Home

Rechtbank Noord-Nederland, 03-12-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:4180, AWB LEE - 19 _ 2424

Rechtbank Noord-Nederland, 03-12-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:4180, AWB LEE - 19 _ 2424

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
3 december 2020
Datum publicatie
10 december 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2020:4180
Zaaknummer
AWB LEE - 19 _ 2424

Inhoudsindicatie

Eiser is door verweerder (de ontvanger) aansprakelijk gesteld voor schulden van een vennootschap waarvan hij middellijk bestuurder was. De schulden waarvoor eiser aansprakelijk is gesteld betreffen twee naheffingsaanslagen omzetbelasting, een daarbij opgelegde vergrijpboete, belastingrente en invorderingskosten.

De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte eisers bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verweerder heeft bij het stellen van de termijn voor het motiveren van het bezwaar niet gewaarschuwd voor het mogelijke gevolg (de niet-ontvankelijkheid) als niet tijdig gereageerd zou worden. Dat staat in de weg aan het niet-ontvankelijk verklaren.

Anders dan eiser stelt bestaat voor verweerder in de bezwaarfase geen verplichting om een afschrift te verstrekken van het gehele dossier. De mogelijkheid om afschriften te verzoeken is gekoppeld aan het inzagerecht. Dat verweerder niet het gehele dossier ter inzage zou hebben aangeboden maakt eiser niet aannemelijk.

Uit de dossierstukken en hetgeen ter zitting verklaard blijkt volgens de rechtbank dat sprake was van twee middellijk bestuurders van de vennootschap. De rechtbank oordeelt dat verweerder in beginsel niet verplicht is om alle bestuurders (gelijktijdig) aansprakelijk te stellen. Bij het nemen van het besluit om niet alle bestuurders aansprakelijk te stellen is hij echter wel gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Nu verweerder er steeds vanuit is gegaan dat er sprake was van één bestuurder, heeft hij bij het besluit om eiser aansprakelijk te stellen en het doen van zijn uitspraak op bezwaar niet de nodige zorgvuldigheid betracht. Om deze reden zijn de besluiten ook niet deugdelijk gemotiveerd.

De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar. Omdat de hoogte en omvang van de aansprakelijkstelling niet rechtstreeks uit de wet volgt kan de rechtbank niet zelf voorzien in de zaak. De zaak wordt daarom terugverwezen naar verweerder. De rechtbank geeft daarbij wel al een oordeel over de boete waarvoor eiser aansprakelijk gesteld is. Voor wat betreft de boete is de aansprakelijkstelling ten onrechte. Verweerder heeft niet bewezen dat eiser ook een verwijt treft ten aanzien van het beboete feit.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 19/2424

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 3 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde van eiser] ),

en

(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft eiser bij beschikking (kenmerk [kenmerk beschikking] ) met dagtekening 9 januari 2019 tot een bedrag van € 93.652 aansprakelijk gesteld voor aan [H BV] opgelegde niet betaalde naheffingsaanslagen omzetbelasting alsmede een bij die naheffingsaanslagen opgelegde vergrijpboete, belastingrente en inmiddels verschuldigde invorderingskosten.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 mei 2019 eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [broer van eiser] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand van gemachtigde verweerder] .

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Naar aanleiding van een in juli en augustus 2017 uitgevoerd boekenonderzoek bij [H BV] zijn aan [H BV] met dagtekening 25 november 2017 naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd over de jaren 2012 en 2014. Bij de naheffingsaanslagen zijn vergrijpboeten opgelegd.

1.2.

Het rapport van het boekenonderzoek (zie 1.1.) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

Het onderzoek heeft plaatsgevonden op het bedrijfsadres te [woonplaats] . Tijdens het onderzoek is gesproken met de heren [broer van eiser] en [eiser] , beiden zijn de middellijk aandeelhouders van [H BV] en de heren [naam adviseur 1] en [naam adviseur 2] van [naam adviesbereau] . Het slotgesprek is gehouden op kantoor van de adviseur te [plaatsnaam] en er is gesproken met de heer [naam adviseur 1] . Naar aanleiding van opgevraagde informatie is er op 6 oktober 2017 door de Belastingdienst een mail ontvangen en de resultaten daarvan per mail teruggekoppeld aan de adviseur.

(…)

Administratie

Omzetbelasting

Aangiften

De aangiften omzetbelasting werden gedaan door de heer [broer van eiser] . (…)”

1.3.

Door [H BV] is bezwaar ingesteld tegen de bij de naheffingsaanslagen opgelegde boeten (zie 1.1.). In deze bezwaarprocedure heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Het daarvan opgemaakte, gecorrigeerde verslag luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“(…) Op donderdag 22 februari 2018 om 10.00 uur hebben we op het belastingkantoor te Zwolle een hoorgesprek gevoerd in het kader van de behandeling van een bezwaarschrift wat namens [H BV] was ingediend door [naam adviesbereau] accountant/consulent.

Aanwezig bij het gesprek waren de heer [broer van eiser] , belastingplichtige, de heer [naam adviseur 2] , accountant/consulent en namens de belastingdienst mevrouw [naam 1 mederwerker Belastingdienst]

, de heer [naam 2 medewerker Belastingdienst] en de heer [naam 3 medewerker Belastingdienst] .

Mevrouw [naam 1 mederwerker Belastingdienst] begint het gesprek door de heer [broer van eiser] mee te delen dat hij niet tot antwoorden is verplicht. Ze geeft de cautie. Vervolgens schetst ze de aanleiding van het gesprek: het onderzoek van de heer [naam medewerker 4 Belastingdienst] en de daaruit volgende naheffingsaanslagen omzetbelasting. Gelijktijdig met de naheffingsaanslagen zijn vergrijpboetes opgelegd. Tegen deze boetes is een bezwaarschrift ingediend en dit bezwaarschrift is de aanleiding voor dit gesprek. Mevrouw [naam 1 mederwerker Belastingdienst] zegt dat de heer [naam medewerker 4 Belastingdienst] constateerde in zijn onderzoek dat er over het jaar 2012 en het jaar 2014 niet alle omzetbelasting tijdig is betaald. De grootste pijn zit in het jaar 2014 waarbij de omzetbelasting die in rekening is gebracht bij de verkoop van het pand, [adres bedrijfspand] niet is afgedragen. De heer [broer van eiser] geeft aan het boetekleed aan te trekken. Hij stelt dat hij verantwoordelijk is voor alles. Hij wil van de gelegenheid gebruik maken om zijn visie te geven. Hij geeft aan dat in het jaar 2011 [persoonlijke omstandigheden] en dat hij in het jaar 2012 [persoonlijke omstandigheden] . Tot slot [persoonlijke omstandigheden] in 2014 [persoonlijke omstandigheden] .

Het was een hectische tijd waarin hij samen met zijn broer het bedrijf overnam. Overname was een groot probleem omdat er lang is gediscussieerd over de omzetbelasting. De koper kon geen financiering vinden voor de in rekening te brengen omzetbelasting. Daarom moest de heer [broer van eiser] de omzetbelasting voorfinancieren; lenen aan de koper van de hal. Het bedrag is schuldig gebleven door de koper en tot op heden is niet alles afbetaald omdat er nog een discussie is ontstaan over de hoogte. (…)”

1.4.

In zijn op 21 maart 2018 gedagtekende voorgenomen uitspraak op bezwaar ten aanzien van de opgelegde vergrijpboeten schrijft de inspecteur – voor zover hier van belang – als volgt:

“(…) Beoordeling van uw bezwaar

Boete 2012

Boete 2014

Motivering boete ex artikel 67f AWR

Voorgenomen beslissing op uw bezwaar

“(…) Inzagerecht dossier

Afsluitend

Beslissing

Rechtsmiddel