Home

Rechtbank Noord-Nederland, 09-11-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:4789, LEE 21/1335

Rechtbank Noord-Nederland, 09-11-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:4789, LEE 21/1335

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
9 november 2021
Datum publicatie
15 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2021:4789
Zaaknummer
LEE 21/1335

Inhoudsindicatie

Eiser verzoekt om teruggaaf van de omzetbelasting over een deel van de bouwkosten van een nieuwbouwwoning i.v.m. de aanwezigheid van zonnepanelen. Eiser voert aan dat hij op grond van het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2019 recht heeft op de teruggaaf. Verweerder stelt dat er geen recht op teruggaaf is en wijst op het arrest van de Hoge Raad van 16 juli 2021.

De rechtbank overweegt dat het arrest van de Hoge Raad van 16 juli 2021 op eisers situatie van toepassing is.

De rechtbank acht aannemelijk dat eiser de kosten voor de woning hoe dan ook zou hebben gemaakt, ook wanneer hij niet de zonnepanelen zou hebben aangeschaft. Dat de zonnepanelen nodig waren om de Epc-norm te halen maakt dit niet anders. Eiser heeft verder naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de kosten van de bouw van zijn woning op enigerlei wijze zijn verdisconteerd in de prijs die hij van de energiemaatschappij voor de levering van energie heeft ontvangen.

Het beroep is ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 21/1335

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 9 november 2021 in de zaak tussen

en

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 met dagtekening 13 november 2020 een beschikking geen teruggaaf omzetbelasting vastgesteld.

Bij uitspraak op bezwaar van 9 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen deze beschikking ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand verweerder] .

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiser en zijn partner hebben in 2017 een kavel aangekocht aan de [straat] te [woonplaats] . Zij hebben vervolgens op deze kavel een nieuwbouwwoning (hierna: de woning) laten bouwen. Op de woning zijn niet-geïntegreerde zonnepanelen geplaatst. Eiser en zijn partner staan sinds [datum] 2018 op dit adres ingeschreven in de gemeentelijke Basisregistratie Personen.

1.2.

Op 22 januari 2019 heeft eiser een aangifte omzetbelasting startende ondernemers over het tijdvak 1 februari 2018 tot en met 31 december 2018 ingediend in verband met de aankoop en installatie van niet-geïntegreerde zonnepanelen op de woning. In deze aangifte heeft eiser verzocht om een teruggaaf van omzetbelasting van € 907, bestaande uit € 80 aan verschuldigde omzetbelasting en € 987 aan voorbelasting.

1.3.

Verweerder heeft met dagtekening 1 maart 2019 een beschikking teruggaaf omzetbelasting overeenkomstig de onder 1.2. genoemde aangifte vastgesteld.

1.4.

Op 22 november 2019 heeft eiser een suppletie ingediend over het tijdvak 1 februari 2018 tot en met 31 december 2018. In de suppletie verzoekt eiser om een teruggaaf omzetbelasting van € 4.360. Dit bedrag bestaat uit € 80 aan verschuldigde omzetbelasting, € 5.347 aan voorbelasting en € 907 aan reeds ontvangen teruggaaf. Het bedrag van € 5.347 ziet op een deel van de omzetbelasting over de bouwkosten van de woning.

1.5.

Eiser heeft ter zake van de verzochte teruggaaf de volgende berekening overgelegd:

Vloeroppervlakte verblijfsgebied in M2:

139

Oppervlakte PV-systemen in M2:

22,4

Totaal M2:

161,4

Berekening teruggaaf per tijdvak:

tijdvak 2017:

3.743

(26.970 X 22,4) / 161,4 = 3.743

tijdvak 2018:

1.604

(11.559 X 22,4) / 161,4 = 1.604

Totaal voorbelasting

5.347

Af:

- 80

(forfaitaire afdracht)

Saldo te vorderen

5.267

Af:

-907

(reeds ontvangen teruggaaf)

Ingediend

4.360

Specificatie ingediend:

Tijdvak 2017

3.743

(ingediend op 28-06-2020)

Tijdvak 2018

1.524

(ingediend op 28-06-2020 1.604 minus 80)*

*in diezelfde opgave vermeld; eerdere teruggaaf 907

1.6.

Bij brief van 5 februari 2020 heeft verweerder verklaard voornemens te zijn om de suppletie (zie 1.4.) als bezwaar aan te merken tegen de aangifte over het tijdvak 1 februari 2018 tot en met 31 december 2018 en voor de tijdvakken 1 januari 2018 tot en met 1 februari 2018 en 15 juni 2017 tot en met 31 december 2017 een nieuwe startersaangifte te verstrekken. Bij uitspraak op bezwaar van 21 februari 2020 heeft verweerder het bezwaar over het tijdvak 1 februari 2018 tot en met 31 december 2018 afgewezen.

1.7.

Op 19 april 2020 heeft eiser een suppletie ingediend over het tijdvak 1 juni 2017 tot en met 31 maart 2018. Eiser heeft in deze suppletie verzocht om een teruggaaf van omzetbelasting van € 5.267. Verweerder heeft na contact met eiser de suppletie beschouwd als een aanvullend verzoek om teruggaaf van omzetbelasting. Voor de nog niet beschikte tijdvakken heeft verweerder startersaangiften aan eiser uitgereikt.

1.8.

Op 6 juli 2020 heeft eiser een suppletie ingediend over het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018. In de suppletie heeft eiser verzocht om een teruggaaf van omzetbelasting van € 1.444. Dit bedrag bestaat uit € 80 aan verschuldigde omzetbelasting en € 1.524 aan in aftrek gebrachte voorbelasting. Uit de door eiser overgelegde specificatie blijkt dat dit bedrag ziet op € 987 aan omzetbelasting ter zake van de aanschaf van de zonnepanelen en € 537 aan omzetbelasting ter zake van de betaalde bouwkosten voor de woning.

1.9.

Verweerder heeft de suppletie van 6 juli 2020 (zie 1.8.) aangemerkt als een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting. Met dagtekening 13 november 2020 heeft verweerder een beschikking geen teruggaaf omzetbelasting vastgesteld, berekend naar € 80 aan verschuldigde omzetbelasting, € 987 aan voorbelasting en € 907 reeds ontvangen teruggaaf.

1.10.

Met dagtekening 6 december 2020 heeft eiser tegen de onder 1.9. opgenomen beschikking bezwaar gemaakt. Verweerder heeft de beschikking bij uitspraak op bezwaar van 9 april 2021 gehandhaafd.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is of verweerder in de uitspraak op bezwaar terecht de door eiser verzochte teruggaaf van omzetbelasting over de bouwkosten van de woning heeft geweigerd. Daarbij concentreert het geschil zich op de vraag of eiser recht heeft op teruggaaf van een deel van de omzetbelasting over de bouwkosten van de woning vanwege de aanwezigheid van de zonnepanelen op het dak.

3. Partijen zijn ter zitting om proceseconomische redenen overeengekomen dat de uitspraak op bezwaar en het beroep alleen betrekking hebben op het tijdvak januari 2018. Verweerder heeft verklaard dat hij de uitkomst van deze beroepsprocedure ook zal toepassen op eisers verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting over 2017 en de andere tijdvakken van 2018.

4. Eiser voert aan dat hij op grond van het arrest van de Hoge Raad van 27 september 20191 recht heeft op de door hem berekende teruggaaf van omzetbelasting. Door de plaatsing van zonnepanelen heeft het dak van de woning namelijk niet alleen een woonfunctie, maar ook een zakelijke functie gekregen. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij verplicht was om zonnepanelen te plaatsen om aan de Energie Prestatie Coëfficiënt (Epc) norm te voldoen.

5. Verweerder voert aan dat eiser geen recht heeft op de teruggaaf van omzetbelasting, omdat de bouwkosten van de woning niet rechtstreeks en onmiddellijk samenhangen met de belaste handeling, in dit geval de levering van energie. Eiser heeft de woning gekocht met het oogmerk om deze te bewonen en niet om energie te leveren. Eiser zou de betreffende uitgaven ook hebben gehad zonder zonnepanelen en berekent de kosten van de woning niet door in zijn energieprijs, aldus verweerder. Verweerder wijst ter onderbouwing van zijn standpunt op het arrest van de Hoge Raad van 16 juli 2021.2 Subsidiair stelt verweerder dat eiser slechts de helft van de voorbelasting kan aftrekken, omdat hij de helft van de woning in eigendom heeft.

6. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat eiser voor de leveringen van de met de zonnepanelen opgewekte energie aan de energiemaatschappij ondernemer is voor de omzetbelasting en dat eiser verder geen activiteiten verricht waarmee hij kwalificeert als ondernemer voor de omzetbelasting. Eveneens is niet in geschil dat de levering van energie een belaste handeling is waarvoor recht op aftrek van voorbelasting bestaat.

7. Het arrest van 27 september 2019 en de voorgaande uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 november 2017,3 waar eiser naar verwijst, zijn gedaan binnen een ander wettelijk toetsingskader en daarom naar het oordeel van de rechtbank niet van toepassing op eisers situatie. Vóór 1 januari 2011 kon een ondernemer die een onroerende zaak liet bouwen voor zowel zakelijk als privé gebruik er namelijk voor kiezen om die onroerende zaak geheel tot het bedrijfsvermogen te rekenen en alle in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek brengen. Het privé gebruik werd vervolgens gelijkgesteld met een dienst verricht onder bezwarende titel ter zake waarvan omzetbelasting was verschuldigd. Vanaf 1 januari 2011 is echter in de wet4 neergelegd dat aftrek van in rekening gebrachte omzetbelasting alleen nog mogelijk is voor zover de onroerende zaak door de ondernemer wordt gebruikt voor belaste handelingen.5 Vast staat dat de bouw van de woning na 1 januari 2011 is aangevangen (zie 1.1.) en dat dus de wettelijke regeling van voor 1 januari 2011 in dit geval niet van toepassing is.

8. Naar het oordeel van de rechtbank is het arrest van de Hoge Raad van 16 juli 20216 wel op eisers situatie van toepassing, omdat dit binnen het voor eiser geldende (huidige) wettelijk toetsingskader is gewezen. In dit arrest is bepaald dat er bij de levering van met zonnepanelen opgewekte energie alleen recht op aftrek van voorbelasting bestaat als er een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de ingekochte goederen of diensten en de levering van energie. Of een dergelijk verband bestaat, moet worden beoordeeld aan de hand van de objectieve inhoud van de gebruikte goederen of diensten. Ook moet rekening worden gehouden met de uitsluitende oorzaak van de verwerving van het goed of de dienst. Wanneer vaststaat dat een uitgave niet ten behoeve van de belastbare activiteit van de belastingplichtige is gedaan, kan niet worden aangenomen dat tussen deze uitgave en die activiteit een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat. Een rechtstreeks en onmiddellijk verband ontbreekt als de belastingplichtige de desbetreffende uitgave toch zou hebben gedaan wanneer hij geen belastbare economische activiteit had uitgeoefend.7

9. De rechtbank acht aannemelijk dat eiser de kosten voor de woning hoe dan ook zou hebben gemaakt, ook wanneer hij niet de zonnepanelen zou hebben aangeschaft. Reeds daarom kan niet worden gezegd dat de kosten voor de bouw van de woning uitsluitend zijn gemaakt ten behoeve van het met zonnepanelen opwekken en tegen vergoeding leveren van energie. Dat de zonnepanelen nodig waren om de Epc-norm te halen maakt dit niet anders. Uit deze omstandigheid volgt namelijk ook niet dat de woning is gebouwd ten behoeve van de levering van energie, maar kan enkel de conclusie worden getrokken dat de zonnepanelen nodig waren om de woning te mogen realiseren.8 Eiser heeft verder naar het oordeel van de rechtbank eveneens niet aannemelijk gemaakt dat de kosten van de bouw van zijn woning op enigerlei wijze zijn verdisconteerd in de prijs die hij van de energiemaatschappij voor de levering van energie heeft ontvangen.

10. Gelet op het hiervoor overwogene heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geen teruggaaf van omzetbelasting verleend voor een deel van de bouwkosten van de woning. Het beroep is ongegrond.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. van der Heide, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Eijk, griffier op 9 november 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel