Home

Rechtbank Noord-Nederland, 18-02-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:554, AWB LEE - 19 _ 4128

Rechtbank Noord-Nederland, 18-02-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:554, AWB LEE - 19 _ 4128

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
18 februari 2021
Datum publicatie
4 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2021:554
Zaaknummer
AWB LEE - 19 _ 4128

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Geen recht op inkomensafhankelijke combinatiekorting. Eiser en haar gezin stonden ingeschreven op een briefadres. Daarom is niet voldaan aan de eis van inschrijving op hetzelfde woonadres.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 19/4128

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 18 februari 2021 in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

(gemachtigde: [medewerker Belastingdienst] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2017 met dagtekening 9 april 2019 aan eiseres een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.837 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.242. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 89 aan belastingrente in rekening gebracht.

Bij uitspraak op bezwaar van 26 oktober 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2021 via een beeldverbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar echtgenoot [echtgenoot] .

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [medewerker Belastingdienst] , bijgestaan door [medewerker Belastingdienst] .

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiseres is gehuwd met [echtgenoot] . Eiseres en haar echtgenoot hebben twee kinderen:

-

[kind 1] , geboren op [dag/maand] 2007, en

-

[kind 2] , geboren op [dag/maand] 2009.

1.2.

Tot 1 februari 2017 was eiseres met haar gezin volgens de Basisregistratie Personen (BRP) woonachtig op het adres [a-straat #] te [P] . De woning aan dit adres betrof eiseres’ eigen woning, die zij in 2017 heeft verkocht.

1.3.

Eiseres, haar echtgenoot en haar kinderen verbleven vanaf 1 februari 2017 tot 24 juli 2018 tijdelijk op een vakantiepark in afwachting van hun verhuizing naar hun nieuwe woning aan het adres [b-straat #] te [S] .

1.4.

Volgens de BRP stonden eiseres, haar echtgenoot en haar kinderen vanaf 1 februari 2017 tot 24 juli 2018 ingeschreven op een briefadres. Dit briefadres betrof het adres [c-straat] te [P] .

1.5.

In het aangifteprogramma van de Belastingdienst staat bij de rubriek ‘Persoonlijke gegevens’ bij de vraag of (kort en samengevat gezegd) de kinderen minstens 6 maanden ingeschreven stonden op hetzelfde adres als hun ouders vermeld:

Kies ‘Ja’ als dit kind met u en uw echtgenoot of huisgenoot minstens 6 maanden bij de gemeente op hetzelfde adres stonden ingeschreven.

1.6.

Bij brief van 18 februari 2019 heeft [belastingambtenaar] namens verweerder aan eiseres meegedeeld dat hij van plan is om van de door eiseres ingediende aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 af te wijken. De reden hiervoor is dat eiseres volgens verweerder geen recht heeft op inkomensafhankelijke combinatiekorting, omdat eiseres en haar kinderen niet het gehele jaar staan ingeschreven op een woonadres. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om vóór 11 maart 2019 te reageren op het voornemen om af te wijken van haar aangifte.

1.7.

Eiseres heeft op 28 maart 2019 telefonisch contact gehad met [belastingambtenaar] . Op dat moment was deze aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 al vastgesteld met dagtekening 9 april 2019. Bij deze aanslag is aan eiseres geen inkomensafhankelijke combinatiekorting verleend.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres recht heeft op inkomensafhankelijke combinatiekorting.

3.1.

Eiseres is van mening dat zij recht heeft op inkomensafhankelijke combinatiekorting. Volgens haar moet worden gekeken naar de feitelijke situatie. Zij voert hiertoe aan dat zij ervoor heeft gekozen om tijdelijk op het vakantiepark te wonen om dichtbij de school van de kinderen te blijven. Het was volgens eiseres niet wenselijk om de kinderen uit hun sociale kringen te halen. Toen eiseres zich bij de gemeente wenste in te schrijven op het adres van het vakantiepark, kreeg zij te horen dat zij zich op dat adres niet mocht inschrijven. Er werd aan eiseres te kennen gegeven dat zij een postadres moest opgeven. Daarom hebben eiseres en haar gezin zich in de BRP laten inschrijven op het postadres aan de [c-straat] te [P] . Feitelijk gezien heeft eiseres met haar gezin steeds op hetzelfde adres gewoond en stond zij met haar gezin ook steeds ingeschreven op hetzelfde adres.

3.2.

Verweerder houdt vast aan zijn standpunt dat eiseres geen recht heeft op inkomensafhankelijke combinatiekorting. Hij stelt dat niet is voldaan aan het vereiste dat eiseres en haar kinderen op hetzelfde woonadres stonden ingeschreven in de BRP.

3.3.

Ingevolge artikel 8.14a, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet IB) geldt de inkomensafhankelijke combinatiekorting indien:

a. (…)

b. in het kalenderjaar gedurende ten minste zes maanden een kind dat bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisregistratie personen, en

c. (…).

3.4.

De rechtbank overweegt dat volgens de bij 3.3. geciteerde wettekst voor het toekennen van inkomensafhankelijke combinatiekorting moet zijn voldaan aan de eis dat eiseres en (een van haar) kinderen meer dan zes maanden staan ingeschreven op het zelfde woonadres in de BRP. Uit de vaststaande feiten volgt dat eiseres in het jaar 2017 niet aan de eis van inschrijving op hetzelfde woonadres heeft voldaan. Eiseres en haar gezin stonden immers vanaf 1 februari 2017 ingeschreven op een briefadres. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat niet is voldaan aan het in artikel 8.14, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB gestelde criterium voor het recht op inkomensafhankelijke combinatiekorting. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de wettekst geen ruimte om af te wijken van dit heldere criterium1, terwijl de rechtbank hiervoor in de wetsgeschiedenis ook geen aanleiding heeft gevonden. De rechtbank verwerpt daarom de stelling van eiseres dat gezien haar feitelijke situatie de wettelijke inschrijvingseis moet worden genegeerd.

4.1.

Eiseres is, voor het geval zij wettelijk gezien geen recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, van mening dat zij op grond van het vertrouwensbeginsel hier toch recht op heeft. Zij wijst hierbij op het bij 1.7. bedoelde telefoongesprek dat zij met [belastingambtenaar] heeft gevoerd. Dat gesprek heeft 11 minuten geduurd. [belastingambtenaar] heeft volgens eiseres tegen haar gezegd dat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 al was verwerkt in het systeem, zodat hij deze niet meer kon corrigeren. Volgens eiseres heeft [belastingambtenaar] vervolgens meegedeeld dat zij bezwaar zou kunnen maken tegen deze aanslag en dat deze daarna wel zou worden herroepen. Eiseres dacht na dit telefoongesprek dat het, na het schrijven van een bezwaarschrift, allemaal wel goed zou komen.

4.2.

Verweerder stelt dat eiseres zich ten onrechte beroept op het vertrouwensbeginsel. Verweerder voert aan dat hij contact heeft opgenomen met [belastingambtenaar] . Daarbij heeft [belastingambtenaar] aangegeven dat hij nimmer pleegt toe te zeggen dat iemand recht heeft op inkomensafhankelijke combinatiekorting. Hij pleegt alleen aan te geven dat tegen een aanslag bezwaar kan worden gemaakt en dat het aan de bezwaarbehandelaar is om op basis van de stukken een beslissing te nemen. Verweerder acht het dan ook niet aannemelijk dat [belastingambtenaar] uitlatingen heeft gedaan die in strijd zijn met de wettelijke regeling. Verweerder vermoedt dat eiseres de uitlatingen van [belastingambtenaar] onjuist heeft geïnterpreteerd.

4.3.

De rechtbank overweegt dat op eiseres de last rust om tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder aannemelijk te maken dat [belastingambtenaar] bij haar het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat aan haar na het indienen van een bezwaarschrift alsnog inkomensafhankelijke combinatiekorting zou worden verleend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aan deze bewijslast voldaan. De rechtbank verwerpt daarom de bij 4.1 vermelde beroepsgrond van eiseres.

5.1

Eiseres stelt zich ten aanzien van haar beroep op het vertrouwensbeginsel tevens op het standpunt dat zij er in het aangifteprogramma niet op gewezen is dat sprake moet zijn van een woonadres. Toen zij haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 invulde, woonde zij net op het vakantiepark. Als zij toen uit het aangifteprogramma had opgemaakt dat de inkomensafhankelijke combinatiekorting alleen zou kunnen worden toegepast als zij met (een van) haar kinderen op hetzelfde woonadres ingeschreven zou zijn, had zij voor het jaar 2017 anders gehandeld. Eiseres stelt dat zij dan voor de inschrijving van de BRP als woonadres had opgegeven het adres aan de [c-straat] te [P] , ook al is het strafbaar om een adres op te geven waar niet feitelijk wordt gewoond. Omdat de toelichting in het aangifteprogramma eiseres geen aanleiding gaf om zich op een dergelijke wijze op een woonadres in te laten schrijven, vindt eiseres dat zij erop mocht vertrouwen dat zij recht op inkomensafhankelijke combinatiekorting zou hebben.

5.2.

Verweerder bestrijdt dat eiseres in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen aan het aangifteprogramma. Verweerder stelt dat de toelichting die in het aangifteprogramma wordt gegeven, slechts een voorlichtend karakter heeft. Dat het begrip ‘adres’ niet nader is toegelicht, past bij dat voorlichtende karakter. Van onjuiste of onvolledige informatie is volgens verweerder dan ook geen sprake. Eiseres heeft volgens verweerder niet gesteld dat zij op basis van de vermeende onvolledigheid in de toelichting een handeling heeft verricht of nagelaten waardoor zij schade heeft geleden, anders dan dat zij meer belasting is verschuldigd.

5.3.

Naar het oordeel van de rechtbank kon eiseres aan de algemene toelichting in het aangifteprogramma redelijkerwijs niet het vertrouwen ontlenen dat aan haar inkomensafhankelijke combinatiekorting zou worden verleend zonder dat zij en haar kinderen op hetzelfde woonadres ingeschreven zouden staan. Hierbij wijst de rechtbank eiseres erop dat niet kan worden gezegd dat zij door deze toelichting op het verkeerde been is gezet. De rechtbank vermag namelijk niet in te zien dat verweerder eiseres erop had moeten wijzen dat zij in strijd met de daarvoor geldende wettelijke bepalingen een andere keuze bij de inschrijving in de BRP zou kunnen maken ter verkrijging van de inkomensafhankelijke combinatiekorting.

6.1.

Eiseres is, voor het geval zij wettelijk gezien geen recht heeft op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, verder de mening toegedaan dat deze korting op grond van het gelijkheidsbeginsel toch aan haar moet worden toegekend. Naar de rechtbank eiseres begrijpt, beroept zij zich daarbij op begunstigend beleid ten aanzien van de toepassing van heffingskortingen voor binnenvaartschippers2.Volgens eiseres moet haar situatie gelijk worden getrokken met die van binnenvaartschippers. Voor binnenvaartschippers vormt de eis van de inschrijving op hetzelfde woonadres immers ook geen beletsel voor de toepassing van de inkomensafhankelijke combinatiekorting.

6.2

Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres zich tevergeefs beroept op het gelijkheidsbeginsel. Eiseres’ situatie is niet gelijk te stellen aan die van een binnenvaartschipper. Anders dan een binnenvaartschipper had eiseres namelijk wel de mogelijkheid om een adres te betrekken dat wel voor inschrijving als woonadres in aanmerking zou kunnen komen.

6.3.

Naar het oordeel van de rechtbank faalt eiseres’ beroep op het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank acht namelijk de situatie van eiseres niet feitelijk en rechtens vergelijkbaar met die van een binnenvaartschipper. Hierbij wijst de rechtbank eiseres erop dat zij ervoor heeft gekozen om tijdelijk met haar gezin op een adres te verblijven waarop zij zich niet mag laten inschrijven in de BRP, terwijl een binnenvaartschipper wegens het ontbreken van een vaste ligplaats geen (woon)adres heeft.

7.1.

Eiseres stelt dat verweerder ernstig te kort is geschoten in het motiveren van zijn uitspraak op bezwaar. Verweerder heeft volgens eiseres niet duidelijk aangegeven waarom haar situatie niet vergelijkbaar is met een binnenvaartschipper. Daarnaast vindt eiseres dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan haar feitelijke situatie.

7.2.

Verweerder is van mening dat hij zijn uitspraak op bezwaar deugdelijk heeft gemotiveerd. In het hoorgesprek en de daarop volgende mailwisseling is de feitelijke situatie van eiseres uitgebreid aan de orde geweest. Verder wijst verweerder erop dat de woonsituatie van eiseres en die van een binnenvaartschipper dusdanig verschillend zijn, dat dit geen nadere motivering behoefde.

7.3.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zijn uitspraak op bezwaar, met inachtneming van de daaraan voorafgaande correspondentie en vastleggingen van gesprekken met eiseres, voldoende deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank volgt de bij 7.1. vermelde beroepsgrond van eiseres dus niet.

8.1.

Eiseres stelt dat de beslissing van verweerder in alle redelijkheid en billijkheid niet kan blijven bestaan. Eiseres voert hierbij aan dat zij naar eer en geweten heeft gehandeld. Volgens verweerder mag de rechter niet oordelen over de redelijkheid en billijkheid van de wet.

8.2

De rechtbank verwerpt de bij 8.1 vermelde beroepsgrond van eiseres. De rechter moet namelijk rechtspreken volgens de wet en mag daar niet van afwijken. In geen geval mag de rechter de innerlijke waarde of billijkheid van de wet- en regelgeving beoordelen3.

9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.

10. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beschikking belastingrente.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Hiemstra, griffier, op 18 februari 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.

De griffier is verhinderd deze

uitspraak te ondertekenen

w.g. rechter

Rechtsmiddel