Home

Rechtbank Noord-Nederland, 25-02-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:593, AWB LEE - 19 _ 4369

Rechtbank Noord-Nederland, 25-02-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:593, AWB LEE - 19 _ 4369

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
25 februari 2021
Datum publicatie
4 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2021:593
Formele relaties
Zaaknummer
AWB LEE - 19 _ 4369

Inhoudsindicatie

In geschil of de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.

Ter zitting neemt eiser voor het eerst de stelling in dat hij de aanslagen niet ontvangen heeft. De rechtbank acht deze stelling tardief.

De rechtbank oordeelt dat verweerder de na het vaststellen van de aanslag ontvangen aangifte terecht als bezwaarschrift heeft aangemerkt. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat verweerder de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 19/4369 en LEE 20/572

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 25 februari 2021 in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde van eiser] ),

en

(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).

Procesverloop

Zaaknummer LEE 19/4369:

Verweerder heeft voor het jaar 2015 met dagtekening 18 januari 2017 aan eiser een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.000. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 717 aan belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd van € 369.

Zaaknummer LEE 20/572:

Verweerder heeft voor het jaar 2015 met dagtekening 18 januari 2017 aan eiser een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 51.976. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 67 aan belastingrente in rekening gebracht.

Beide zaaknummers:

Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 27 november 2019 heeft verweerder de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft één verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand verweerder] .

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Verweerder heeft met dagtekening 18 januari 2017 de aanslag IB/PVV en de aanslag ZVW voor het jaar 2015 vastgesteld. Omdat verweerder op dat moment van eiser nog geen aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 had ontvangen heeft verweerder de aanslagen naar geschatte bedragen berekend.

1.2.

Op 15 mei 2017 heeft verweerder van eiser een digitale aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 ontvangen. Uit de aangifte volgt een belastbaar inkomen van € nihil. Verweerder heeft deze aangifte als bezwaarschrift tegen de aanslagen van 18 januari 2017 aangemerkt.

1.3.

Naar aanleiding van de aangifte heeft verweerder eiser per brief vragen gesteld. Namens eiser is door J. Jonker van VBO accountancy B.V. bij brief van 20 juli 2017 gereageerd. Bij de brief is als bijlage onder meer een ‘Fiscaal rapport IB 2015’ gevoegd. Volgens dit rapport had eiser in 2015 geen belastbaar inkomen.

1.4.

Namens eiser heeft de gemachtigde van eiser bij fax van 4 februari 2020 de beroepen gemotiveerd. De motivering luidt als volgt:

“Motivering

Tot slot blijkt niet waarom er volgens de inspecteur wel sprake zou zijn van een redelijke schatting nadat het bezwaarschrift als een verzoek tot ambtshalve vermindering is aangemerkt. De enkele stelling in het bestreden besluit dat deze niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld is hiertoe onvoldoende. Immers ontbreekt elke onderbouwing.

Geschil

2. Primair is in geschil of verweerder de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

3. Subsidiair is in geschil of de aanslagen terecht dan wel tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld.

Beoordeling van het primaire geschil

4. Eiser stelt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser heeft ter zitting voor het eerst gesteld dat hij de aanslag nimmer heeft ontvangen. Daarbij heeft hij erop gewezen dat de adressering van de aanslag onjuist is nu het huisnummer daarop ontbreekt. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 april 2017 volgt dat verweerder de juiste verzending moet bewijzen.1 Omdat de aanslag niet bij eiser bekend was mocht de aangifte ook niet als bezwaar aangemerkt worden, aldus eiser.

5. Verweerder stelt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Verweerder stelt dat hij de aangifte als bezwaar mocht aanmerken. Gelet op de dagtekening van de aanslag en de datum van ontvangst van de als bezwaar aangemerkte aangifte, is het bezwaar dan buiten de bezwaartermijn ontvangen. Van een mogelijke verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding is niet gebleken, aldus verweerder. De ter zitting door eiser ingenomen stelling ten aanzien van het niet ontvangen van de aanslag is volgens verweerder tardief. Daarbij heeft verweerder gesteld dat, als eiser deze stelling eerder had ingenomen, hij een rapport had kunnen laten opstellen om de juiste en tijdige terpostbezorging te bewijzen. Ten aanzien van het ontbreken van het huisnummer in de adressering stelt verweerder dat in de straat waar eiser woonde hooguit vijf adressen zijn.

Ter zitting ingenomen stelling

6. Naar het oordeel van de rechtbank is de ter zitting door eiser ingenomen stelling ten aanzien van het niet hebben ontvangen van de aanslag tardief. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. In beginsel zijn partijen vrij om lopende de beroepsprocedure hun ingenomen standpunten te wijzigen of aan te vullen. Die vrijheid wordt echter beperkt door de beginselen van de goede procesorde.2 In dit geval is de goede procesorde in het geding. De door eiser ter zitting ingenomen stelling is niet eerder door eiser ingenomen terwijl dat wel mogelijk is geweest. Deze stelling is naar het oordeel van de rechtbank ook niet in te lezen in de zin ‘Verder blijkt niet dat de aanslag conform de regels van de Awb en AWR is opgelegd.’ in het beroepschrift (zie 1.4). Deze stelling zou voorts nader onderzoek van feitelijke aard vereisen. De stelling zou immers tot gevolg hebben dat op verweerder de bewijslast komt te rusten om de juiste en tijdige verzending van de aanslag aannemelijk te maken. Verweerder heeft ter zitting aangegeven niet terstond te kunnen reageren. Voor het leveren van het bewijs van de juiste en tijdige verzending zal een rapportage opgesteld moeten worden, aldus verweerder. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank eisers stelling over het niet hebben ontvangen van de aanslag tardief.

Aangifte als bezwaar aangemerkt

7. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder de op 15 mei 2017 ontvangen aangifte van eiser terecht als bezwaarschrift heeft aangemerkt. De aanslag was immers al opgelegd en uit de aangifte mocht verweerder afleiden dat eiser het niet eens was met de aanslag. De aangifte voldoet verder ook aan alle overige vereisten voor een bezwaarschrift.

Niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren

8. Gelet op de dagtekening van de aanslag heeft verweerder het bezwaar buiten de bezwaartermijn ontvangen. Eiser heeft voorts niets gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, ten aanzien van een mogelijke verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Beoordeling van het subsidiaire geschil

9. Nu de rechtbank van oordeel is dat verweerder het bezwaar terecht nietontvankelijk heeft verklaard komt de rechtbank niet aan de beoordeling van het subsidiaire geschil toe.

10. De rechtbank merkt tot slot op dat eiser ter zitting heeft aangegeven geen bezwaar te hebben gemaakt tegen de tegelijk met de uitspraken op bezwaar genomen beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding het beroepschrift door te sturen als bezwaarschrift tegen die beslissing.

Conclusie

11. De beroepen zijn ongegrond.

Proceskosten

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Rechtsmiddel