Home

Rechtbank Noord-Nederland, 16-04-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:1432, AWB - 19 _ 4497

Rechtbank Noord-Nederland, 16-04-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:1432, AWB - 19 _ 4497

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
16 april 2021
Datum publicatie
31 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2021:1432
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4497

Inhoudsindicatie

WOZ. Camping. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de motivering en de bewoordingen van de uitspraak op bezwaar voldoende duidelijk dat verweerder met de vermindering van de WOZ-beschikking en de OZB-aanslag naar nihil in dit geval heeft bedoeld de WOZ-beschikkingen en de aanslag OZB te vernietigen.

De rechtbank is van oordeel dat er inderdaad grond was voor vernietiging van de WOZ-beschikking en de OZB aanslag. Verder is de rechtbank van oordeel dat het beroep op het beginsel reformatio in peius in dit geval niet opgaat. Nu eiseres de juistheid van de WOZ-beschikking en OZB-aanslag verder niet heeft niet betwist, en de rechtbank geen aanleiding ziet om daarover anders te oordelen, is het beroep ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 19/4497

(gemachtigde: G. Gieben),

en

(gemachtigde: M. Renses ).

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet Waarde Onroerende Zaken (hierna: Wet WOZ) met dagtekening 25 januari 2019 de waarde van de onroerende zaak, aangeduid als [adres 1] te [plaats 2] (hierna: de camping), voor het belastingjaar 2018 vastgesteld op € 2.813.000. Met dagtekening 25 januari 2019 heeft verweerder voorts aan eiseres een aanslag onroerende zaakbelasting (hierna: OZB) van € 2.900,20 opgelegd.

Bij uitspraak op bezwaar van 12 november 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres en verweerder hebben nadere stukken ingediend.

De geplande zitting op 8 februari 2021 heeft geen doorgang gevonden. De rechtbank heeft partijen vervolgens schriftelijk een aantal vragen gesteld en hen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten schriftelijk nader toe te lichten. De rechtbank heeft daarbij het voornemen geuit om de zaak zonder zitting te af te doen en partijen een termijn gegeven om te laten weten dat zij toch mondeling op zitting willen worden gehoord. De rechtbank heeft van partijen geen bericht ontvangen dat zij op een zitting willen worden gehoord.

Bij brief van 22 maart 2021 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en medegedeeld dat zij uitspraak zal doen.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiseres is eigenaar van de camping. De camping bestaat onder meer uit een parkeerterrein, een kampeerterrein, een restaurant, een wasserette, sanitaire ruimtes, een zwembad, stacaravans, chalets en tuinhuizen/blokhutten.

1.2.

Bij beschikking van 25 april 2018 heeft verweerder de WOZ-waarde van de camping voor het belastingjaar 2018 vastgesteld op € 1.647.000. In hetzelfde geschrift heeft verweerder aan eiseres een aanslag OZB eigenaar naar het tarief voor niet-woningen voor het jaar 2018 met aanslagnummer [nummer] opgelegd naar een bedrag van € 2.328,85.

1.3.

Eiseres heeft bij brief van 4 juni 2018 bezwaar gemaakt “tegen de volledige aanslag/beschikking met kenmerk [nummer] voor het belastingjaar 2018”. Zij heeft daarbij de volgende toelichting gegeven:

U heeft de WOZ-waarde te hoog vastgesteld en de daarmee samenhangende aanslag OZB onjuist opgelegd. Op basis van de bij ons bekende administratieve gegevens kan de WOZ-waarde voor [adres 1] te [plaats 2] niet hoger zijn dan € 1.300.000,00. (…)”.

1.4.

Bij brief van 30 augustus 2018 heeft eiseres het bezwaarschrift nader aangevuld. In de brief geeft eiseres aan dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De aanslag OZB is volgens eiseres echter naar het verkeerde tarief vastgesteld, omdat de camping voor de OZB in zijn geheel als woning moet worden aangemerkt.

1.5.

Bij uitspraak op bezwaar van 17 december 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. In de uitspraak op bezwaar schrijft verweerder dat een taxateur na een bezoek in het kader van een beroepsprocedure over de WOZ-waarde van de camping voor het belastingjaar 2017 de waarde van de camping op locatie heeft opgenomen. Hieruit is voortgekomen dat de WOZ-waarde van de camping voor het belastingjaar 2017 van € 1.648.000 niet te hoog was vastgesteld en zelfs € 2.778.000 dient te bedragen. Verder schrijft verweerder:

Voor het belastingjaar 2018 is deze lijn doorgetrokken waarbij nog wordt opgemerkt dat door natrekking de waarde veel te laag is vastgesteld en dient in feite € 2.813.000 te zijn. Bij zijn heroverweging heeft hij rekening gehouden met de recreatieparkarresten (…) Voor het belastingjaar 2018 heeft de taxateur de WOZ-waarde dus bepaald die in overeenstemming is met de thans geldende jurisprudentie.

Verweerder licht vervolgens toe dat van de totale waarde van de camping van € 2.813.000, een percentage van 89%, zijnde € 2.508.000, moet worden toegerekend aan de woondelen, en een percentage van 11 procent, zijnde € 305.000, moet worden toegerekend aan de niet-woondelen. Verweerder concludeert vervolgens:

De aanslag OZB eigenaar is op grond van bovenstaande onjuist vastgesteld op € 1.647.000 x 0,1414% = € 2.328,85.

Op grond van de bevindingen van de taxateur is gebleken dat de waarde in ieder geval niet te hoog is vastgesteld op € 1.647.000. (…)

Conclusie:

Na de behandeling van uw bezwaarschrift heb ik besloten om uw bezwaarschrift (gedeeltelijk) gegrond te verklaren. De waarde van het object [adres 1] , [postcode] [plaats 2] , wordt (als niet-woning) voor het belastingjaar 2018 (geldend van 1 januari tot en met 31 december 2018) naar de waardepeildatum 1 januari 2017, verlaagd van € 1.647.000 naar € 0,00.

Voor de onder aanslagnummer [nummer] genoemde aanslagen zal hieruit een vermindering volgen van in totaal € 2.915,30. Deze vermindering zullen wij verrekenen met de nieuwe aan uw cliënt op te leggen aanslag (als woning) voor het object [adres 1] in [plaats 2] . (…)”

1.6.

Op 25 januari 2019 heeft verweerder voor belastingjaar 2018 een tweede WOZ-beschikking genomen ten aanzien van de camping en de WOZ-waarde vastgesteld op € 2.813.000. Met dagtekening 25 januari 2019 heeft verweerder aan eiseres ter zake de camping voor het jaar 2018 tevens een tweede aanslag OZB eigenaar, ditmaal naar het tarief voor woningen, opgelegd van € 2.900,20. Daarbij heeft verweerder als heffingsgrondslag de WOZ-waarde van € 2.813.000 gehanteerd.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is of de WOZ-beschikking en de OZB-aanslag van 25 januari 2019 moeten worden vernietigd. Eiseres meent van wel, verweerder meent van niet.

3. Eiseres voert aan dat verweerder al op 25 april 2018 een WOZ-beschikking voor het belastingjaar 2018 had genomen waarbij de WOZ-waarde van de camping is vastgesteld op € 1.647.000. Volgens eiseres heeft verweerder deze WOZ-beschikking niet vernietigd en is er ook geen grond voor vernietiging. Verweerder had de tweede WOZ-beschikking van 25 januari 2019 dus niet kunnen nemen en deze moet worden vernietigd, aldus eiseres. Dit betekent volgens eiseres dat ook de tweede aanslag OZB van 25 januari 2019 moet worden vernietigd, omdat deze op een verkeerde grondslag is gebaseerd. Verder doet eiseres een beroep op het verbod van reformatio in peius.

4. Verweerder stelt dat hij de eerste WOZ-beschikking heeft vernietigd bij uitspraak op bezwaar van 17 december 2018, wegens een onjuiste objectafbakening. De tweede WOZ-beschikking en de tweede aanslag OZB van 25 januari 2019 zijn volgens verweerder dan ook rechtsgeldig genomen en opgelegd. Het verbod op reformatio in peius is niet van toepassing, aldus verweerder.

5. De eerste vraag die voorligt is of verweerder de WOZ-beschikking van 25 april 2018 heeft vernietigd.

5.1.

De rechtbank stelt vast dat in de uitspraak op bezwaar van 17 december 2018 niet wordt gesproken over vernietiging van de WOZ-beschikking en de aanslag OZB van 25 april 2018 , maar over verlaging van de WOZ-beschikking en de aanslag OZB naar nihil. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de motivering en de bewoordingen van de uitspraak op bezwaar (zie 1.5.) evenwel voldoende duidelijk dat verweerder met de vermindering van de WOZ-beschikking en de OZB-aanslag naar nihil in dit geval heeft bedoeld de WOZ-beschikkingen en de aanslag OZB van 25 april 2018 te vernietigen. De rechtbank overweegt daartoe dat eiseres in haar bezwaar heeft gesteld dat verweerder ten onrechte de aanslag OZB heeft vastgesteld naar het tarief voor niet-woningen. Verweerder heeft dat bezwaar gegrond verklaard met de motivering dat hij was uitgegaan van een te lage WOZ-waarde en daarmee van een onjuiste verdeling tussen de woondelen en de niet-woondelen. Verweerder schrijft in de uitspraak op bezwaar dat die te lage WOZ-waarde het gevolg was van het niet onderkennen van natrekking en een onjuiste uitleg van de jurisprudentie over recreatieparken. Deze motivering kan redelijkerwijs niet anders worden begrepen dan dat verweerder van mening was hij de camping onjuist, in de zin van te beperkt, had afgebakend. De constatering van een dergelijke onjuistheid kan niet anders dan leiden tot vernietiging van de voor camping vastgestelde WOZ-beschikking en OZB aanslag. De rechtbank merkt hierbij wel op dat het aanbeveling verdient dat verweerder voor rechtshandelingen de formulering bezigt die uit de wet (of de rechtspraak) voortvloeit, zodat daarover geen misverstand kan ontstaan.

6. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of er inderdaad grond was voor vernietiging van de WOZ-beschikking en de OZB aanslag van 25 april 2018 , omdat verweerder het object onjuist had afgebakend in die zin dat hij de samenvoeging van (zelfstandige gedeelten van) eigendommen op grond van de bepaling inzake recreatieterreinen1 niet ver genoeg had doorgevoerd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

6.1.

Tussen partijen is niet in geschil dat in het kader van de Wet WOZ de camping inclusief stacaravans, chalets en tuinhuizen/blokhutten als één object in de zin van artikel 16 van de Wet WOZ is aan te merken. De rechtbank ziet geen aanleiding partijen hierin niet te volgen.

6.2.

Verweerder heeft de taxatiekaart en het taxatieverslag Niet Woningen die ten grondslag lagen aan de WOZ-beschikking van 25 april 2018 overgelegd. Op deze taxatiekaart en dit taxatieverslag staan tientallen stacaravans en chalets vermeld, waaraan geen waarde is toegekend. Verweerder heeft toegelicht dat de stacaravans en chalets waaraan ten onrechte geen waarde is toegekend, ten onrechte niet in de waardering waren betrokken. Eiseres heeft dit niet weersproken. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat verweerder bij het vaststellen van de WOZ-beschikking van 25 april 2018 is uitgegaan van een onjuiste, te beperkte, objectafbakening. Dit betekent dat er grond was voor vernietiging van de WOZ-beschikking van 25 april 2018 .2

7. Eiseres heeft een beroep gedaan op het beginsel van reformatio in peius.

7.1.

Het beginsel reformatio in peius houdt in dat een belanghebbende door het instellen van bezwaar of beroep er niet slechter voor mag komen te staan dan wanneer hij geen bezwaar of beroep had ingesteld.

7.2.

De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het beginsel reformatio in peius in dit geval niet opgaat. In geval van een onjuiste, te beperkte, afbakening van een object moet een nieuwe beschikking worden genomen op basis van de juiste afbakening. Er is geen rechtsregel die zich daartegen verzet, ook niet indien dat leidt tot een verhoging van het bedrag van de met de waardebeschikking corresponderende aanslag in de OZB.3 De rechtbank overweegt in dit kader nog dat er bij de beoordeling van het beroep op dit beginsel niet geredeneerd moet worden uitgaande van eerdere, vernietigde besluiten zoals voorafgaande beschikkingen of aanslagen, waarvoor eigen procedures gelden, althans hebben gegolden, maar enkel vanuit de besluiten waarop dit beroep betrekking heeft. Wel bestaat de mogelijkheid dat de beginselen van behoorlijk bestuur zich in een voorkomend geval tegen herstel van een objectafbakeningsfout bij een nieuwe WOZ-beschikking verzetten. Eiseres heeft echter geen feiten gesteld die kunnen meebrengen dat het herstel, zoals dat in dit geval heeft plaatsgevonden, in strijd komt met enig beginsel van behoorlijk bestuur.

8. Eiseres heeft de juistheid van de WOZ-beschikking en OZB-aanslag van 25 januari 2019 verder niet betwist. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarover anders te oordelen.

9. De slotsom is dat het beroep ongegrond is.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Kattenberg, voorzitter, en mr. A.M.A.M. Kager en mr. R.R. van der Heide, leden, in aanwezigheid van R.H. Wolfslag, griffier op 16 april 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel