Home

Rechtbank Noord-Nederland, 03-11-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:4738, AWB - 20 _ 1750

Rechtbank Noord-Nederland, 03-11-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:4738, AWB - 20 _ 1750

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
3 november 2021
Datum publicatie
12 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2021:4738
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1750

Inhoudsindicatie

IB/PVV 2018. In beroep liggen de volgende vragen voor:

a. Heeft verweerder het bezwaar van eiser terecht gesplitst en gedeeltelijk behandeld als zijnde aangewezen als massaal bezwaar?

b. Is de box 3-heffing op regelniveau in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP EVRM)?

c. Leidt de box 3-heffing tot een individuele en buitensporige last als bedoeld in artikel 1 van het EP EVRM en moet de aanslag daarom worden verminderd?

Beroepsgrond c. is ter zitting ingetrokken. De rechtbank oordeelt met verwijzing naar het op 2 juli 2021 door de Hoge Raad gewezen arrest dat verweerder het bezwaar van eiser terecht heeft gesplitst en dat eisers beroep ten aanzien van de voor massaal bezwaar aangewezen rechtsvraag meeloopt in de massaal bezwaarprocedure. De rechtbank mag over deze rechtsvraag geen oordeel geven.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 20/1750

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 3 november 2021 in de zaak tussen

en

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder]).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2018 met dagtekening 15 mei 2019 aan eiser een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.111 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.481.

Bij uitspraak op bezwaar van 13 maart 2020 heeft verweerder overwogen dat het bezwaar dat ziet op de in het kader van de massaal bezwaarprocedure aangewezen rechtsvraag over de houdbaarheid van de box 3-heffing over 2018 wordt aangehouden. Verder heeft verweerder de overige bezwaren van eiser afgewezen.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [medewerker Belastingdienst].

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiser is gedurende het jaar 2018 gehuwd en beschikt in dat jaar over twee eigen woningen met een WOZ-waarde van respectievelijk € 494.000 en € 177.000.

1.2.

De eigenwoningschuld is in 2018 € 22.400 en de daarop betaalde rente € 1.272.

1.3.

Het belastbaar inkomen uit werk en woning van eiser en zijn partner gezamenlijk bedraagt in 2018 € 47.204.

1.4.

Eiser en zijn partner beschikken in 2018 samen over € 267.414 aan bank- en spaartegoeden en over groene beleggingen met een waarde van € 114.770.

1.5.

De (bruto) box 3-heffing van eiser en zijn partner gezamenlijk bedraagt in 2018 € 1.708.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

a. Heeft verweerder het bezwaar van eiser terecht gesplitst en gedeeltelijk behandeld als zijnde aangewezen als massaal bezwaar?

b. Is de box 3-heffing op regelniveau in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP EVRM)?

c. Leidt de box 3-heffing tot een individuele en buitensporige last als bedoeld in artikel 1 van het EP EVRM en moet de aanslag daarom worden verminderd?

3. De vragen a. en b. zal de rechtbank gezamenlijk behandelen.

4.1.

Eiser stelt dat het niet aan de Belastingdienst of de staatssecretaris is om het bezwaar te splitsen en in te delen, maar dat dit aan de rechterlijke macht is voorbehouden. De box 3-heffing maakt volgens eiser inbreuk op het eigendomsrecht van artikel 1 EP EVRM, omdat de belastingdruk ver uitstijgt boven de 100%.

4.2.

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar terecht is gesplitst en dat de rechtsvraag of de box 3-heffing in strijd is met artikel 1 EP EVRM aangewezen is als massaal bezwaar en daarom deel uitmaakt van de massaal bezwaarprocedure.

4.3.

De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad op 2 juli 20211 een arrest heeft gewezen waarin het volgende valt te lezen:

5.3 Indien een bezwaarschrift zowel de aangewezen rechtsvraag als andere bezwaren bevat, leidt het hiervoor in 5.1 en 5.2 geschetste systeem ertoe dat de behandeling van het bezwaar moet worden gesplitst. Voor de aangewezen rechtsvraag geldt dan de bijzondere regeling van de artikelen 25c en volgende van de AWR, hetgeen meebrengt dat over die rechtsvraag één collectieve uitspraak op bezwaar wordt gedaan. Andere bezwaren in hetzelfde bezwaarschrift worden behandeld volgens de normale regeling van afdeling 7.2 Awb, hetgeen meebrengt dat over die bezwaren bij een individuele uitspraak op bezwaar wordt beslist. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de regeling voor massaal bezwaar volgt dat die gesplitste behandeling van het bezwaar ook de bedoeling van de wetgever is geweest.

5.4 (…)

De hiervoor in 5.3 weergegeven gesplitste behandeling van het bezwaar heeft dus tot gevolg dat de rechter bij de beoordeling van de individuele uitspraak op bezwaar niet een oordeel mag geven over de aangewezen rechtsvraag die in hetzelfde bezwaarschrift werd opgeworpen.

4.4.

De rechtbank overweegt verder dat de Staatssecretaris van Financiën bij besluit van 18 april 20192 als massaal bezwaar heeft aangewezen bezwaarschriften tegen de definitieve aanslagen inkomstenbelasting 2018 die de volgende rechtsvraag bevatten:

Is de vermogensrendementsheffing in het belastingjaar 2018, uitgaande van de forfaitaire elementen van het stelsel, in onderlinge samenhang en met inachtneming van het heffingvrije vermogen en het belastingtarief van 30%, op regelniveau in strijd met:

1. artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), zonder dat de schending van de ‘fair balance’ op het niveau van de individuele belastingplichtige wordt beoordeeld; of

2. het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM?

4.5.

De rechtbank constateert dat het beroep van eiser onder meer de in het besluit (zie 4.4.) aangewezen rechtsvraag bevat. Gelet op het onder 4.3. geciteerde arrest van de Hoge Raad concludeert de rechtbank dat de inspecteur het bezwaar van eiser terecht heeft gesplitst. Dat betekent dat het in deze beroepszaak niet kan gaan over de aangewezen rechtsvraag. Eisers bezwaar ten aanzien van deze rechtsvraag loopt mee in de massaal bezwaarprocedure. Te zijner tijd wordt daarop één collectieve uitspraak op bezwaar gedaan. De onder 4.1. genoemde beroepsgrond van eiser kan niet slagen.

5. In deze zaak mag de rechtbank alleen nog een oordeel geven over de vraag of de box 3-heffing in het geval van eiser leidt tot een individuele en buitensporige last. Naar aanleiding van de mondelinge behandeling op de zitting heeft eiser deze beroepsgrond ingetrokken. Dat betekent dat er verder geen geschil meer is waar de rechtbank in deze zaak over mag beslissen.

6. Het beroep is ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-van Helden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 november 2021.

w.g. griffier w.g. rechter

Rechtsmiddel