Home

Rechtbank Noord-Nederland, 18-06-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:2448, AWB - 19 _ 4506

Rechtbank Noord-Nederland, 18-06-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:2448, AWB - 19 _ 4506

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
18 juni 2021
Datum publicatie
25 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2021:2448
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4506

Inhoudsindicatie

Eiseres brengt in haar aangifte IB/PVV 2013 reiskosten ziekenbezoek in aftrek als uitgaven voor specifieke zorgkosten. De vader van eiseres lijdt aan een aangeboren hartafwijking en eiseres heeft hem in het ziekenhuis bezocht. Eiseres stelt zich op het standpunt dat ze aan de voorwaarden voor aftrek voldoet, omdat haar vader al ziek was toen zij met hem een gezamenlijke huishouding voerde. Eiseres woonde vanaf haar geboorte in 1963 tot 1994 bij haar vader. De inspecteur accepteert de aftrek niet. Naar het oordeel van de rechtbank laat een grammaticale uitleg van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder h van de Wet IB 2001 de aftrek niet toe. Uit de wetsgeschiedenis volgt weliswaar dat het begrip “gezamenlijke huishouding” in zekere mate ruim moet worden uitgelegd, maar de rechtbank ziet in de wetsgeschiedenis onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat de wetgever heeft beoogd om de aftrek ook toe te laten voor belastingplichtigen die in het verleden – in het geval van eiseres bijna 20 jaar geleden – een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd met degene die ze bezoeken.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 19/4506

(gemachtigde: [gemachtigde eiseres] ),

en

(gemachtigde: [gemachtigde Belastingdienst] ).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2013 met dagtekening 3 maart 2018 aan eiseres een navorderingsaanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.515. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 76 aan belastingrente in rekening gebracht.

Bij uitspraak bezwaar van 13 november 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres afgewezen.

Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [medewerker Belastingdienst] , bijgestaan door [medewerker Belastingdienst] .

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiseres is geboren in 1963 en heeft tot 1994 bij haar vader gewoond.

1.2.

De vader van eiseres, de heer [naam vader] , is geboren in 1940. Hij werd geboren met een hartafwijking. In 2013 is hij in verband met een hartoperatie gedurende ruim een maand opgenomen geweest in het Amsterdam Medisch Centrum.

1.3.

De gemachtigde van eiseres heeft namens eiseres met datum 1 oktober 2014 aangifte gedaan voor de IB/PVV voor het jaar 2013. In deze aangifte is onder meer een bedrag van € 665 aan reiskosten ziekenbezoek in aftrek gebracht als uitgaven voor specifieke zorgkosten.

1.4.

Verweerder heeft met dagtekening 16 december 2015 de aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 overeenkomstig de ingediende aangifte vastgesteld.

1.5.

Naar aanleiding van een onderzoek naar het aangiftegedrag van de gemachtigde van eiseres, is de aangifte IB/PVV 2013 van eiseres door verweerder opnieuw beoordeeld en zijn bewijsstukken bij eiseres opgevraagd. Eiseres heeft daarop stukken overgelegd. Op basis van deze stukken heeft verweerder de conclusie getrokken dat eiseres niet in aanmerking komt voor aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten. Verweerder heeft vervolgens aan eiseres de onder het procesverloop genoemde navorderingsaanslag opgelegd.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

-

Is de hoorplicht geschonden?

-

Heeft eiseres recht op een aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten in verband met reiskosten voor ziekenbezoek?

-

Heeft eiseres recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn?

3. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres verklaard dat hij zijn beroepsgronden dat er geen sprake kan zijn van een nieuw feit en dat er sprake is van ambtelijk verzuim laat varen.

Hoorplicht

4. Ter zitting heeft verweerder verklaard met eiseres van mening te zijn dat de hoorplicht is geschonden. Omdat partijen het erover eens zijn dat de hoorplicht is geschonden, ziet de rechtbank geen aanleiding om te komen tot een ander oordeel. Partijen zijn het er ook over eens dat in dit geval de schending van de hoorplicht moet leiden tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar. Het beroep van eiseres is reeds daarom gegrond.

5. Ter zitting hebben partijen de rechtbank gevraagd om zelf in de zaak te voorzien.1 De rechtbank zal het beroep daarom inhoudelijk beoordelen.

Reiskosten ziekenbezoek

6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten bestaande uit reiskosten voor ziekenbezoek aan haar vader van in totaal € 665. Eiseres voert aan dat haar vader leed aan een aangeboren hartafwijking en dat hij al ziek was toen eiseres en haar vader een gezamenlijke huishouding voerden. Daarmee is volgens eiseres voldaan aan de voorwaarden voor aftrek. Indien de rechtbank eiseres volgt in haar standpunt dan doet zij bovendien een beroep op het correctiebeleid van verweerder, hetgeen ertoe leidt dat de navorderingsaanslag in zijn geheel moet worden vernietigd.

7. Verweerder is van mening dat er geen recht bestaat op aftrek van reiskosten voor ziekenbezoek, omdat eiseres op het moment van aanvang van de verpleging c.q. ziekenhuisopname van haar vader geen gezamenlijke huishouding voerde met haar vader. Volgens verweerder kan niet gezegd worden dat de ziekte van de vader van eiser aanving op het moment dat zij een gezamenlijke huishouding voerden, omdat de hartafwijking reeds bestond vanaf de geboorte van vader en eiseres op dat moment nog geen gezamenlijke huishouding voerde met haar vader. Verweerder is het met eiseres eens dat in geval de beroepsgrond van eiseres ten aanzien van de aftrek voor reiskosten ziekenbezoek slaagt, de navorderingsaanslag in zijn geheel moet worden vernietigd.

8. De rechtbank stelt voorop dat in het geval een belastingplichtige aanspraak maakt op een aftrekpost, het aan de belastingplichtige is om aannemelijk te maken dat aan alle voorwaarden voor aftrek is voldaan. De rechtbank overweegt dat verweerder in beroep de hoogte van de door eiseres geclaimde reiskosten ziekenbezoek niet heeft betwist en ook niet heeft bestreden dat deze kosten daadwerkelijk in 2013 op eiseres hebben gedrukt. Dit brengt echter niet zonder meer mee dat de kosten ook aftrekbaar zijn, omdat ook aan de voorwaarden van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder h, moet zijn voldaan. In artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet IB 20012 is bepaald:

Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:

(…)

h. reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen met wie de bezoeker bij aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde, indien de afstand tussen de woning of verblijfplaats van de bezoeker en de plaats waar de verpleging plaatsvindt, gemeten langs de meest gebruikelijke weg meer beloopt dan 10 kilometer.

9. Naar het oordeel van de rechtbank komen de door eiseres geclaimde kosten ziekenbezoek op grond van een grammaticale uitleg van de voornoemde bepaling niet voor aftrek in aanmerking. De ziekte van eiseres’ vader ving namelijk aan op het moment van zijn geboorte. Op dat moment voerde hij geen gezamenlijke huishouding met eiseres. De vraag is dan vervolgens of – in weerwil van de wettekst – naar de bedoeling van de wetgever de geclaimde reiskosten voor ziekenbezoek toch aftrekbaar zouden moeten zijn. De aftrek van reiskosten voor ziekenbezoek is met ingang van 1991 in de Wet inkomstenbelasting 1964 (Wet IB 1964) opgenomen en later – ongewijzigd – opgenomen in artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet IB 2001. Voor invoering van de aftrek reiskosten ziekenbezoek in de Wet IB 1964 werd de aftrek geregeld bij resoluties.3 Uit de wetsgeschiedenis van de voorloper van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder h, volgt dat het begrip “gezamenlijke huishouding” in zekere mate ruim moet worden uitgelegd.4 In de wetsgeschiedenis is echter geen toelichting gegeven op welke wijze aan het begrip “bij aanvang van de ziekte of invaliditeit” uitleg moet worden gegeven.5 Om voor aftrek van reiskosten in verband met ziekenbezoek in aanmerking te komen, was onder de resoluties vereist dat de belastingplichtige ten minste een jaar voorafgaand aan de verpleging een gezamenlijke huishouding voerde met degene die hij bezocht.6 Onder de Wet IB 1964 is deze ‘jaareis’ weliswaar losgelaten en heeft de wetgever gedurende de behandeling van het wetsvoorstel aangegeven de ‘kring van verwanten’ aan wie onder het aftrekregime bezoeken kunnen worden gebracht uit willen breiden7, maar de rechtbank ziet in de wetsgeschiedenis uiteindelijk onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat de wetgever heeft beoogd om – in weerwil van de duidelijke wettekst – de aftrek ook toe te laten voor belastingplichtigen die in het verleden – in het geval van eiseres bijna 20 jaar geleden – een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd met degene die ze bezoeken.

10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de door eiseres aangegeven reiskosten voor ziekenbezoek terecht niet in aftrek heeft toegelaten.

Immateriële schadevergoeding

11. Eiseres is van mening dat zij recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

12. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat er geen bijzondere omstandigheden aan de orde zijn die zouden moeten leiden tot verlenging van termijnen dan wel waardoor niet gezegd kan worden dat er immateriële schade is geleden in de vorm van spanning en frustratie.

13. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met afgerond vijftien maanden, omdat tussen het moment van indienen van het bezwaarschrift en de uitspraak van de rechtbank ruim 39 maanden is verstreken. Nu er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd die zouden moeten leiden tot verlenging van de redelijke termijn, is de rechtbank van oordeel dat eiseres aanspraak kan maken op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze overschrijding is voor één maand toerekenbaar aan de rechtbank en voor de overige veertien maanden aan verweerder.

14. Bij overschrijding van de redelijke termijn moet een tarief worden gehanteerd van € 500 per half jaar waarmee die termijn is overschreden. Omdat de redelijke termijn in dit geval met vijftien maanden is overschreden heeft eiseres recht op een schadevergoeding van € 1.500 waarvan € 1.400 voor rekening van verweerder komt en € 100 voor rekening van de Minister.8

Conclusie

15. Het beroep is gegrond vanwege de schending van de hoorplicht. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de beroepsgronden voor het overige niet kunnen slagen.

16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.333 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 265 per punt en een wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand blijven;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 1.400;

- veroordeelt de Minister tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 100;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiseres te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.333.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-van Helden, griffier, op 18 juni 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.

w.g. griffier w.g. rechter

Rechtsmiddel