Home

Rechtbank Noord-Nederland, 28-08-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:2949, AWB - 19 _ 3041

Rechtbank Noord-Nederland, 28-08-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:2949, AWB - 19 _ 3041

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
28 augustus 2020
Datum publicatie
31 augustus 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2020:2949
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3041

Inhoudsindicatie

Teruggaaf OB tbv aanschaf zonnepanelen, aangifte volledig gevolgd door verweerder. Geen recht op rentevergoeding over de teruggegeven OB.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 19/3041

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 28 augustus 2020 in de zaak tussen

en

(gemachtigde: [medewerker Belastingdienst] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor de periode 12 november 2003 t/m 31 december 2003 met dagtekening 27 december 2018 aan eiser een teruggaafbeschikking omzetbelasting (OB) opgelegd ten bedrage van € 5.081.

Bij uitspraak op bezwaar van 19 juli 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote, [echtgenote] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [medewerker Belastingdienst] . Door de echtgenote van eiser is een pleitnota voorgedragen.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiser heeft in november 2003 zonnepanelen aangeschaft. Ter zake daarvan heeft hij € 5.157 (te weten: € 5.080,88 en € 76,25) aan BTW betaald.

1.2.

Op 19 september 2018 heeft verweerder het formulier ‘opgaaf zonnepaneelhouders’ van eiser ontvangen en op 9 oktober 2018 een aangifte OB over de periode 12-11-2003/31-12-2003. Eiser heeft daarbij een bedrag van € 5.081 aan OB teruggevraagd.

1.3.

Met dagtekening 27 december 2018 heeft verweerder de teruggaafbeschikking OB vastgesteld op € 5.081.

1.4.

Op 2 januari 2019 heeft eiser zijn bezwaarschrift ingediend en daarbij aangegeven dat ten onrechte geen rente is vergoed over het terugbetaalde bedrag.

1.5.

Het bedrag van de teruggaafbeschikking OB ad € 5.081 is op 4 maart 2019 aan eiser betaald.

1.6.

Per brief van 6 maart 2019 heeft verweerder een voorgenomen uitspraak op bezwaar genomen. In de brief heeft verweerder medegedeeld dat terecht geen heffingsrente is vergoed over het terugbetaalde bedrag.

1.7.

Op 1 april 2019 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden en bij uitspraak op bezwaar van 19 juli 2019 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Geschil en beoordeling

2. Is geschil is het antwoord op de vraag of eiser recht heeft op vergoeding van (heffings)rente over het bedrag van de teruggaafbeschikking OB.

Formeel

3. De rechtbank stelt allereerst vast dat er zich bij de stukken geen als zodanig kenbare beschikking houdende de afwijzing, of nihil-toekenning, van een verzoek om (heffings)rente bevindt (zie artikel 30j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, AWR). Ter zitting hebben partijen kenbaar gemaakt dat in de teruggaafbeschikking OB van 27 december 2018 de beschikking houdende de afwijzing/nihil-vaststelling daarvan moet worden geacht te zijn begrepen. De rechtbank zal partijen daarin, uit proceseconomisch oogpunt, volgen.

Inhoudelijk

4. Eiser stelt dat hij recht heeft op vergoeding van rente over het bedrag van de teruggaaf vanaf eind 2003 tot aan 4 maart 2019, de datum van betaling (onder verwijzing naar het bankafschrift ING 20-02-2019 t/m 05-03-2019, bijlage 5 beroepschrift), dan wel tot de datum van de zitting, op grond van artikel 4:126 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (titel 4.5 Wet Nadeelcompensatie). Volgens eiser is sprake van een wederrechtelijk verkregen voordeel in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr.), dan wel dat hij geldt als benadeelde partij. Daarnaast doet eiser een beroep op het vertrouwens-beginsel omdat hij over een aanslag Inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 1991 in 2012 wel rente vergoed heeft gekregen.

5. Verweerder stelt dat eiser geen recht heeft op vergoeding van rente. Uit het in deze van toepassing zijnde tweede lid, onder b, van artikel 30f van de AWR, zoals dat luidde van 1 april 2003 tot 1 januari 2004, volgt dat heffingsrente alleen wordt vergoed als blijkt dat op de periodieke aangifte over dat jaar te veel OB is aangegeven of te weinig belasting op aangifte is terugbetaald. In die gevallen kan, al dan niet door middel van een suppletieaangifte, bezwaar worden gemaakt tegen de ingediende aangiften en is sprake van teruggaven die voortvloeien uit het herstellen van onjuistheden na afloop van het betreffende jaar. Daarvan is in dit geval geen sprake. Eiser deed op 4 oktober 2018 voor het eerst aangifte en er is geen sprake van een teruggaaf die voortvloeit uit het herstel van een onjuistheid. Ook uit de besluiten van de Staatssecretaris van 17 oktober 1988 (VB 88/868) en 20 maart 2008 (Besluit heffingsrente, nr. CPP2007/3267M), alsmede artikel 18, tweede lid van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht blijkt dat geen heffingsrente wordt vergoed over zaken die geen herstel van een onjuistheid zijn, alsmede dat een teruggave als gevolg van een negatieve aangifte geen herstel van een onjuistheid is. Verweerder stelt voorts dat geen sprake is van opgewekt vertrouwen, alsmede dat titel 4.5 van de Awb en artikel 36e van het WvSr. niet van toepassing zijn.

6.1.

De rechtbank overweegt als volgt. In deze is, nu de verzochte en gehonoreerde teruggaaf betrekking heeft op in 2003 betaalde OB, artikel 30f, tweede lid, van de AWR zoals dat artikel luidde van 1 april 2003 t/m 31 december 2003 van toepassing. Daarin was het volgende bepaald:

Met betrekking tot de loonbelasting, de omzetbelasting, de overdrachtsbelasting, de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, de accijns, de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van pruimtabak en snuiftabak en de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen wordt heffingsrente berekend ingeval:

(…)

b. een teruggaaf van belasting plaatsvindt vanwege de omstandigheid dat de verschuldigde belasting minder beloopt dan die welke is aangegeven.

6.2.

Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit die toepasselijke wettelijke bepaling dat eiser geen recht op vergoeding van heffingsrente over de teruggegeven OB heeft. Door eiser wordt niet voldaan aan het vereiste dat die teruggave plaatsvindt omdat de verschuldigde belasting minder beloopt dan de belasting die (eerder) door hem is aangegeven (zie ook Hoge Raad 14 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4180). Eiser heeft in 2003 zonnepanelen aangeschaft en heeft voor het eerst op 9 oktober 2018 een aangifte OB over 2003 ingediend en die is (volledig) door verweerder gevolgd. Er is gelet daarop geen sprake van ‘herstel van een onjuistheid’. De aangifte van eiser strekkende tot teruggave is, nu deze circa 15 jaar na het jaar waarop de OB was betaald is ingediend, aan te merken als een verzoek om ambtshalve teruggave. Echter, gelijk in de door verweerder aangehaalde besluiten (zie 5.) is bepaald, bestaat in dat geval evenmin op grond van een eventueel begunstigend besluit van de Staatssecretaris aanspraak op vergoeding van rente.

6.3

Eisers beroep op de Wet nadeelcompensatie en meer specifiek artikel 4:126 Awb faalt reeds omdat titel 4.5 van de Awb en daarmee die bepaling, nog niet in werking is getreden. Overigens ziet die wet op geheel andere situaties. Voor zover eiser mede een beroep wenst te doen op titel 8.4 van de Awb (‘Schadevergoeding’) is de rechtbank van oordeel dat ook die titel niet tot toekenning van rente kan leiden. Die titel is namelijk (nog) niet van toepassing op de Wet op de OB. Daarnaast betreffen de bepalingen in die titel schadevergoeding in geval van een onrechtmatig besluit/onrechtmatig handelen en daar is in dit geval, nu verweerder het verzoek om teruggave volledig heeft gehonoreerd, geen sprake van. Ook artikel 8:73 Awb (oud) kan eiser niet baten: er is geen sprake is van te vergoeden schade in verband met een gegrond beroep. De verwijzing van eiser naar wederrechtelijk verkregen voordeel in de zin van artikel 36e van het WvSr. en/of het zijn van benadeelde partij, gaat evenmin op. De onderhavige procedure is geen strafzaak, maar betreft een belastingrechtgeschil. Daarop zijn de bepalingen van het WvSr. niet van toepassing.

6.4.

Voor zover eisers een beroep op het vertrouwens- en/of gelijkheidsbeginsel heeft beoogd te doen, met zijn verwijzing naar het wel ontvangen van rente na een teruggaaf van IB/PVV, tenslotte, slaagt dat evenmin. Dit, al omdat niet is voldaan aan één van de vereisten voor een succesvol beroep daarop, te weten dat sprake is van gelijke gevallen. De OB is niet hetzelfde als de IB/PVV en er gelden voor beide belastingen ook verschillende regels, die te maken hebben met de eigen aard van de betreffende belasting.

7. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.A.M. Kager, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Stevens, griffier, op 28 augustus 2020. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.

w.g. griffier

w.g. rechter

Rechtsmiddel