaaknummer 12/02475, ECLI:NL:HR:2014:777, en kunnen als volgt worden samengevat. Indien een belanghebbende overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar inzicht te geven in de raming van baten en lasten welke in de begroting zijn opgenomen. Hierbij hoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Omdat de bewijslast van de feiten die overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen op de belanghebbende rust, dient hij, nadat de heffingsambtenaar aldus inzicht heeft verschaft, voldoende gemotiveerd te stellen waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een “bate” of “last ter zake”. Vervolgens dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen te verschaffen. Aan die inlichtingen mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat deze functionaris naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van de belanghebbende betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door de belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is.

Beroepsgrond opbrengstlimiet

4.1

Eiseres stelt dat de geraamde baten van de rioolheffing de geraamde lasten ter zake overtreffen. Eiseres neemt hierbij als uitgangspunt de geraamde baten en lasten uit de Programmabegroting. Volgens eiseres mag de dotatie aan de bestemmingsreserve van € 65.954 niet als last ter zake worden toegerekend aan het tarief. Daarnaast moeten de kapitaallasten van in totaal € 449.770 (€ 442.877 + € 6.893) worden bijgesteld naar

€ 380.713, omdat verweerder zelf, onder verwijzing naar het bij het Afvalwaterbeleidsplan gevoegde kostendekkingsplan in zijn uitspraak op bezwaar en zijn verweerschrift, bepleit dat de kapitaallasten op dit laatste bedrag moeten worden gesteld. Dit brengt mee dat de lasten met € 69.057 moeten worden verlaagd. Verder voert eiseres aan dat de gemeente bij de bepaling van de in de kapitaallasten begrepen rente te hoge (historische) rentepercentages heeft gehanteerd. Deze rente dient te worden berekend tegen een omslagrente van 4,5%. Hierdoor moeten de lasten met € 58.840 worden verlaagd. Deze drie correcties leiden tot een overdekking in betekende mate, zodat de Verordening algeheel onverbindend is, aldus eiseres. Ter zitting heeft eiseres haar standpunt dat de baten tot een te laag bedrag zijn geraamd, laten varen.

4.2

Verweerder bestrijdt dat de zogenaamde opbrengstlimiet is overschreden. De beoordeling van de kostendekkendheid dient volgens verweerder plaats te vinden op basis van het bij het Afvalwaterbeleidsplan gevoegde kostendekkingsplan. De tarieven voor de rioolheffing zijn op dit kostendekkingsplan gebaseerd. De Programmabegroting is aangepast aan dit kostendekkingsplan. De dotatie van (uiteindelijk) € 50.894 aan de egalisatievoorziening is terecht tot de lasten gerekend, ook al was ten tijde van het opstellen van de raming formeel gezien sprake van een bestemmingsreserve. In de Programmabegroting is nog uitgegaan van de kapitaallasten die voortvloeiden uit de kredieten van het vGRP. Hierdoor wordt het verschil verklaard met de in het bij het Afvalwaterbeleidsplan gevoegde kostendekkingsplan opgenomen kapitaallasten. Verder heeft de omslagrente van 4,5% alleen betrekking op de nieuwe investeringen. Voor de reeds gedane investeringen worden de historische rentepercentages gebruikt ten tijde van de investeringen. Dit strookt volgens verweerder met de voor het jaar 2014 geldende regels van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten. Ter zitting heeft verweerder nog aangevoerd dat de geraamde lasten met een bedrag van € 40.299,89 dienen te worden verhoogd ter zake van de btw die drukt op de reeds gedane investeringen.

4.3

De rechtbank stelt voorop dat “(…) de tarieven moeten berusten op een raming die in de gemeentebegroting staat of daarop is terug te voeren” (zie het arrest van de Hoge Raad van 4 april 2014, zaaknummer 12/02475, ECLI:NL:HR:2014:777, r.o. 3.3.3).

4.4

De rechtbank overweegt dat verweerders gemachtigde ter zitting nadrukkelijk heeft bevestigd dat het bij het Afvalwaterbeleidsplan gevoegde kostendekkingsplan ten grondslag heeft gelegen aan de tariefstelling van de rioolheffing voor het jaar 2014. De rechtbank stelt vast dat de in dit kostendekkingsplan opgenomen afzonderlijke lasten (zie bij 1.7) afwijken van de geraamde afzonderlijke lasten zoals die volgen uit de Programmabegroting (zie bij 1.4). Nadat de rechtbank dit ter zitting aan verweerders gemachtigde heeft voorgehouden, heeft hij desgevraagd verklaard dat de Programmabegroting is aangepast aan dit kostendekkingsplan. Ter zake van die gestelde aanpassing van de Programmabegroting heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank echter geen enkel inzicht verschaft.

4.5

De conclusie is dat de vastgestelde tarieven alleen zijn terug te voeren op de getallen uit het Afvalwaterbeleidsplan. Daaruit volgt dat de tariefstelling niet is gebaseerd op gegevens die hetzij zijn opgenomen in de gemeentebegroting dan wel op gegevens die daarop zijn terug te voeren (in dit geval: het vGRP). Daarom moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat de opbrengstlimiet met meer dan 10 % is overschreden en dat de verordening daardoor geheel onverbindend is. De behandeling van de overige bij 4.2 door eiseres genoemde gronden voor eventuele vernietiging van de aanslagen rioolrecht kan achterwege blijven.

5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt zowel de uitspraak op bezwaar als de aanslagen rioolheffing.

6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). Omdat eiseres vóór de uitspraak op bezwaar niet heeft verzocht om vergoeding van kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt, kan de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 7:15, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verweerder niet veroordelen in de door eiseres in de bezwaarfase gemaakte kosten.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vernietigt de aanslagen rioolheffing;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp, voorzitter, mr. A.M.A.M. Kager en mr. F.J.H.L. Makkinga, leden, in aanwezigheid van mr. M. Hiemstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2019.

w.g. griffier

w.g. voorzitter

Rechtsmiddel