Home

Rechtbank Noord-Nederland, 21-12-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:5374, AWB - 21 _ 2234

Rechtbank Noord-Nederland, 21-12-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:5374, AWB - 21 _ 2234

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
21 december 2021
Datum publicatie
13 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2021:5374
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2234

Inhoudsindicatie

IB/PVV en Zvw. Verschoonbaarheid termijnoverschrijding verzoek om ambtshalve vermindering. Tussenuitspraak. Rechtbank past bestuurlijke lus toe. Motiveringsgebrek in uitspraak op bezwaar en in verweerschrift.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 21/2234, 21/2235 en 21/2236

tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de enkelvoudige belastingkamer van 21 december 2021 in de zaken tussen

(gemachtigde: mr. R.J. Skála),

en

(gemachtigde: [naam gemachtigde van verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 8 januari 2021 het verzoek van eiser om ambtshalve vermindering van de aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2011 en 2012 en in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2012 afgewezen. Het gaat ook om 2 boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente (1x) en belastingrente (2x) die op deze aanslagbiljetten staan vermeld.

Bij uitspraken op bezwaar van 21 april 2021 heeft verweerder de bezwaren van eiser afgewezen.

Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam persoon 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft aan het einde van de zitting het onderzoek geschorst.

Overwegingen

1. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder het verzoek van eiser om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2011 en 2012 en Zvw 2012 en de bijbehorende boete- en rentebeschikkingen terecht heeft afgewezen.

2. Naar aanleiding van de behandeling ter zitting heeft verweerder de suggestie gedaan tot het toepassen van artikel 8:51a van de Awb (de zogenoemde bestuurlijke lus). De toepassing hiervan houdt in dat verweerder in de gelegenheid wordt gesteld een gebrek in het bestreden besluit (de uitspraak op bezwaar) te herstellen. Eiser heeft hiermee ingestemd. De rechtbank ziet ook geen bezwaren en neemt de suggestie van verweerder over.

3. Het gebrek in de uitspraak op bezwaar bestaat erin dat verweerder niets heeft geschreven over de mogelijke verschoonbaarheid van de overschrijding van de indieningstermijn van vijf jaren, die geldt voor verzoeken om ambtshalve vermindering in de sfeer van de IB/PVV en de Zvw.1 Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad was verweerder naar het oordeel van de rechtbank verplicht om onderzoek te doen naar de eventuele verschoonbaarheid van deze termijnoverschrijding.2 Bovendien heeft eiser op verschillende momenten gronden voor verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding aangevoerd. Hierbij wijst de rechtbank onder meer op de eerste verzoeken van eiser om ambtshalve vermindering met dagtekening 29 april 2019, op de bezwaarschriften tegen de afwijzing van die eerste verzoeken met dagtekening 18 juli 2019 en op de brief van eiser van 15 april 2021 (bijlagen 2 respectievelijk 4 en 8 bij het verweerschrift).

4. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de uitspraak op bezwaar enkel ingaat op het feit dat de termijn van vijf jaren – na afloop van het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft – was verstreken op het moment van de ontvangst van de verzoeken om ambtshalve vermindering. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar lijdt aan een motiveringsgebrek. In de bezwaarfase heeft er geen voldragen debat tussen partijen plaatsgevonden over de mogelijke verschoonbaarheid. De rechtbank vindt dat dit alsnog moet gebeuren. De bezwaarfase is namelijk bij uitstek bedoeld voor een heroverweging (zie artikel 7:11 en artikel 7:12 van de Awb). In feite weet de rechtbank niet goed wat verweerder nu eigenlijk vindt van de argumenten van eiser. Dat wil de rechtbank wel graag weten. Daarna kan de rechtbank altijd nog beslissen.

5. Inhoudelijk zien de stellingen van eiser over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding erop dat misbruik is gemaakt van zijn identiteit (identiteitsfraude), dat hij gedurende de periode eind 2013 tot en met 2016 een zwervend bestaan leidde en dat er in die periode problemen waren met de behandeling van inkomende post op zijn briefadres. Wat de identiteitsfraude betreft, merkt de rechtbank op dat eiser ter zitting de stelling uit de bezwaarschriften van 18 juli 2019 nader heeft toegelicht. Volgens eiser heeft de Sociale Verzekeringsbank (SVB) de Belastingdienst al begin 2013 over de identiteitsfraude geïnformeerd.

6.1.

De rechtbank stelt vast dat verweerder ook in het verweerschrift geen standpunt heeft ingenomen over de eventuele verschoonbaarheid van de overschrijding van de indieningstermijn en met name niet is ingegaan op de onder 5. genoemde stellingen van eiser. Verweerder heeft de mogelijke verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding dus ten onrechte in het geheel niet beoordeeld.

6.2.

Volledigheidshalve wijst de rechtbank erop dat het hier gaat om de vraag of eiser redelijkerwijs niet in verzuim is geweest door pas in 2019 de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2011 en 2012 en Zvw 2012 in te dienen, terwijl de vijfjaarstermijn in 2019 reeds was overschreden. Het gaat nadrukkelijk niet om de verschoonbaarheid van de overschrijding van de bezwaartermijn.

7.1.

De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid om de mogelijke verschoonbaarheid te betrekken in de heroverweging en het motiveringsgebrek te herstellen binnen een termijn van zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. Mocht dat niet lukken, dan dient verweerder dit voor het verstrijken van deze termijn aan de rechtbank mede te delen en wenst de rechtbank een gezamenlijke reactie van partijen te ontvangen over de stand van zaken op dat moment.

7.2.

Nu verweerder zelf de suggestie heeft gedaan om artikel 8:51a van de Awb toe te passen, laat de rechtbank toepassing van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb (eerst nog meedelen of het gebrek gaat worden hersteld) achterwege.

8.1.

Na ontvangst van de reactie van verweerder met daarin de uitkomst van de heroverweging en de motivering (en dus het herstel van het gebrek) mag eiser binnen 4 weken reageren door een zienswijze in te dienen (zie artikel 8:51b, derde lid van de Awb).

8.2.

Daarna zal de rechtbank in principe binnen 6 weken (eind)uitspraak doen, zonder dat er nogmaals een zitting wordt gehouden (artikel 8:64, vijfde lid en artikel 8:57, tweede lid van de Awb). In deze uitspraak zal de rechtbank een oordeel geven over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, nu artikel 6:11 van de Awb van toepassing is op een verzoek om ambtshalve vermindering.3 Ook zal de rechtbank een beslissing nemen over alle andere geschilpunten die partijen verdeeld houden en die zijn besproken op de zitting van 25 november 2021. Alleen als de reacties van partijen aanleiding geven voor een nadere zitting, zal de rechtbank opnieuw een zitting inplannen.

9. Tot slot overweegt de rechtbank dat het partijen uiteraard vrijstaat om naar aanleiding van deze tussenuitspraak of naar aanleiding van de uitkomst van de heroverweging nader in overleg te treden en te bezien of partijen tot een compromis kunnen komen.

Beslissing

De rechtbank:

-

stelt verweerder in de gelegenheid (1) de mogelijke verschoonbaarheid van de indiening te betrekken in de heroverweging en (2) het motiveringsgebrek in de uitspraak op bezwaar te herstellen;

-

draagt verweerder op om de rechtbank binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak te berichten of, en zo ja, in hoeverre er reden is voor wijziging van de uitspraak op bezwaar;

-

draagt partijen op om, als verweerder de termijn van zes weken niet haalt, de rechtbank in een gezamenlijke reactie te berichten over de stand van zaken;

-

houdt iedere verdere beslissing in deze zaak aan.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in samenwerking met mr. M.A. Veenstra, griffier, op 21 december 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.

De griffier is verhinderd te ondertekenen rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Geen rechtsmiddel