Home

Rechtbank Noord-Nederland, 04-08-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:3363, AWB - 20 _ 3529

Rechtbank Noord-Nederland, 04-08-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:3363, AWB - 20 _ 3529

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
4 augustus 2021
Datum publicatie
11 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2021:3363
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3529

Inhoudsindicatie

Eiseres is in 2018 gescheiden. Tussen eiseres en haar ex-echtgenoot is geen echtscheidingsconvenant gesloten. In de echtscheidingsbeschikking staat dat de vrouw gerechtigd is om tot de datum van levering in de woning te blijven onder de voorwaarde dat zij de aan de echtelijke woning verbonden lasten, waaronder de hypotheekrente, tot de datum van levering voor haar rekening neemt. De eventuele overwaarde of onderwaarde na verkoop en levering komen ieder van de ex-partners voor de helft toe. Eiseres heeft in haar aangifte IB/PVV 2018 een bedrag van € 4.565 in aftrek gebracht als betaalde alimentatie en andere onderhoudsverplichtingen. Dit is de helft van de door haar betaalde hypotheekrente. Verweerder heeft de aftrek niet geaccepteerd. Eiseres wil de hypotheekrente aftrekken. Ofwel als alimentatie ofwel als eigenwoningschuld. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de echtscheidingsbeschikking dat de door eiseres betaalde hypotheekrente, voor zover deze betrekking heeft op het aan haar ex-echtgenoot toerekenbare deel van de woning, heeft gestrekt tot vergoeding voor het gebruik van de woning. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de rentevergoeding tot doel had om de ex-echtgenoot te voorzien in zijn levensonderhoud. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de rentevergoeding ophield bij verkoop van de woning en dat daar niet een andere vergoeding of betalingsverplichting voor in de plaats is gekomen. De woning is voor eiseres voor 50% aan te merken als eigen woning. 50% van de hypothecaire schuld is voor eiseres aan te merken als eigenwoningschuld. De overige 50% kan naar het oordeel van de rechtbank dus niet als eigenwoningschuld in aanmerking worden genomen, wat betekent dat de daarmee corresponderende hypotheekrente niet bij eiseres aftrekbaar is.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 20/3529

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 4 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2018 met dagtekening 2 juli 2020 aan eiseres een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.564.

Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 70 aan belastingrente in rekening gebracht.

Bij uitspraak op bezwaar van 17 september 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk toegewezen. Verweerder heeft daarbij de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.574. De belastingrente heeft verweerder overeenkomstig verminderd.

Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2021. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [medewerker Belastingdienst] .

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiseres is in 2018 gescheiden. Tussen eiseres en haar ex-echtgenoot is geen echtscheidingsconvenant gesloten.

1.2.

In de echtscheidingsbeschikking staat – voor zover van belang – het volgende:

1. de woning

Partijen zijn het er over eens dat de echtelijke woning dient te worden verkocht. (…)

De rechtbank zal gelet op de standpunten van partijen het volgende beslissen:

(…)

de vrouw is gerechtigd om tot de datum van levering in de woning te blijven onder de voorwaarde dat zij de aan de echtelijke woning verbonden lasten, waaronder de hypotheekrente, tot de datum van levering voor haar rekening neemt;

de eventuele overwaarde na verkoop en levering zal bij helfte tussen partijen worden gedeeld en een eventuele onderwaarde zal door partijen ieder voor de helft worden gedragen.

1.3.

Eiseres woonde heel 2018 aan de [adres] te [woonplaats] . De WOZ-waarde van deze woning is voor het jaar 2018 vastgesteld op € 283.000.

1.4.

Eiseres was in 2018 voor 50% eigenaar van de onder 1.3. genoemde woning, maar betaalde op grond van de onder 1.2. genoemde echtscheidingsbeschikking de volledige hypotheekrente van € 9.129.

1.5.

Op 1 april 2019 heeft eiseres aangifte gedaan voor de IB/PVV 2018. Eiseres heeft in haar aangifte een bedrag van € 4.565 in aftrek gebracht als betaalde alimentatie en andere onderhoudsverplichtingen.

1.6.

In haar aangifte heeft eiseres een bedrag van € 990 in aanmerking genomen als ontvangen alimentatie voor het woongenot van het deel van de woning dat eigendom is van haar ex-partner. Het bedrag van € 990 betreft 50% van het eigenwoningforfait.

1.7.

Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag de onder 1.5. genoemde aftrekpost niet in aftrek toegelaten.

1.8.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de onder 1.6. genoemde post gecorrigeerd door deze in mindering te brengen op het bij de aanslag 2018 vastgestelde verzamelinkomen.

1.9.

Eiseres heeft in beroep afdrukken overgelegd van een tekst van de website van de Belastingdienst. Deze tekst luidt – voor zover van belang – als volgt:

U blijft in de eigen woning wonen en betaalt alle rente

(…)

U geeft dan de door u betaalde rente over uw deel van de eigenwoningschuld op, net als uw deel van het eigenwoningforfait van deze woning. Ook kunt u te maken krijgen met betaalde en ontvangen partneralimentatie.

Wat vult u in bij de aangifte?

Bij ontvangen partneralimentatie:

het bedrag van het deel van het eigenwoningforfait van uw (ex-)echtgenoot, als de terbeschikkingstelling van de woning door uw (ex-)partner plaatsvindt vanwege een alimentatieplicht. De alimentatieplicht kan bijvoorbeeld blijken uit een rechterlijke uitspraak, een convenant of een andere (schriftelijke) overeenkomst.

de rente die u voor uw (ex-)echtgenoot betaalt

Let op!

Betaalt u de rente zonder dat er sprake is van een onderhoudsverplichting? Dan kunt u het bedrag van de rente die u voor uw (ex-)echtgenoot betaalt, niet aftrekken. (…)

Geschil en beoordeling

2. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag IB/PVV 2018 niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Meer specifiek richt het geschil zich op de vraag of de door eiseres betaalde hypotheekrente volledig in aftrek mag worden gebracht, ofwel als betaalde alimentatie, ofwel als eigenwoningschuld.

3.1.

Eiseres stelt zich op het standpunt dat de rechter haar heeft opgedragen de hypotheekrente te betalen en dat het daarom gaat om een alimentatieverplichting.

3.2.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende, wettelijke alimentatieverplichting. Dat eiseres de volledige hypotheeklasten moest betalen staat volgens verweerder tegenover het feit dat zij het volledige woongenot had van de woning.

3.3.

Van periodieke uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, letter a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) is sprake wanneer rechtstreeks uit het familierecht een wettelijke verplichting tot het doen van die uitkeringen of verstrekkingen volgt. Het bestaan van zo’n wettelijke verplichting kan blijken uit een rechterlijke uitspraak waarbij een uitkering tot levensonderhoud is toegekend1, of uit een overeenkomst tussen partijen (veelal een echtscheidingsconvenant) waarbij is bepaald dat de één tegenover de ander tot een uitkering tot diens levensonderhoud zal zijn gehouden2.

3.4.

Of bij rechterlijke uitspraak een uitkering tot levensonderhoud is toegekend, moet worden beoordeeld door uitleg van die uitspraak naar objectieve maatstaven.3

3.5.

Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de echtscheidingsbeschikking dat de door eiseres betaalde hypotheekrente, voor zover deze betrekking heeft op het aan haar ex-echtgenoot toerekenbare deel van de woning, heeft gestrekt tot vergoeding voor het gebruik van de mede aan haar ex-echtgenoot toebehorende woning. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de rentevergoeding tot doel had om de ex-echtgenoot te voorzien in zijn levensonderhoud. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de rentevergoeding ophield bij verkoop van de woning en dat daar niet een andere vergoeding of betalingsverplichting voor in de plaats is gekomen. De onder 3.1. genoemde beroepsgrond van eiseres slaagt niet.

4.1.

Eiseres voert verder aan dat zij, omdat zij 100% van de hypotheekrente heeft betaald, zij deze ook voor 100% mag aftrekken als eigenwoningschuld.

4.2.

Verweerder stelt daar tegenover dat eiseres slechts voor 50% eigenaar is van de woning en dat de eigenwoningschuld daarom ook voor 50% van eiseres is. Slechts de met dat deel corresponderende hypotheekrente is volgens verweerder bij eiseres aftrekbaar.

4.3.

Volgens artikel 3.111, eerste lid, van de Wet IB 2001 is sprake van een eigen woning voor zover de bewoner de juridische of de economische eigendom heeft. Niet in geschil is dat eiseres voor 50% juridisch eigenaar is van de woning. De rechtbank is van oordeel dat eiseres ook niet de volledige economische eigendom heeft van de woning nu uit de echtscheidingsbeschikking volgt dat bij verkoop van de woning zowel de overwaarde als de onderwaarde slechts voor de helft voor eiseres is. De woning is voor eiseres dus voor 50% aan te merken als eigen woning.

4.4.

Op grond van artikel 3.119a, eerste lid, van de Wet IB 2001 is, nu de woning voor eiseres voor 50% als eigen woning kwalificeert, 50% van de hypothecaire schuld voor eiseres aan te merken als eigenwoningschuld. De overige 50% kan naar het oordeel van de rechtbank dus niet als eigenwoningschuld in aanmerking worden genomen, wat betekent dat de daarmee corresponderende hypotheekrente niet bij eiseres aftrekbaar is.4 De onder 4.1. genoemde beroepsgrond van eiseres slaagt niet.

5. Eiseres voert nog aan dat zij heeft gehandeld in overeenstemming met de tekst die de Belastingdienst op zijn website vermeldt. Naar het oordeel van de rechtbank kan in deze tekst echter niets anders gelezen worden dan hetgeen de rechtbank onder 3.6. en 4.4. heeft geoordeeld, namelijk dat de hypotheekrente die eiseres niet heeft betaald op grond van een onderhoudsverplichting niet aftrekbaar is en dat slechts in aftrek mag worden gebracht dat deel van de hypotheekrente dat ziet op de eigenwoningschuld van eiseres, en dat is 50%. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.

6. Eiseres heeft verder nog betoogd dat als de aftrek niet wordt toegelaten zij de wet niet redelijk en billijk acht. Het lijkt eiseres naar de geest van de wetgeving dat ze de volledige door haar betaalde hypotheekrente mag aftrekken, zeker nu haar ex-echtgenoot wel de helft van haar pensioen ontvangt. De rechtbank overweegt dat de rechter moet rechtspreken volgens de wet en daar niet van mag afwijken. In geen geval mag de rechter de innerlijke waarde of billijkheid van de wet- en regelgeving beoordelen.5 De rechtbank gaat aan deze stelling van eiseres dus voorbij.

7. Het beroep is ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Rechtsmiddel