Home

Rechtbank Noord-Nederland, 07-12-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:4450, AWB - 19 _ 2344

Rechtbank Noord-Nederland, 07-12-2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:4450, AWB - 19 _ 2344

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
7 december 2020
Datum publicatie
17 december 2020
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2020:4450
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2344

Inhoudsindicatie

Rechtbank vernietigt vergrijpboete. Er is sprake van opzet, terwijl de inspecteur de boete wegens grove schuld heeft opgelegd.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 19/2344 tot en met 19/2346

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 7 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

(gemachtigde: [medewerker Belastingdienst] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor de voor de volgende jaren aan eiseres tot de hierna te vermelden bedragen naheffingsaanslagen omzetbelasting en vergrijpboeten opgelegd.

Jaar

Bedrag naheffingsaanslag

Bedrag vergrijpboete

Zaaknummer

2014

14.626

2.778

19/2344

2015

22.028

5.407

19/2345

2016

10.872

2.010

19/2346

Tegelijk met deze naheffingsaanslagen heeft verweerder bij beschikking belastingrente aan eiseres in rekening gebracht.

Bij uitspraken op bezwaar van 10 mei 2019 (de jaren 2014 en 2015) en 3 mei 2019 (het jaar 2016) heeft verweerder de bezwaren van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de naheffingsaanslagen omzetbelasting over 2014 en 2016 en de vergrijpboeten (alle jaren) als volgt verminderd:

Jaar

Bedrag naheffingsaanslag

Bedrag vergrijpboete

Zaaknummer

2014

12.205

1.793

19/2344

2015

22.028

4.924

19/2345

2016

9.131

1.528

19/2346

De beschikkingen belastingrente heeft verweerder dienovereenkomstig verminderd.

Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld, voor zover deze zien op de vergrijpboeten.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [medewerker Belastingdienst] .

Bij e-mail van 28 juli 2020 heeft verweerders gemachtigde de rechtbank laten weten dat partijen na de zitting hebben gepoogd om een compromis te bereiken, maar dat deze poging niet is geslaagd.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiseres oefent in de vorm van een maatschap een accountants- en belastingadvieskantoor uit. [Maat 1] en [Maat 2] zijn de maten van eiseres.

1.2.

Eiseres stelt haar eigen jaarrekeningen op en verzorgt haar eigen aangiften omzetbelasting.

1.3.

Verweerder heeft bij eiseres een boekenonderzoek gehouden naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016. Van dit boekenonderzoek is op 5 juni 2018 een controlerapport opgemaakt.

1.4.

Volgens paragraaf 12.3.2 “Administratieplicht” van het controlerapport voldoet eiseres “op zich aan de administratieplicht overeenkomstig artikel 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen.

1.5.

In het controlerapport is in paragraaf 16.5 “Omzetbelastingopstellingen” onder meer het volgende opgenomen:

Op basis van de administratie zijn de omzetbelastingopstellingen 2014 tot en met 2016 als volgt:

Jaar 2014

Jaar 2015

Jaar 2016

Verschuldigde OB

€ 36.571

€ 47.927

€ 37.434

OB privégebruik auto’s

€ 691

Totaal

€ 36.571

€ 48.618

€ 37.434

Voorbelasting totaal

€ 17.897

€ 16.697

€ 19.955

Af te dragen

€ 18.674

€ 31.921

€ 17.479

Aangegeven/Nageheven

€ 7.560

€ 10.293

€ 9.439

Te weinig afgedragen

€ 11.114

€ 21.628

€ 8.040

De te weinig afgedragen omzetbelasting ad € 40.782 wordt gecorrigeerd/nageheven.

1.6.

In paragraaf 19 “Vergrijpboete omzetbelasting” staat onder meer het volgende:

- Correcties te weinig afgedragen omzetbelasting

De correcties van de te weinig afgedragen omzetbelasting zijn wel boete-waardig. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren 2014, 2015 en 2016 wordt daarom, ingevolge artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de paragrafen 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belasting- dienst, een vergrijpboete opgelegd van 25%. De grondslag van de boete wordt gevormd door het bedrag van de omzetbelasting die te weinig is afgedragen, een en ander voor zover dat bedrag als gevolg van de grove schuld niet of niet tijdig is betaald. Met geheel of gedeeltelijk niet betaald zijn wordt gelijkgesteld het geval waarin, naar aanleiding van een gedaan verzoek, ten onrechte of tot een te hoog bedrag, vrijstelling of vermindering van inhouding van belasting dan wel teruggaaf van belasting is verleend.

Motivering vergrijpboete 25%

Wanneer het aan opzet of grove schuld van een belastingplichtige is te wijten dat er te weinig belasting is geheven kan een vergrijpboete worden opgelegd. Bewijs daartoe moet worden geleverd door de inspecteur. In het belastingrecht kennen we de vrije bewijsleer. Het bewijs kan op alle mogelijke manieren worden geleverd. Het bewijs kan ook worden geleverd door middel van vermoedens, dat wil zeggen het opzetten van een redenering dat bepaalde feiten en omstandigheden een bepaald vermoeden rechtvaardigen.

Onder grove schuld moet worden verstaan “een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid”. De belastingplichtige dient dermate lichtvaardig te hebben gehandeld dat het aan zijn grove schuld is te wijten dat te weinig belasting is geheven.

Bij het onderzoek is een aansluitingsberekening gemaakt tussen de af te dragen omzetbelasting volgens de administratie en de omzetbelasting die op de periodieke aangiften is aangegeven en afgedragen. Er zijn significante verschillen geconstateerd. Voor het jaar 2014 is het verschil € 11.114, voor het jaar 2015 is dat € 21.628 en voor het jaar 2016 is dat € 8.040. De belastingplichtige kan worden verweten in genoemde jaren dermate onachtzaam te zijn geweest in het verzamelen, opstellen en vastleggen van boeken en bescheiden waaruit juiste aangiften omzetbelastingen zouden kunnen worden opgemaakt, dat deze onachtzaamheid als aan opzet grenzende onachtzaamheid moet worden aangemerkt, zodanig dat sprake is van grove schuld waarbij in acht moet worden genomen dat belastingplichtige een bedrijf voert wat actief is als accountants-belastingadvieskantoor.

Juist dan mag worden verwacht dat belastingplichtige zich als geen ander houdt aan de fiscale regelgeving en de door haar verschuldigde omzetbelasting volledig en tijdig afdraagt. Er is sprake van grove schuld. Daarbij past een vergrijpboete van 25%. Het is belastingplichtige bekend dan wel het had belastingplichtige bekend kunnen zijn dat aangiften omzetbelasting voor de juiste bedragen moeten worden ingediend en dat eventueel te weinig afgedragen omzetbelasting ook nog via een suppletieaangifte kan worden afgedragen. Belastingplichtige heeft echter nagelaten juiste aangiften in te dienen en suppletieaangiften in te dienen. Dit is ook reeds bij een eerdere ingesteld boekenonderzoek geconstateerd, maar toen zijn geen boetes opgelegd.

De boete bedraagt 25% van € 40.782 is € 10.195.

Het voornemen tot het opleggen van een vergrijpboete is via de kennisgevingsbrief van 24 mei 2018 aan u kenbaar gemaakt. Via deze brief bent u ook in de gelegenheid gesteld om vóór 1 juni 2018 op dit voornemen te reageren. Hierop heeft u echter niet gereageerd. Daarom zal ik de vergrijpboete definitief opleggen."

1.7.

In het controlerapport staat bij paragraaf 20 “Slotopmerkingen” onder meer vermeld:

De bevindingen, vragen en opmerkingen van het boekenonderzoek zijn per mail aan belastingplichtige toegezonden. Hierop is ondanks diverse verzoeken en toezeggingen niet gereageerd. Ik heb het boekenonderzoek daarom naar eigen inzicht afgerond.

1.8.

Verweerder heeft naar aanleiding van het boekenonderzoek de onderhavige boetebeschikkingen opgelegd aan eiseres.

1.9.

In de bezwaarfase is eiseres, vertegenwoordigd door [Maat 1] , op 7 maart 2019 gehoord over haar bezwaar door verweerder, vertegenwoordigd door [medewerker Belastingdienst] en [medewerker Belastingdienst] . Van dit hoorgesprek is een verslag opgemaakt. In dit verslag staat onder meer:

Hierna wordt nog ingegaan op de boete. Mevrouw [medewerker Belastingdienst] geeft aan dat er op dit moment een vergrijpboete is opgelegd van 25% op grond van de kwalificatie grove schuld. Er is sprake van aan opzet grenzende onachtzaamheid, zodanig dat er sprake is van grove schuld. Over bepaalde onderdelen van de naheffing is geen boete opgelegd, omdat de controleur hierover aangeeft dat het stelposten zijn. Het wordt belastingplichtige zwaar aangerekend dat er onjuiste aangiften zijn gedaan. Er is grove schuld geconstateerd waarbij in acht moet worden genomen dat belastingplichtige een bedrijf voert wat actief is als accountants-administratie en als belastingadvieskantoor. De heer [Maat 1] draagt de verantwoordelijkheid om de fiscale verplichtingen van hemzelf en van zijn cliënten op een juiste wijze na te komen. Juist van hem mag verwacht worden dat hij zich als geen ander houdt aan de fiscale regelgeving en de verschuldigde omzetbelasting volledig en tijdig afdraagt. Er is sprake van grove schuld. Daarbij past een vergrijpboete van 25%. De heer [Maat 1] geeft aan dat financiële omstandigheden een verzachtende omstandigheid zijn. Hij meent dat dit een reden is om de boete te verlagen. Mevrouw [medewerker Belastingdienst] geeft aan dat dit inderdaad het geval zou kunnen zijn. Maar ook dat de heer [Maat 1] zelf aan moet tonen hoe de financiële omstandigheden zijn. Hij zal gegevens moeten verstrekken.

Er vindt overigens een afweging plaats van strafverzwarende- en strafverminderende omstandigheden. Mevrouw [medewerker Belastingdienst] geeft aan dat een boete voor opzet heel goed verdedigbaar geweest. De heer [Maat 1] geeft nogmaals aan dat de financiële situatie zo penibel was dat ze gewoonweg niet konden betalen. Mevrouw [medewerker Belastingdienst] vraagt of dit dan ook de reden was om onjuiste aangiften te doen. De heer [Maat 1] geeft aan dat dit wel een reden is geweest. Hij geeft aan dat hij dit bewust heeft gedaan, en ook geen contact heeft gezocht met de belastingdienst, omdat hij dacht dat er geen mogelijkheden waren om tot een oplossing te komen.

1.10.

Bij brief van 8 april 2019 heeft verweerder zijn voorgenomen uitspraken op bezwaar gemotiveerd. Hierbij heeft hij - naast een gedeeltelijke herhaling van de hiervoor onder 1.6. en 1.9. weergegeven onderbouwing - onder meer het volgende toegelicht:

“Boete

Uit het onderzoek is gebleken dat u zeer lichtvaardig heeft gehandeld door zonder advies in te winnen van de Belastingdienst onjuiste aangiften te doen. (…)

Er vindt overigens ook een afweging plaats van strafverzwarende- en strafverminderende omstandigheden. Een boete voor opzet zou heel goed te verdedigen zijn geweest. U heeft ook aangegeven dat de financiële omstandigheden de oorzaak waren van de foute aangiften. Met het oog op liquiditeitsproblemen door de economische crisis bent u ertoe bent overgegaan onjuiste aangiften omzetbelasting in te dienen. U heeft ook aangegeven dat u wist dat deze aangiften fout waren. Het feit dat u als adviseur een voorbeeldfunctie heeft vormt een strafverzwarende omstandigheid. Van u mag volledige fiscale integriteit worden verwacht. Het voorrang geven aan persoonlijke omstandigheden boven het tijdig betalen van de omzetbelasting is eerder strafverzwarend dan strafverminderend. De belastingdienst als bank gebruiken is ook in economische omstandigheden onaanvaardbaar. Zie ook ECLI:NL:GHSHE:2017:4423. Strafverzwarend werkt ook de relatief lange duur van de overtreding. Jarenlang heeft u onjuiste aangiften gedaan. De opgelegde boetes zijn naar mijn mening passend en geboden.

(…)

Door middel van een suppletieaangifte is er over de maand januari 2018 een teruggaaf verleend, die betrekking heeft op de omzetbelasting met betrekking tot de oninbare facturen. Hierbij gaat het om een bedrag van € 5.794 aan omzetbelasting. U hebt niet uitgesplitst op welke jaren de openstaande debiteuren betrekking hebben. Wel blijkt uit de debiteurenlijsten dat er openstaande facturen zijn dit geen betrekking hebben op de jaren 2014 tot en met 2016. Daarom is er ook voor gekozen om middels een suppletie in januari 2018 een teruggaaf te verlenen

Uit coulance ben ik wel bereid om ook de boete op deze correctie in zijn geheel te verminderen. Het gaat om € 1.448 aan boete (25 % van € 5.794). Omdat de boete niet aan een periode te koppelen is, deel ik de boete door 3 jaar. Dit betekent dat ik in 2014 en 2015 de boete verminder met € 483. In 2016 verminder ik de boete met € 482. Hiermee kom ik gedeeltelijk tegemoet aan uw verzoek om de boete te verlagen.

1.11.

Bij de uitspraken op bezwaar heeft verweerder de boetes verminderd overeenkomstig de hiervoor onder 1.10. opgenomen motivering van de uitspraak op bezwaar, zij het dat de boete die is opgelegd bij de naheffingsaanslag voor over het jaar 2014 per abuis is verminderd met € 985 in plaats van € 483.

Geschil en beoordeling

2. De beroepen zijn alleen gericht tegen de boetebeschikkingen. Daarbij zijn in geschil de antwoorden op de volgende vragen:

- Zijn de boetes terecht aan eiseres zijn opgelegd?

- Zo ja, dienen de boetes te worden gematigd?

De eerste vraag ziet op de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid (de schuldgradatie 'grove schuld') en de tweede vraag op de mate waarin de boeten eiseres treffen (de strafmaat). Eiseres vraagt bij de beantwoording van beide vragen aandacht voor haar financiële omstandigheden.

3.1.

Eiseres stelt dat de bedrijfsvoering van haar kantoorpraktijk als gevolg van de aanhoudende economische crisis in de loop van het jaar 2013 in zwaar weer is terecht gekomen. Door teruglopende bedrijvigheid was er volgens eiseres sprake van onevenredige huur- en huisvestingskosten. Die huurlasten waren het gevolg van een investeringsbeslissing in 2008, genomen vóór de crisis. Het pand was gereed in 2011 en er zat een 10-jarig huurcontract aan vast. Door deze situatie ging het de financiële draagkracht van eiseres (verre) te boven om aan haar fiscale verplichtingen te voldoen. Daarom heeft eiseres weliswaar bewust, maar in wezen door de omstandigheden gedwongen te weinig omzetbelasting aangegeven en op aangifte voldaan.

3.2.

Verweerder stelt dat de boeten zijn opgelegd, omdat het aan de grove schuld van eiseres is te wijten dat zij te weinig omzetbelasting heeft voldaan. Als financieel dienstverlener is het eiseres aan te rekenen dat zij bewust te lage bedragen omzetbelasting heeft voldaan, aldus verweerder. Achteraf had ook kunnen worden gesteld dat eiseres opzettelijk te weinig omzetbelasting heeft voldaan. Er is echter voor gekozen om de boeten wegens grove schuld op te leggen, waarbij de strafverzwarende omstandigheden, zoals het feit dat eiseres actief is als accountants- en belastingadvieskantoor, zijn weggestreept tegen de strafverminderende omstandigheden. Verweerder wijst erop dat het contact met de vertegenwoordigers van eiseres zodanig slecht was dat hij niet de juiste informatie kon verkrijgen voor het opleggen van de boeten. Als er tijdens het opleggen van de boeten meer informatie bekend was, had direct kunnen worden gekozen voor het opleggen van vergrijpboeten wegens opzet.

3.3.

De rechtbank overweegt als volgt. Indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat belasting die op aangifte moet worden voldaan niet is

betaald, vormt dit, ingevolge artikel 67f, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van het bedrag van de belasting dat niet is betaald, voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet of de grove schuld van de belastingplichtige niet is betaald.

3.4.

De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres, zoals tijdens het boekenonderzoek is geconstateerd (zie bij 1.5.), over de jaren 2014, 2015 en 2016 te weinig omzetbelasting heeft voldaan. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat, ook al is achteraf gezien verdedigbaar dat dit aan opzet van eiseres is te wijten, hij bij zijn standpunt blijft dat dit aan de grove schuld van eiseres is te wijten. Naar het oordeel van de rechtbank rust op verweerder de last om aannemelijk te maken dat bij eiseres sprake was van grove schuld. De rechtbank zal hierna beoordelen of verweerder aan deze bewijslast heeft voldaan. De rechtbank rekent daarbij de gedragingen van de maten van eiseres toe aan de maatschap, als te zijn gedaan door eiseres. Ditzelfde geldt ten aanzien van de aan die gedragingen te geven kwalificaties.

3.5.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 22 september 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2870, rechtsoverweging 3, het volgende geoordeeld (waarbij in plaats van de onder het oude recht gehanteerde term 'verhoging' de huidige boete kan worden gelezen):

Bij de totstandkoming van het Wetboek van Strafrecht heeft de wetgever, zoals uit de geschiedenis daarvan blijkt, de begrippen opzet en schuld in de zin van culpa gezien als onderscheiden begrippen. Zulks is ook thans nog de heersende opvatting. Uit de ontstaansgeschiedenis van de artikelen 18 en 21 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), waarin is bepaald dat behoudens voor zover het niet aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven, bij het vaststellen van een navorderingsaanslag of naheffingsaanslag een verhoging wordt begrepen, blijkt niet dat de wetgever van die opvatting heeft willen afwijken. Derhalve kan niet worden gezegd dat in een beschuldiging dat het aan opzet van een belastingplichtige is te wijten dat te weinig belasting is geheven, besloten ligt dat hem te dien aanzien grove schuld wordt verweten, zodat hij ook daarmee bij de voorbereiding van zijn verdediging rekening zou kunnen houden. Tegen deze achtergrond houdt het in artikel 6, lid 3, aanhef en onder letter a, van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) neergelegde recht van een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, om onverwijld en in bijzonderheden op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging, mede in dat de inspecteur de belastingplichtige aan wie hij - voorheen: met toepassing van artikel 18, lid 1, of artikel 21, lid 1, eerste volzin, van de AWR - een verhoging wil opleggen, kenbaar moet maken niet alleen aan welke feitelijke gedragingen van de belastingplichtige naar het oordeel van de inspecteur is te wijten dat te weinig belasting is geheven, maar ook of die gedragingen naar zijn oordeel moeten worden gekwalificeerd als opzet, dan wel (desgewenst: subsidiair) als grove schuld. Het middel, dat van een andere opvatting uitgaat, faalt.”

3.6.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE3220, rechtsoverweging 3.7, het volgende geoordeeld:

Middel VI heeft betrekking op de belopen verhoging ter zake van het niet in de aangifte opnemen van accessoires. Het richt zich tegen het oordeel van het Hof dat de Inspecteur niet onjuist heeft gehandeld door van de verhoging geen verdere kwijtschelding te verlenen dan hij heeft gedaan. Betoogd wordt dat het Hof, door aan dit oordeel ten grondslag te leggen dat de Inspecteur voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat aan opzet van belanghebbende is te wijten dat zij te weinig belasting op aangifte heeft voldaan, buiten de rechtsstrijd is getreden en zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd. Het middel treft doel. De Inspecteur heeft in zijn uitspraak op het bezwaarschrift belanghebbende terzake van voormelde handelwijze geen opzet verweten doch zich op het standpunt gesteld dat die handelwijze 'minimaal als grove nalatigheid dan wel als grove schuld' kan worden aangemerkt. Door te overwegen dat de Inspecteur opzet aannemelijk heeft gemaakt, is het Hof buiten de rechtsstrijd getreden en heeft het geen oordeel gegeven over de door de Inspecteur in zijn uitspraak gegeven kwalificatie (vgl. Hoge Raad 22 september 1999, nr. 34 834, BNB 2000/122) en zijn oordeel over de kwijtschelding van de verhoging gebaseerd op een ernstiger verwijtbaarheid van de gedraging van belanghebbende dan de Inspecteur had gesteld. Nu deze kwalificatie door belanghebbende voor het Hof werd betwist, is 's Hofs uitspraak op dit punt niet naar de eis der wet met redenen omkleed.”

3.7.

Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bij 3.5. en 3.6. bedoelde arresten van de Hoge Raad onder meer dat in het verwijt van opzet niet tevens het verwijt van grove schuld besloten ligt. Opzet en grove schuld zijn nadrukkelijk van elkaar te onderscheiden kwalificaties, elk met een geheel eigen toetsingskader. Nu verweerder in deze procedure alleen heeft gesteld dat het aan de grove schuld van eiseres is te wijten dat te weinig omzetbelasting op aangifte is voldaan, moet de rechtbank dus louter beoordelen of verweerder bewezen heeft dat er sprake is geweest van grove schuld. Mocht verweerder erin slagen te bewijzen dat er sprake is geweest van opzet, houdt dat niet in dat daarmee ook het bewijs van grove schuld is geleverd.

3.8.

Volgens paragraaf 19 van het controlerapport (zie bij 1.6.) “kan eiseres worden verweten dat zij dermate onachtzaam is geweest bij het verzamelen, opstellen en vastleggen van boeken en bescheiden, waaruit de juiste aangiften omzetbelasting zouden kunnen worden opgemaakt, dat deze onachtzaamheid als aan opzet grenzende onachtzaamheid moet worden aangemerkt, zodanig dat sprake is van grove schuld, waarbij in acht moet worden genomen dat belastingplichtige een bedrijf voert wat actief is als accountants-belastingadvieskantoor.” Ter onderbouwing van de kwalificatie grove schuld heeft verweerder eiseres dus verweten dat zij geen goede administratie voerde, terwijl zij nota bene zelf actief is als belastingadvieskantoor. Deze stelling valt naar het oordeel van de rechtbank echter niet te rijmen met de vaststelling in paragraaf 12.3.2 van het controlerapport, dat eiseres voldoet aan haar administratieplicht van artikel 52 van de AWR en de omstandigheid dat vervolgens in paragraaf 16.5 van het controlerapport de verschuldigde omzetbelasting is berekend op basis van de administratie van eiseres (zie bij 1.4. en 1.5.). Dit deel van de onderbouwing mist dus feitelijke grondslag. Gelet hierop kan eiseres niet worden verweten dat zij (ernstig) onachtzaam is geweest bij het voeren van haar administratie.

3.9.

In paragraaf 19 van het controlerapport is verder gesteld dat het eiseres bekend was dan wel bekend had kunnen zijn dat de aangiften omzetbelasting voor de juiste bedragen moeten worden ingediend en dat eventueel een suppletieaangifte kan worden gedaan. Verweerder heeft bij de onderbouwing dus geen keuze gemaakt, maar heeft in het midden gelaten of eiseres dit daadwerkelijk wist of dat zij het niet wist, maar wel had moeten weten. De rechtbank overweegt dat het verwijt dat het eiseres bekend was dat te weinig omzetbelasting op aangifte werd voldaan, past bij de kwalificatie opzet en niet bij grove schuld.

3.10.

Uit het verslag van het hoorgesprek volgt dat eiseres heeft bekend dat bewust te weinig omzetbelasting is voldaan (zie het slot van het bij 1.9. aangehaalde citaat). Het was eiseres dus bekend dat te weinig omzetbelasting werd voldaan en zij deed het toch. Eiseres heeft ook een verklaring gegeven voor haar motieven (liquiditeitsproblemen door te hoge huurlasten in de crisis). Daarmee staat vast dat eiseres willen en wetens te weinig omzetbelasting heeft voldaan. De bewijsmiddelen leiden de rechtbank dan ook tot de conclusie dat bij eiseres sprake was van opzet. Die conclusie kan niet tevens inhouden dat bij eiseres sprake was van grove schuld (zie bij 3.7.).

3.11.

Uit het voorgaande volgt dat verweerder zijn stelling dat het aan de grove schuld van eiseres is te wijten dat zij te weinig omzetbelasting op aangifte heeft voldaan, niet heeft bewezen. Dit brengt mee dat de rechtbank de boetes zal vernietigen.

3.12.

Aan het voorgaande doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat het contact met de vertegenwoordigers van eiseres zodanig slecht was dat verweerder niet de juiste informatie kon verkrijgen voor het opleggen van de boeten. Verweerders gebrek aan informatie over de beweegredenen van eiseres komt voor zijn rekening, omdat verweerder het bewijs moet leveren dat het beboetbare feit is begaan. Verweerder moet zelf onderzoek doen naar de daarvoor relevante feiten en omstandigheden en kan het bewijsrisico, mede gelet op de onschuldpresumptie, niet neerleggen bij eiseres (vergelijk in dit kader ook de slotzin van artikel 25 lid 3 AWR).

3.13.

Dat verweerder achteraf bezien heeft nagelaten om zich (primair) op het standpunt te stellen dat sprake is van opzet, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden ‘gerepareerd’ door in plaats daarvan (ten onrechte) uit te gaan van de kwalificatie grove schuld en daarbij als strafverzwarende omstandigheid in aanmerking te nemen dat eiseres bewust te weinig omzetbelasting heeft voldaan.

4. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar en de boetebeschikkingen.

5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar voor de zaak 19/2345 betaalde griffierecht vergoedt. Voor de zaken 19/2344 en 19/2346 heeft de rechtbank (uiteindelijk) vanwege de samenhang met de zaak 19/2345 geen griffierecht geheven.

6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 800 ter zake van verletkosten voor het bijwonen van de zitting. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verweerder het bestaan en de hoogte van deze kosten (10 uur à € 80) niet heeft bestreden, maar zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, terwijl de rechtbank deze gevraagde kostenvergoeding niet onredelijk voorkomt en de hoogte van het uurtarief binnen de marges valt van het Besluit proceskosten bestuursrecht (artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel d).

Beslissing

Rechtsmiddel