Home

Rechtbank Noord-Nederland, 27-07-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:3364, AWB - 20 _ 3464

Rechtbank Noord-Nederland, 27-07-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:3364, AWB - 20 _ 3464

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
27 juli 2021
Datum publicatie
11 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2021:3364
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3464

Inhoudsindicatie

Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV 2017 uitgaven voor specifieke zorgkosten in aftrek gebracht, waaronder dieetkosten. De inspecteur heeft bij de aanslag IB/PVV 2017 alleen een aftrek van € 300 voor extra uitgaven voor kleding en beddengoed geaccepteerd, maar de dieetaftrek geweigerd. In bezwaar heeft de inspecteur ook de aftrek voor diëten geaccepteerd voor een bedrag van € 1.000. Er is geheel aan het bezwaar tegemoet gekomen op grond van het correctiebeleid. De inspecteur heeft geen proceskostenvergoeding toegekend en motiveert dat met de opmerking dat niet kan worden gesteld dat de herziening van de aanslag heeft plaatsgevonden wegens een onrechtmatigheid die aan de inspecteur is te wijten, omdat de inspecteur zelf contact heeft opgenomen met de huisarts om na te gaan of de dieetverklaring van 2016 ook voor 2017 van toepassing was. Op zitting is duidelijk geworden dat de dieetverklaring op het moment van het vaststellen van de aanslag 2017 al in het dossier aanwezig was. Op deze door de huisarts ondertekende dieetverklaring staan de dieetnummers 34 en 23 genoemd en staat het woord ‘permanent’ vermeld bij ‘ingangsdatum’ en ‘einddatum’. Onder die omstandigheden vindt de rechtbank dat het voor de aanslagregelend ambtenaar duidelijk moet zijn geweest dat het dieet ook in 2017 gold en dat eiser daarmee voor wat betreft de diëten aan zijn bewijslast voor 2017 heeft voldaan door te verwijzen naar de dieetverklaring in het dossier voor 2016. Het beroep is dus gegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 20/3464

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 27 juli 2021 in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde eiser] ),

en

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2017 aan eiser een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV). Tegelijk met dit besluit heeft verweerder een beschikking belastingrente opgelegd.

Bij uitspraak op bezwaar van 20 oktober 2020 is verweerder geheel aan het bezwaar van eiser tegemoet gekomen. Verweerder heeft de aanslag IB/PVV 2017 verminderd overeenkomstig de ingediende aangifte. De bijbehorende rentebeschikking heeft verweerder verminderd tot nihil.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2021.

Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [medewerker Belastingdienst] .

Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op het niet toekennen van een proceskostenvergoeding;

-

bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.013.

Gronden

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.

2. Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV 2017 uitgaven voor specifieke zorgkosten in aftrek gebracht.

3. De inspecteur heeft naar aanleiding van de aangifte met dagtekening 29 januari 2019 een vragenbrief gestuurd.

4. De gemachtigde van eiser heeft in reactie (gedagtekend 26 februari 2019) op de onder 3. genoemde vragenbrief een specificatie van de zorgkosten overgelegd plus een specificatie van de zorgverzekeraar gedateerd 13 mei 2017. De specifieke zorgkosten bestaan volgens de specificatie onder andere uit een bedrag van € 900 voor een oncologiedieet en een bedrag van € 100 voor een hypercholesterolemiedieet. Verder heeft de gemachtigde verwezen naar de afdoening van de beantwoording van de vragenbrief over 2016.

5. De inspecteur heeft bij de aanslag IB/PVV 2017 alleen een aftrek van € 300 voor extra uitgaven voor kleding en beddengoed geaccepteerd, maar de dieetaftrek geweigerd.

6. In bezwaar heeft de inspecteur ook de aftrek voor diëten geaccepteerd voor een bedrag van € 1.000. De inspecteur is vervolgens geheel tegemoetgekomen aan het bezwaar, omdat er na toepassing van de verhoging en de drempel sprake is van een correctie van minder dan € 500 op het inkomen ten opzichte van de aangifte. Er is dus sprake van een cascade-effect. Voor deze zaak is alleen van belang hoe het zit met de diëten, omdat de omstandigheid dat de aftrek daarvan uiteindelijk wel is geaccepteerd, heeft geleid tot de vermindering van de aanslag zoals die heeft plaatsgevonden.

7. De inspecteur heeft geen proceskostenvergoeding toegekend en motiveert dat – kort gezegd – met de opmerking dat niet kan worden gesteld dat de herziening van de aanslag heeft plaatsgevonden wegens een onrechtmatigheid die aan de inspecteur is te wijten, omdat de inspecteur zelf contact heeft opgenomen met de huisarts om na te gaan of de dieetverklaring van 2016 ook voor 2017 van toepassing was.

8. In geschil is of er terecht geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase is toegekend.

9.1

De rechtbank overweegt dat er sprake dient te zijn van een herroepen besluit (in dit geval de aanslag) wegens een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid.1 Op zitting is duidelijk geworden dat de dieetverklaring (‘Dieetbevestiging 2016’) – die is gedagtekend op 16 april 2018 – op het moment van het vaststellen van de aanslag 2017 al in het dossier aanwezig was. Op deze door de huisarts ondertekende dieetverklaring staan de dieetnummers 34 en 23 genoemd en staat het woord ‘permanent’ vermeld bij ‘ingangsdatum’ en ‘einddatum’. Onder die omstandigheden vindt de rechtbank dat het voor de aanslagregelend ambtenaar duidelijk moet zijn geweest dat het dieet ook in 2017 gold en dat eiser daarmee voor wat betreft de diëten aan zijn bewijslast voor 2017 heeft voldaan door te verwijzen naar de dieetverklaring in het dossier voor 2016. Eiser hoeft in zo’n geval niet jaarlijks opnieuw een dieetverklaring te overleggen, ook al niet omdat een dergelijke eis niet wordt gesteld in de relevante bepalingen (artikel 6.17, eerste lid, onderdeel f en achtste lid van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 en artikel 37 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001). Dat de aanslag in bezwaar is verlaagd, is dus (wel) te wijten aan verweerder.

9.2

Verweerder heeft aangevoerd dat de specificaties en de bedragen in de dieettabel van artikel 37 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 van jaar tot jaar kunnen wijzigen. Daarom zou de dieetverklaring zijn geldigheid jaarlijks verliezen. De rechtbank denkt daar anders over. De dieettabel kan inderdaad jaarlijks veranderen, maar wat eiser heeft overgelegd is een voorschrift dat aan de vereisten van genoemd artikel voldoet, en waaruit in één oogopslag duidelijk is welk dieet door de arts is voorgeschreven. De dieetverklaring bevat een tabel waarin het voorgeschreven dieet glashelder is uitgeschreven. Daar kan de dieettabel van een volgend jaar eenvoudig naast gelegd worden om vast te stellen of (nog steeds) voldaan wordt aan de voorwaarden voor aftrek. De wet en de uitvoeringsregeling verwachten van eiser niet meer dan eiser heeft overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hier een verkeerde opvatting over de bewijslast heeft gehad. Dat die opvatting achteraf onjuist is, komt voor zijn rekening.

10. Gelet op het voorgaande is het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar gegrond verklaard voor zover deze ziet op het niet toekennen van een proceskostenvergoeding.

11. Op de zitting is met partijen afgestemd dat, als het tot een gegrond beroep zou komen, de proceskostenvergoeding wordt vastgesteld conform het Besluit proceskosten bestuursrecht waarbij 1 punt wordt toegekend voor de bezwaarfase met een wegingsfactor van 1 en 2 punten voor de beroepsfase met een wegingsfactor van 0,5. Omdat over de hoogte van de proceskostenvergoeding geen onenigheid bestaat tussen partijen heeft de rechtbank zo beslist.

12. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Deze uitspraak is op 27 juli 2021 gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-van Helden, griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt. De beslissing, evenals de rechtsmiddelenverwijzing, wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na de verzending van het proces-verbaal.

De griffier is verhinderd te ondertekenen

w.g. rechter

Rechtsmiddel