Home

Rechtbank Noord-Nederland, 31-05-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:2264, AWB - 20 _ 254

Rechtbank Noord-Nederland, 31-05-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:2264, AWB - 20 _ 254

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
31 mei 2021
Datum publicatie
22 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2021:2264
Zaaknummer
AWB - 20 _ 254

Inhoudsindicatie

Watersysteemheffing/Zuiveringsheffing. Schending hoorplicht. Terugwijzing.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 20/254, 21/1504 en 21/1505

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 31 mei 2021 in de zaken tussen

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

(gemachtigden: mr. [naam 1] en [naam 2] ).

Procesverloop

Het beroep is gericht tegen de uitspraken op bezwaar van verweerder van 10 december 2019 op het bezwaarschrift van eiser tegen de aan hem opgelegde aanslagen voor het kalenderjaar 2019 in de watersysteemheffing gebouwd (20/254) watersysteemheffing ingezetenen (21/1504) en zuiveringsheffing (21/1505).

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2021 door middel van een beeldverbinding (telehoren) en een telefonische verbinding. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Met instemming van partijen hebben [gemachtigde] en [naam 2] telefonisch aan de zitting deelgenomen, waarbij [gemachtigde] wel gebruik kon maken van de visuele mogelijkheden van telehoren.

Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- wijst de zaken terug naar verweerder om opnieuw op de bezwaren te beslissen;

- draagt verweerder op binnen 8 weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.333, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening.

Gronden

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.

2. Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt de belanghebbende, in afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), alleen gehoord op zijn verzoek.

3. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in zijn bezwaarschrift heeft verzocht om te worden gehoord, dat eiser ten onrechte niet is gehoord door verweerder en dat zodoende de hoorplicht is geschonden.

4. Aan een schending van de hoorplicht kan worden voorbijgegaan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, indien eiser door de schending niet is benadeeld. Omdat er omtrent de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan tussen verweerder en eiser nog een verschil van mening bestaat, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat eiser door het achterwege blijven van een hoorgesprek niet is benadeeld.1 De rechtbank verklaart om die reden de beroepen gegrond en vernietigt de uitspraken op bezwaar.

5. Omdat eiser uitdrukkelijk heeft verzocht om terugwijzing van de zaken en niet kan worden gezegd dat eiser ook zonder dat hij opnieuw in de bezwaarfase wordt gehoord in het gelijk moet worden gesteld, wijst de rechtbank de zaken terug naar verweerder en draagt hem op opnieuw op de bezwaren te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.2

6. Eiser heeft ter zitting verzocht om bij een eventuele terugwijzing verweerder op te dragen binnen acht weken na de datum van de uitspraak opnieuw op de bezwaren te beslissen. Verweerder heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt, zodat de rechtbank verweerder daartoe zal opdragen.

7. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 48 vergoedt. In de zaken 21/1504 en 21/1505, zaaknummers die door de rechtbank later zijn aangemaakt en waarover partijen voorafgaand aan de zitting zijn geïnformeerd, is geen griffierecht geheven.

8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.333 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 265; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).

9. De rechtbank wijst partijen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Deze uitspraak is op 31 mei 2021 gedaan door mr. G. Kattenberg, voorzitter, en

mr. R.R. van der Heide en mr. M. Pelinck, leden, in aanwezigheid van R.H. Wolfslag, griffier. De beslissing, evenals de rechtsmiddelenverwijzing, wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel