Home

Rechtbank Noord-Nederland, 23-04-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:1551, AWB - 20 _ 273

Rechtbank Noord-Nederland, 23-04-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:1551, AWB - 20 _ 273

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
23 april 2021
Datum publicatie
30 april 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2021:1551
Zaaknummer
AWB - 20 _ 273

Inhoudsindicatie

Eiseres stelt zich op het standpunt dat de belastingheffing over box 3 leidt tot een individuele en buitensporige last die in strijd is met artikel 1 EP EVRM. Volgens de rechtbank moet worden onderzocht of de aanslag IB/PVV als geheel beschouwd eiseres confronteert met een individuele en buitensporige last, welke vraag moet worden bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de eiseres. Gezien de totale inkomenspositie en met name de riante vermogenspositie van eiseres kan niet worden geoordeeld dat het bedrag van de aanslag IB/PVV moet worden aangemerkt als een buitensporige last.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 20/273

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 23 april 2021 in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

(gemachtigde: [medewerker Belastingdienst] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2015 met dagtekening 28 september 2018 aan eiseres een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.714, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 177.375 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 720.271.

Bij uitspraak op bezwaar van 11 december 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2021. Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Omdat de griffier eiseres niet op de juiste wijze heeft uitgenodigd om ter zitting te verschijnen, heeft de rechtbank het onderzoek geschorst.

De griffier heeft eiseres vervolgens opnieuw uitgenodigd voor een onderzoek ter zitting dat heeft plaatsgevonden op 6 april 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiseres is geboren op [geboortedatum] en is geheel 2015 woonachtig aan het adres [adres] . De WOZ-waarde op 1 januari 2015 van deze woning was bepaald op € 860.000. Op deze woning rust geen recht van hypotheek.

1.2.

Op 7 juli 2016 heeft eiseres aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 gedaan. Eiseres heeft een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.714 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 177.375 aangegeven. Verder had eiseres volgens de aangifte op peildatum 1 januari 2015 bezittingen voor een totale waarde van € 18.081.76, bestaande uit de volgende vermogenscomponenten:

-

Bank- en spaartegoeden in Nederland € 8.346.612

-

Aandelen, obligaties e.d. € 2.447.031

-

Overige vorderingen en contant geld € 3.346.124

-

Tweede woning € 334.000

-

Overige onroerende zaken € 3.608.000

Eiseres had daarnaast schulden voor een bedrag van € 56.661. De rendementsgrondslag voor de bepaling van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bedroeg € 18.006.776 en het aangegeven belastbaar inkomen uit sparen en beleggen € 720.271.

1.3.

Verweerder heeft met dagtekening 28 september 2018 de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 vastgesteld overeenkomstig de aangifte. Verweerder heeft het totaal te betalen bedrag aan IB/PVV vastgesteld op € 239.168. Het bedrag aan inkomstenbelasting over het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen heeft verweerder, na aftrek van elders belast inkomen en buitenlandse bronheffing, vastgesteld op € 193.239.

1.4.

Eiseres heeft in 2015 over de bank- en spaartegoeden een bedrag van € 63.323 aan rente ontvangen. Het rendement op aandelen, obligaties e.d. bedroeg in 2015 € 70.415.

1.5.

Eiseres heeft in haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 een rendementsgrondslag voor de bepaling van het belastbaar in komen uit sparen en beleggen van € 17.548.945 aangegeven.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is het antwoord op de vraag of de heffing van inkomstenbelasting over het vermogen van eiseres leidt tot een individuele en buitensporige last als gevolg waarvan de heffing strijdig is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP EVRM).

3. Eiseres stelt dat er sprake is van een individuele en buitensporige last als gevolg waarvan de heffing strijdig is met artikel 1 EP EVRM. Eiseres voert daartoe aan dat bij de beoordeling van de onder 2. omschreven vraag de waarde van de beleggingen in aandelen en onroerende zaken buiten beschouwing moeten blijven en dat eiseres meer aan heffing over haar vermogensbestanddelen heeft betaald dan zij aan belastbaar inkomen uit werk en woning en uit aanmerkelijk belang samen heeft genoten. Eiseres voert verder aan dat sprake is van een zeer scheve verhouding. Het door eiseres behaalde rendement op haar vermogen ligt lager dan de effectieve belastingdruk van 1,2% over dat vermogen. Eiseres wijst erop dat zij in 2015 een verlies heeft geleden op een vordering op een Belgische vennootschap van € 1,8 miljoen als gevolg van malversaties. Zij is daardoor enorm ingeteerd op haar vermogen. Ten slotte is als gevolg van overbedelingsschulden de uitwerking van de heffing in box 3 in het geval van eiseres nog onredelijker, aldus eiseres.

4. Verweerder betwist dat er sprake is van een individuele en buitensporige last als gevolg waarvan de heffing strijdig is met artikel 1 van het EP EVRM. Verweerder voert daartoe aan dat bij de beoordeling of sprake is van een individuele en buitensporige last de gevolgen van de heffing worden bezien in relatie tot de totale inkomens- en vermogenspositie van eiseres. Gelet op de totale vermogenspositie van eiseres is zij niet in een zodanige bijzondere positie gekomen dat er sprake is van een individuele en buitensporige last, aldus verweerder.

5. De rechtbank stelt voorop dat op eiseres de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat er sprake is van een individuele en buitensporige last.

6. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad valt af te leiden dat sprake kan zijn van een schending van artikel 1 van het EP EVRM indien eiseres wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last. Van een individuele en buitensporige last is sprake indien deze last zich in het geval van eiseres sterker laat voelen dan in het algemeen. Deze vraag moet worden beantwoord in samenhang met de gehele financiële situatie van eiseres. Omdat de heffing over het vermogen deel uitmaakt deel van de voor het jaar 2015 opgelegde aanslag IB/PVV, moet worden onderzocht of die aanslag als geheel beschouwd eiseres confronteert met een individuele en buitensporige last, welke vraag moet worden bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de eiseres.1

7. Gelet op de hiervoor in 6. weergegeven uitgangspunten van de Hoge Raad, volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat de waarde van de beleggingen in aandelen en de waarde van de onroerende zaken buiten beschouwing moeten worden gelaten bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een individuele en buitensporige last. Ook volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat reeds sprake is van een individuele en buitensporige last, omdat de heffing over het vermogen hoger is dan het door eiseres in 2015 genoten belastbaar inkomen uit werk en woning en aanmerkelijk belang samen. Immers, ook het aanzienlijke vermogen waarover eiseres in 2015 beschikte moet bij de beoordeling worden betrokken.

8. De rechtbank acht de enkele, niet nader onderbouwde stelling van eiseres dat zij een vermogensverlies van € 1,8 miljoen heeft geleden en daarmee in 2015 op haar vermogen is ingeteerd, onvoldoende om aan te nemen dat zij met de oplegging van de aanslag IB/PVV 2015 zwaarder is getroffen dan andere belastingplichtigen in een vergelijkbare financiële situatie met vergelijkbare samengestelde vermogens van dezelfde omvang. Met enkele verwijzing naar deze omstandigheid, die er overigens blijkens de door eiseres voor de jaren 2015 en 2016 aangegeven rendementsgrondslagen toe heeft geleid dat het box 3 vermogen van eiseres met nog geen 3% is afgenomen in 2015, heeft eiseres voorts niet aannemelijk gemaakt dat de aanslag IB/PVV 2015 eiseres confronteert met een buitensporige last. Gezien de totale inkomenspositie en met name de riante vermogenspositie van eiseres in 2015 (zie 1.2. – 1.5.) kan niet worden geoordeeld dat het bedrag van de aanslag IB/PVV 2015 moet worden aangemerkt als een buitensporige last. Hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd ten aanzien van de overbedelingsschulden, maakt – wat daar verder ook van zij – niet dat de rechtbank tot een ander oordeel komt.

9. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-Van Helden, griffier, op 23 april 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.

w.g. griffier w.g. rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.