Home

Rechtbank Noord-Nederland, 08-10-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:3411, AWB LEE - 20 _ 706

Rechtbank Noord-Nederland, 08-10-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:3411, AWB LEE - 20 _ 706

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
8 oktober 2020
Datum publicatie
15 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2020:3411
Zaaknummer
AWB LEE - 20 _ 706

Inhoudsindicatie

Door ambtshalve vermindering tijdens de beroepsprocedure heeft eiser geen belang meer. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.

De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af.

Naar het oordeel van de rechtbank was het afwijzende besluit inzake het verzoek om ambtshalve vermindering, gelet op de informatie waarover verweerder beschikte, niet onrechtmatig. Eiser beschikte over de relevante informatie - de beslissing van de SVB om te regulariseren - maar heeft die informatie niet aan verweerder verstrekt.

Omdat de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeit uit de handelswijze van eiser (het niet aan verweerder verstrekken van de beslissing van de SVB om te regulariseren), is er ook geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding voor de beroepsprocedure.

De rechtbank ziet in de omstandigheid dat gedurende de beroepsfase het belang is komen te ontvallen aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 20/706

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 8 oktober 2020 in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde van eiser]),

en

(gemachtigden: [gemachtigde 1 van verweerder], mr. [gemachtigde 2 van verweerder] en [gemachtigde 3 van verweerder]).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2012 met dagtekening 24 april 2015 aan eiser een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.742. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 81 belastingrente in rekening gebracht.

Bij brief van 23 juli 2018 heeft eiser verzocht om ambtshalve vermindering van onder meer de aanslag IB/PVV voor het jaar 2012.

Bij brief van 29 augustus 2019 heeft verweerder het door eiser in zijn brief van 23 juli 2018 gedane verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen.

Met dagtekening 11 september 2020 heeft verweerder de aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 en de beschikking belastingrente verminderd tot nihil.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Nederlandse nationaliteit.

1.2.

Eiser was in 2012 werkzaam op een binnenschip dat voornamelijk in het stroomgebied van de Rijn voer.

1.3.

In zijn brief van 23 juli 2018 heeft eiser verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2009, 2010, 2011, 2012 en 2013. Deze brief luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

De familie [achternaam eiser] wordt geconfronteerd met een schuldenproblematiek bij de Belastingdienst, waarvoor inmiddels maandelijks bedragen worden ingehouden. Maandelijks wordt een bedrag van € 155,- ingehouden op hetgeen maandelijks ter zake van de hypotheekrentebeschikking ten goede zou komen aan cliënten. Bovendien wordt per maand € 1.000,- ingehouden bij de werkgever [naam werkgever] Bijgaand treft u aan een overzicht van de belastingschulden in de vordering tot inhouding van 9 april 2018 (bijlage 1).

De heer en mevrouw [achternaam eiser] komen daardoor in grote financiële moeilijkheden. Op deze wijze is het voor hen niet vol te houden. Voor hen is daardoor sprake van een volledige financiële noodsituatie,

Een en ander was reden voor mij om de aanslagen van de afgelopen jaren, waaronder de betreffende aanslagen, na te lopen.

Hieronder geef ik daarvan een overzicht met daarbij een aantal verzoeken.

(…)

Aanslag inkomstenbelasting premie volksverzekeringen 2012

Uit de hierboven ter zake van 2009 overgelegde brief van de Luxemburgse autoriteit van 17 februari 2011 volgt dat over de periode van 01-01-2011 t/m 31-12-2012 het Luxemburgs sociaal verzekeringsrecht van toepassing is verklaard.

Ik verzoek u de aanslag Inkomstenbelasting premie volksverzekeringen 2012 te herzien en geen premie volksverzekeringen te heffen en de aanslag terzake te verminderen. De aanslag 2012 Inkomstenbelasting premie volksverzekeringen waarin ten onrechte premie volksverzekeringen worden geheven treft u hierbij in kopie aan (bijlage 6).

1.4.

De brief van de Luxemburgse autoriteit waarnaar verwezen wordt in eisers brief van 23 juli 2018 (zie 1.3) is gedagtekend op 17 februari 2016, en is gericht aan ‘[naam administratie en belastadviesbureau], [adres]’. Deze brief luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

Objet: Application de l’article 13 de l‘accord concernant la sécurité sociale des bateliers rhénans;

Employé : [voornaam eiser] [achternaam eiser], né le [geboortedatum]

Mesdames, Messieurs,

Par la présente, je voudrais me référer à votre lettre du 15 février 2016, réf.

RK/CCSS/104654/rk/16003.

Suite à une demande de la SVB du 26.04.2013, j’ai marqué mon accord en date du 07.5.2013 à ce que Monsieur [voornaam eiser] [achternaam eiser] reste soumis aux régimes luxembourgeois de sécurité sociale pendant la période du 01.05.2010 31.12.2010.

Une révision du dossier a démontré que l’intéressé a été affilié par ses employeurs respectifs, la société [naam vroegere werkgever 1] et la société [naam vroegere werkgever 2], à la sécurité sociale luxembourgeoise en outre pendant les périodes du 07.5.2008 au 30.04.2010, respectivement du 01.05.2010 au 31.12.2012.

Partant, je me déclare d’accord en application de l’article 13 de l’accord concernant la sécurité sociale des bateliers rhénans, afin que Monsieur [achternaam eiser] puisse être maintenu aux régimes luxembourgeois de sécurité sociale, en dehors de la durée retenue en 2013, pendant les périodes du 07.5.2008 au 30.04.2010 et du 01.01.2011 au 31.12.2012.

Copie de la présente est adressée pour information à la SVB, au centre commun de la sécurité sociale et à la caisse nationale de santé.

1.5.

Per e-mail van 24 juli 2018 reageert verweerder op het verzoek om ambtshalve vermindering. Deze e-mail luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

U overlegt een brief van Le Gouvernement du Grand-Duché de Luxembourg van 17 februari 2016. In deze brief zou (naar uw overtuiging) akkoord worden gegaan met regularisatie met betrekking tot de perioden 07-05-2008 t/m 30-04-2010 en 01-05-2010 t/m 31-12-2012.

Ook de SVB dient echter met deze overeenkomst in te stemmen. Bij uw stukken heb ik niet aangetroffen de brief (onderwerp: regularisatie op grond van artikel 13 Rijnvaart verdrag, zie brief van 14-05-2013 van de SVB met betrekking tot de periode 01-05-2010 t/m 31-12-2010) van de SVB waarin de SVB verklaart dat er een regularisatie-overeenkomst is afgesloten met Luxemburg met betrekking tot de perioden 07-05-2008 t/m 30-04-2010 en 01-05-2010 t/m 31-12-2012. Ik verzoek u mij alsnog de brief van de SVB te overleggen waaruit blijkt dat de SVB akkoord is gegaan met regularisatie over de perioden 07-05-2008 t/rn 30-04-2010 en 01-05-2010 t/m 31-12-2012.

Als u de brief van de SVB niet aan mij overlegt, dan ga ik niet over tot vermindering van de aanslagen over de jaren 2008 t/m 2012.

Bij brief van 14-05-2013 heeft de SVB aan de heer [eiser] (zijn adviseur) meegedeeld dat er een regularisatie-overeenkomst met Luxemburg is afgesloten voor de periode 01-05-2010 t/m 31-12-2010. In de periode 01-05-2010 t/m 31-12-2010 is de sociale zekerheidswetgeving van Luxemburg op belanghebbende van toepassing verklaard. Gezien het vorenstaande zal ik de (definitieve) aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2010 (alsnog) ambtshalve verminderen.

Met dagtekening 13-05-2013 is door het bevoegde orgaan in Liechtenstein een Al-verklaring afgegeven waarin de Liechtensteinse sociale zekerheidswetgeving op belanghebbende van toepassing wordt verklaard voor de periode 01-01-2013 t/m 31‑12‑2014. Gezien het vorenstaande zal ik de (definitieve) aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2013 (alsnog) ambtshalve verminderen.”

1.6.

Bij brief van 9 augustus 2018 heeft de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) verweerder op de hoogte gesteld van de socialeverzekeringsposititie van eiser. Deze brief luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

Met hun schrijven van 17 februari 2016 heeft de bevoegde instantie in Luxemburg laten weten alsnog akkoord te gaan met ons verzoek tot regularisatie van de verzekeringspositie van de heer [eiser]:

Voor de periode 24 juli 2009 tot en met 30 april 2010 met toepassing van artikel 13 RVV.

Voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 september 2011, op grond van artikel 16 EG-Vo 883/2004.

Vanaf 1 oktober 2011 tot en met 31 december 2012 hebben wij afgewezen en derhalve is de Nederlandse wetgeving van toepassing.

De periode 1 mei 2010 tot en met 31 december 2010 was reeds eerder geregulariseerd.

Een afschrift van onze beslissing aan betrokkene hebben wij bijgevoegd.

Een afschrift van onze beslissing/brief aan de Luxemburgse instantie hebben wij eveneens bijgevoegd.

Wij merken op dat betrokkene nog wel de gelegenheid heeft om in bezwaar te gaan tegen ons besluit. Dit hebben wij ook in de brief aan de Luxemburgse instantie vermeld.

1.7.

Bij uitspraak op bezwaar van 28 maart 2019 heeft de SVB beslist akkoord te gaan met het verzoek van de Luxemburgse autoriteiten om ten behoeve van eiser een regularisatieovereenkomst te sluiten voor de periode 24 juli 2009 tot en met 31 mei 2012. De uitspraak op bezwaar luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“Beslissing op bezwaar

De SVB gaat (deels) akkoord met het verzoek van de Luxemburgse autoriteiten om ten behoeve van u een regularisatieovereenkomst te sluiten.

De SVB is bereid een regularisatieovereenkomst te sluiten over de periode van 24 juli 2009 tot en met 31 mei 2012 en zal de Luxemburgse autoriteiten hierover informeren.

De SVB gaat niet akkoord met het verzoek om een regularisatieovereenkomst te sluiten over de periode van 1 juni 2012 tot en met 31 december 2012.

Het verzoek om vergoeding van de door u gemaakte proceskosten in bezwaar wijst de SVB toe.

1.8.

Eiser heeft tegen de bij 1.7 vermelde uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank Noord-Nederland.

1.9.

Per e-mail van 25 juli 2019, 10:32 uur heeft eiser nogmaals verzocht om vermindering van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2012. Deze e-mail luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

Bijgaand treft u aan de brief van de Luxemburgse autoriteit van 17 februari 2016 waarbij onder andere het jaar 2012 geheel wordt geregulariseerd, dat wil zeggen dat Luxemburgs sociaal verzekeringsrecht van toepassing is.

Ik verzoek u dan ook vriendelijk de aanslag 2012 te herzien en vast te stellen zonder heffing premie volksverzekeringen.

Uw bevestiging zie ik graag tegemoet.

1.10.

In reactie op de bij 1.9 vermelde e-mail van eiser heeft verweerder per e-mail van 25 juli 2019, 11:33 uur gereageerd. In zijn e-mail heeft verweerder zijn eerdere e‑mail van 24 juli 2018 (zie 1.5) en de brief van de SVB (zie 1.6) als bijlage opgenomen. In zijn e-mail schrijft verweerder – voor zover hier van belang – het volgende:

In de brief van de SVB is opgenomen dat aan [eiser] geen regularisatie wordt verleend over de periode 01-10-2011 t/m 31-12-2012 (dus ook de periode 01-01-2012 t/m 31-12-2012).

Gezien het vorenstaande ga ik aan de heer [eiser] geen ambtshalve vermindering verlenen over de periode 01-01-2012 t/m 31-12-2012.

Ik hoop dat ik u met het vorenstaande voldoende heb ingelicht.

1.11.

Bij brief van 29 augustus 2019 heeft verweerder eisers bij brief van 23 juli 2018 gedane verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2012 afgewezen.

1.12.

Bij brief van 31 augustus 2020 heeft verweerder meegedeeld dat de aanslag IB/PVV alsnog ambtshalve zal worden verminderd. Ingevolge de brief van de SVB van 28 maart 2019 (zie 1.7) gaat verweerder er van uit dat voor de periode 1 januari 2012 tot en met 31 mei 2012 in Nederland geen sprake is van premieplicht voor de volksverzekeringen. Met dagtekening 11 september 2020 heeft verweerder de aanslag IB/PVV 2012 en de beschikking belastingrente verminderd tot nihil.

Geschil en beoordeling

2. Tussen partijen is niet in geschil dat aan het beroep het belang is ontvallen, omdat verweerder de aanslag IB/PVV 2012 en de beschikking belastingrente tot nihil heeft verminderd. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.

3. Gelet op het voorgaande is alleen nog de proceskostenvergoeding in geschil.

4. Verweerder stelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. Voor een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase is geen aanleiding omdat geen sprake is van een herziening van het primaire besluit als gevolg van een onrechtmatigheid van zijn kant. Voor een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase is geen aanleiding omdat de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeit uit de handelswijze van eiser, aldus verweerder.

5. Eiser heeft onder verwijzing naar de uitspraak van Rechtbank Gelderland van (ECLI:NL:RBGEL:2019:2051) gesteld dat in dit geval de SVB een verwijt treft, dat voor de toepassing van artikel 7:15 van de Algemene wet inzake bestuursrecht (hierna: Awb) voor rekening van verweerder moet komen. Daarom is er volgens eiser wel aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

6. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding voor toekenning van een proceskostenvergoeding. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

7. Verweerder heeft bij brief van 29 augustus 2019 beslist op eisers verzoek om ambtshalve vermindering. Nog lopende de behandeling van dit verzoek heeft de SVB bij uitspraak van bezwaar van 28 maart 2019 beslist om ook de periode 1 januari 2012 tot en met 30 april 2012 te regulariseren. Nu eiser tegen die uitspraak op bezwaar beroep heeft ingesteld (zie 1.8.) behoeft niet betwijfeld te worden dat deze beslissing eiser bereikt heeft.

8. Uit de e-mailwisseling van 25 juli 2019 (zie 1.9. en 1.10.) moet het eiser duidelijk zijn geweest dat verweerder nog niet bekend was met de uitspraak op bezwaar van de SVB van 28 maart 2019. Voorts moet het eiser ook duidelijk zijn geweest dat verweerder over zou gaan tot ambtshalve vermindering zodra hij wel bekend zou zijn met de beslissing van de SVB. Dit volgt immers onmiskenbaar uit de e-mailwisseling met verweerder, in het bijzonder uit de e-mail van 24 juli 2018 (zie 1.5.).

9. Nu eiser heeft nagelaten om verweerder op de hoogte te stellen van de beslissing van de SVB inzake regularisatie over de periode 1 januari 2012 tot en met 30 april 2012, terwijl het voor hem duidelijk moet zijn geweest dat verweerder zou overgaan tot ambtshalve vermindering zodra hij met die beslissing bekend zou worden, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een aan verweerder te verwijten onrechtmatigheid. Uitgaande van de informatie waarover verweerder beschikte, was het afwijzende besluit inzake ambtshalve vermindering niet onrechtmatig en is er daarom geen aanleiding voor toekenning van een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase.

10. Voor een proceskostenvergoeding in de beroepsfase ziet de rechtbank eveneens geen aanleiding, omdat uit de hierboven bij 7. tot en met 9. weergegeven feiten en omstandigheden ook volgt dat de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeit uit de handelswijze van eiser. Als eiser de beslissing van de SVB van 29 maart 2019 aan verweerder had overgelegd, was het instellen van beroep immers niet nodig geweest.

11. Eisers stelling dat de SVB de Belastingdienst had moeten inlichten over de regularisatie-beslissing kan hem niet baten, omdat uit de stukken van het geding niet volgt dat de SVB dat in zijn geval heeft gedaan. Ook eisers stelling dat het voldoende was om de regularisatie-beslissing van de Luxemburgse autoriteiten (zie 1.4) te overleggen, slaagt niet, omdat daaruit niet volgde dat de SVB daarmee instemde. De uitspraak van Rechtbank Gelderland waarnaar eiser verwijst ziet op de situatie waarin de SVB hangende de bezwaarfase tegen een belastingaanslag een beslissing neemt waardoor de belastingaanslag bij uitspraak op bezwaar verminderd wordt. In eisers zaak heeft de SVB reeds beslist voordat verweerder een beslissing had genomen op het verzoek om ambtshalve vermindering, en dus eveneens voordat eiser bezwaar had ingesteld. Er is daarmee geen sprake van een soortgelijke situatie.

12. Het beroep is niet-ontvankelijk.

13. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat gedurende de beroepsfase het belang is komen te ontvallen aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht van € 48 (vergelijk Hoge Raad 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO5988).

Beslissing

Rechtsmiddel