Home

Rechtbank Noord-Nederland, 09-06-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:2367, AWB - 20 _ 2376

Rechtbank Noord-Nederland, 09-06-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:2367, AWB - 20 _ 2376

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
9 juni 2021
Datum publicatie
18 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2021:2367
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2376

Inhoudsindicatie

De kosten van de woningaanpassingen voor zover deze het WMO-PGB te boven gaan mogen niet op het ROW in mindering worden gebracht. Kosten komen voor aftrek in aanmerking als deze met het oog op de zakelijke belangen van de ROW-werkzaamheden zijn gemaakt. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat een andere zorgverlener een investering zou hebben gepleegd in de woning van eiseres en haar echtgenoot.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 20/2376

(gemachtigde: [gemachtigde eiseres] ),

en

(gemachtigde: [gemachtigde Belastingdienst] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2016 met dagtekening 17 augustus 2018 aan eiseres een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.587.

Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 815 aan belastingrente in rekening gebracht.

Bij uitspraak op bezwaar van 9 juli 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [medewerker Belastingdienst] .

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiseres is geboren op [geboortedatum] en was gedurende het gehele jaar 2016 gehuwd met [naam echtgenoot] .

1.2.

De echtgenoot van eiseres leed aan de spierziekte ALS en is overleden op [overlijdensdatum] .

1.3.

Aan de echtgenoot van eiseres is voor de periode 13 januari tot en met 31 december 2016 een Persoonsgebonden Budget toegekend op basis van de Wet Langdurige Zorg (WLZ-PGB) met een totaal budget van € 40.058,64. Volgens de toekenningsbeschikking met dagtekening 23 februari 2016 is dit PGB toegekend voor begeleiding, persoonlijke verzorging en verpleging.

1.4.

Volgens het budgetoverzicht is in 2016 een bedrag van € 40.257,99 vanuit het WLZ-PGB betaald aan eiseres als zorgverlener.

1.5.

Met dagtekening 13 juni 2016 is aan de echtgenoot van eiseres door de gemeente [S.] een eenmalig Persoonsgebonden Budget op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO-PGB) toegekend van € 18.320 als financiële tegemoetkoming in de kosten voor woningaanpassingen van hun eigen woning.

1.6.

In 2016 hebben eiseres en haar echtgenoot hun woning laten verbouwen. Daarbij zijn aanpassingen aan de woning aangebracht in verband met de ziekte van de echtgenoot van eiseres. De totale kosten van deze verbouwing bedroegen € 37.310.

1.7.

Eiseres heeft op 30 april 2018 aangifte gedaan voor de IB/PVV over het jaar 2016. Eiseres heeft in haar aangifte geen PGB-inkomsten aangegeven. Het inkomen uit werk en woning van eiseres bedroeg volgens de aangifte € 7.128.

1.8.

Met dagtekening 17 augustus 2018 heeft verweerder de aanslag IB/PVV 2016 opgelegd. Het aangegeven inkomen uit werk en woning is daarbij gecorrigeerd met een bedrag van € 39.459 tot € 46.587.

1.9.

In beroep zijn partijen het erover eens dat de inkomsten van eiseres uit het WLZ-PGB ten bedrage van € 39.459 moeten worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW).

Geschil en beoordeling

2. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag IB/PVV tot een te hoog bedrag is opgelegd. Meer specifiek spitst het geschil zich toe op de vraag of de kosten van de woningaanpassingen, voor zover deze het WMO-PGB te boven gaan, op de inkomsten uit ROW in mindering kunnen worden gebracht.

3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de kosten van de woningaanpassingen zijn gemaakt in het kader van de uitvoering van haar werkzaamheden als zorgverlener. Als gediplomeerd verzorgende was zij namelijk alleen bereid om zorg te verlenen - en daarmee in staat om PGB-inkomsten te verwerven - als de woning zou zijn aangepast. Het argument dat de verbouwing ook goedkoper had gekund, snijdt volgens eiseres geen hout. Zij verwijst daarbij naar rechtspraak waaruit zou blijken dat kosten uitsluitend mogen worden gecorrigeerd als er sprake is van een wanverhouding tussen de kosten het nut ervan.

4. Verweerder is van mening dat de kosten van de verbouwing, voor zover deze het WMO-PGB te boven gaan, niet drukken op de inkomsten die eiseres als zorgverlener heeft genoten uit het WLZ-PGB en dat deze meerkosten daarom niet voor aftrek in aanmerking komen. Volgens verweerder zou een willekeurige derde als zorgverlener de extra kosten voor de woningaanpassingen niet gemaakt hebben om de echtgenoot van eiseres te verzorgen. Het motief voor de extra kosten is daarom niet zakelijk.

5. De rechtbank overweegt dat het ROW-inkomen wordt vastgesteld door de voordelen te verminderen met de aftrekbare kosten. Kosten komen voor aftrek in aanmerking als deze met het oog op de zakelijke belangen van de ROW-werkzaamheden zijn gemaakt. Er moet dan ook een voldoende zakelijk verband bestaan tussen de gemaakte kosten en de inkomsten die door eiseres voor haar werkzaamheden als zorgverlener zijn genoten. Op eiseres rust de last om te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, dat dergelijke zakelijke kosten zijn gemaakt.

6. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres niet geslaagd in het leveren van dit bewijs. Eiseres heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder niet aannemelijk gemaakt dat een andere zorgverlener op basis van het voor begeleiding, persoonlijke verzorging en verpleging toegekende WLZ-PGB een investering zou hebben gepleegd in de woning van eiseres en haar echtgenoot. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting een aantal voorbeelden genoemd van zorginstellingen die wel zouden investeren in woningaanpassingen, maar tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder is niet vast komen te staan dat het in die gevallen ook ging om WLZ-PGB’s voor begeleiding, persoonlijke verzorging en verpleging zoals in deze zaak wel het geval is. Ter zake van de verbouwingskosten is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van zakelijke kosten die zijn gemaakt in de sfeer van de inkomensverwerving, maar in de sfeer van de inkomensbesteding.

7. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder bij het vaststellen van het inkomen uit werk en woning terecht de kosten van de woningaanpassingen niet in aftrek heeft toegelaten en dat de aanslag IB/PVV niet tot een te hoog bedrag is opgelegd.

8. Het beroep is ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-van Helden, griffier, op 9 juni 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.

w.g. griffier w.g. rechter

Rechtsmiddel