Home

Rechtbank Noord-Nederland, 20-05-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1682, AWB - 21 _ 1640 tot en met 1643

Rechtbank Noord-Nederland, 20-05-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1682, AWB - 21 _ 1640 tot en met 1643

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
20 mei 2022
Datum publicatie
27 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2022:1682
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1640 tot en met 1643

Inhoudsindicatie

Bij de aangiftes IB/PVV over de jaren 2015 tot en met 2018 brengt eiser jaarlijks ziektekosten in aftrek. De aanslagen 2015 tot en met 2017 worden conform de aangiftes vastgesteld. Bij het vaststellen van de aanslag 2018 stelt de inspecteur vragen over de zorgkosten, maar daarop wordt door eiser niet gereageerd. De inspecteur stelt de aanslag 2018 vast in afwijking van de aangifte en accepteert de aftrek zorgkosten niet. De inspecteur controleert vervolgens ook de jaren 2015 tot en met 2017 en stelt het verzamelinkomen voor die jaren vast bij correctiebeschikkingen. Eiser stelt zich op het standpunt dat de inspecteur de aangiftes achteraf alleen heeft gecontroleerd op basis van etnische profilering en dat de correcties daarom van tafel moeten. Eiser wordt bij tussenuitspraak in de gelegenheid gesteld zijn standpunt nader te motiveren door middel van stukken. Eiser brengt brieven in die aan een aantal cliënten van eisers belastingconsulent zijn gestuurd over de reden van opname in het FSV. Een brief met betrekking tot eiser zelf ontbreekt. De stukken vormen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat verweerder de controle alleen heeft gebaseerd op etnische profilering. Het beroep is wel gegrond, omdat eiser in beroep alsnog onderbouwing levert van een deel van de specifieke zorgkosten.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 21/1640 tot en met 21/1643

(gemachtigde: B. Chanhih),

en

(gemachtigde: drs. [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2015 met dagtekening 14 december 2020 bij beschikking het verzamelinkomen van eiser nader vastgesteld op € 8.945, volledig bestaande uit belastbaar inkomen uit werk en woning.

Verweerder heeft voor het jaar 2016 met dagtekening 14 december 2020 bij beschikking het verzamelinkomen van eiser nader vastgesteld op € 8.490, volledig bestaande uit belastbaar inkomen uit werk en woning.

Verweerder heeft voor het jaar 2017 met dagtekening 14 december 2020 bij beschikking het verzamelinkomen van eiser nader vastgesteld op € 8.562, volledig bestaande uit belastbaar inkomen uit werk en woning.

Bij deze nadere bepalingen van het inkomensgegeven heeft verweerder op grond van artikel 21c, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) de regels die gelden voor de navordering van inkomstenbelasting overeenkomstig toegepast.

Verweerder heeft voor het jaar 2018 met dagtekening 9 mei 2020 aan eiser een (nihil)aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.519.

Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 8 aan belastingrente in rekening gebracht.

Bij uitspraken op bezwaar van 23 april 2021 heeft verweerder de bezwaren met betrekking tot het hiervoor vermelde inkomensgegeven over 2015 en 2016 afgewezen. Het bezwaar met betrekking tot 2017 is gedeeltelijk gehonoreerd. Verweerder heeft het verzamelinkomen voor 2017 in de uitspraak op bezwaar vastgesteld op € 8.144, volledig bestaande uit belastbaar inkomen uit werk en woning.

Bij in één geschrift vervatte uitspraak op bezwaar en afwijzende beschikking ambtshalve vermindering van 23 april 2021 heeft verweerder het bezwaar met betrekking tot 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Het verzoek om ambtshalve vermindering is gedeeltelijk afgewezen. Verweerder heeft het verzamelinkomen voor 2018 ambtshalve verminderd naar € 7.454, volledig bestaande uit belastbaar inkomen uit werk en woning.

Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.

Het beroep betreffende 2015 is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer 21/1640, het beroep betreffende 2016 onder zaaknummer 21/1641, het beroep betreffende 2017 onder zaaknummer 21/1642 en het beroep betreffende 2018 onder zaaknummer 21/1643.

Verweerder heeft in elk van de zaken een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [Y] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [medewerker Belastingdienst] .

Op de zitting heeft eiser aangegeven dat het beroep dat ziet op het jaar 2018 alleen is gericht tegen de afwijzende beschikking op het verzoek om ambtshalve vermindering (de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar over 2018 wordt als zodanig niet bestreden). Partijen hebben er op de zitting mee ingestemd om op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de bezwaarfase over te slaan. Dat betekent dat de rechtbank voor wat betreft 2018 zal oordelen over het rechtstreekse beroep gericht tegen de afwijzende beschikking op het verzoek om ambtshalve vermindering.

De rechtbank heeft het onderzoek aan het einde van de zitting van 18 januari 2022 gesloten. De rechtbank heeft het onderzoek naar aanleiding van de beraadslaging in raadkamer op grond van artikel 8:68 van de Awb heropend, omdat het onderzoek naar het oordeel van de rechtbank niet volledig is geweest. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting op de voet van artikel 8:64, eerste lid, van de Awb geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.

De rechtbank heeft op 25 januari 2022 tussenuitspraak gedaan. Deze tussenuitspraak is aan deze uitspraak gehecht en maakt deel uit van deze uitspraak.

Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft eiser stukken overgelegd. Verweerder heeft op deze stukken gereageerd.

De rechtbank heeft op 10 mei 2022 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiser was gedurende de jaren 2015 tot en met 2018 gehuwd en woonachtig in een huurwoning.

1.2.

Eiser heeft met tussenkomst van een belastingconsulent voor de jaren 2015 tot en met 2018 aangifte gedaan voor de IB/PVV.

1.3.

Eiser heeft met betrekking tot de jaren 2015 tot en met 2018 in de aangiftes IB/PVV uitsluitend inkomen in box 1 aangegeven, volledig bestaande uit een SVB-uitkering. In 2015 bedroeg deze uitkering € 8.945, in 2016 € 8.490 en in 2017 € 8.562 en in 2018 € 8.668.

1.4.

Eiser heeft met betrekking tot de jaren 2015 tot en met 2018 ieder jaar bij de aangifte IB/PVV specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. De door eiser in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten waren als volgt opgebouwd:

2015

2016

2017

2018

Kosten medicijnen

€ 784

€ 78

€ 0

€ 491

Dieetkosten

€ 0

€ 0

€ 0

€ 200

Extra uitgaven kleding en beddengoed

€ 620

€ 600

€ 600

€ 600

Genees- en heelkundige hulp

€ 0

+

€ 906

+

€ 114

+

€ 289

+

Specifieke zorgkosten voor verhoging

€ 1.404

€ 1.584

€ 714

€ 1.580

Verhoging

€ 1.587

+

€ 767

+

€ 678

+

€ 1.459

+

Specifieke zorgkosten voor drempel

€ 2.991

€ 2.351

€ 1.392

€ 3.039

Drempel

€ 295

-/-

€ 280

-/-

€ 282

-/-

€ 286

-/-

Aftrekbare specifieke zorgkosten

€ 2.696

€ 2.071

€ 1.110

€ 2.753

Toegerekend aan partner

€ 0

-/-

€ 4

-/-

€ 1

-/-

€ 0

-/-

Aftrek specifieke zorgkosten eiser

€ 2.696

€ 2.067

€ 1.109

€ 2.753

1.5.

De aanslagen IB/PVV voor de jaren 2015 tot en met 2017 zijn opgelegd conform de aangiftes. Het betroffen nihilaanslagen.

1.6.

Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2018 is verweerder afgeweken van de aangifte met een bedrag van € 2.604, doordat hij de persoonsgebonden aftrek (in verband met specifieke zorgkosten) heeft gecorrigeerd naar een bedrag van € 149.

1.7.

Bij brieven van 14 oktober 2020 heeft de inspecteur eiser laten weten de aangiftes IB/PVV van eiser voor de jaren 2015 tot en met 2017 alsnog inhoudelijk te beoordelen. De inspecteur heeft eiser verzocht om informatie en bewijsstukken ten aanzien van de in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten voor de betreffende jaren.

1.8.

Eiser heeft op het onder 1.7. genoemde verzoek niet gereageerd.

1.9.

Bij brief van 4 november 2020 heeft de inspecteur eiser op de hoogte gebracht van zijn voornemen om navorderingsaanslagen IB/PVV op te leggen over de jaren 2015 tot en met 2017 en eiser in de gelegenheid gesteld om vóór 18 november 2018 op dit voornemen te reageren.

1.10.

Eiser heeft op het onder 1.9. genoemde voornemen niet gereageerd.

1.11.

Bij beschikkingen van 14 december 2020 heeft verweerder het verzamelinkomen IB/PVV van eiser voor de jaren 2015 tot en met 2017 opnieuw vastgesteld zoals vermeld onder ‘procesverloop’. Verweerder heeft daarbij de door eiser in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten voor de jaren 2015 tot en met 2017 niet geaccepteerd.

1.12.

Met dagtekening 18 januari 2021 (door verweerder ontvangen 25 januari 2021) heeft eiser via zijn gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de onder 1.11. genoemde beschikkingen en tegen de onder 1.6. genoemde aanslag IB/PVV 2018.

1.13.

In bezwaar heeft eiser een ander bedrag aan aftrek van specifieke zorgkosten geclaimd voor de jaren 2015 tot en met 2018 dan hij bij zijn aangiftes IB/PVV voor de betreffende jaren in aftrek had gebracht (zie 1.4.). De aftrek die eiser in bezwaar voorstond is als volgt opgebouwd:

2015

2016

2017

2018

Kosten medicijnen

€ 784

€ 0

€ 0

€ 0

Dieetkosten

€ 200

€ 700

€ 700

€ 700

Extra uitgaven kleding en beddengoed

€ 620

€ 620

€ 620

€ 620

Genees- en heelkundige hulp

€ 0

+

€ 0

+

€ 114

+

€ 114

+

Specifieke zorgkosten voor verhoging

€ 1.604

€ 1.320

€ 1.434

€ 1.434

Verhoging

€ 1.813

+

€ 1.492

+

€ 1.492

+

€ 1.492

+

Specifieke zorgkosten voor drempel

€ 3.417

€ 2.812

€ 2.926

€ 2.926

Drempel

€ 295

-/-

€ 295

-/-

€ 282

-/-

€ 282

-/-

Aftrekbare specifieke zorgkosten

€ 3.122

€ 2.517

€ 2.644

€ 2.644

Toegerekend aan partner

€ 0

-/-

€ 0

-/-

€ 1

-/-

€ 1

-/-

Aftrek specifieke zorgkosten eiser

€ 3.122

€ 2.517

€ 2.643

€ 2.643

1.14.

In bezwaar heeft eiser dieetverklaringen overgelegd met betrekking tot de jaren 2015 tot en met 2018.

1.15.

De bezwaren met betrekking tot de jaren 2015 en 2016 heeft de inspecteur afgewezen.

1.16.

Aan het bezwaar met betrekking tot 2017 is de inspecteur gedeeltelijk tegemoetgekomen door € 700 als uitgaven voor dieetkosten te accepteren. Verweerder heeft daarop de drempel van € 282 in mindering gebracht en de aftrek voor specifieke zorgkosten vastgesteld op € 418. Verweerder heeft daarbij de verhoging op grond van artikel 6.19, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) niet toegepast.

1.17.

Het bezwaar met betrekking tot 2018 heeft verweerder niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding. Verweerder heeft het bezwaar wel behandeld als verzoek om ambtshalve vermindering en op dit verzoek (gedeeltelijk) afwijzend beschikt. Daarbij heeft verweerder de aftrek voor specifieke zorgkosten vastgesteld op € 1.214.

1.18.

Verweerder heeft het verzoek om kostenvergoeding voor de bezwaarfase met betrekking tot alle jaren afgewezen.

1.19.

In beroep heeft eiser overzichten overgelegd van verstrekte medicijnen, afkomstig uit het systeem van de apotheek, die betrekking hebben op eiser zelf en zijn partner.

1.20.

In beroep heeft eiser een tweetal brieven overgelegd van huisarts [F] . De ene brief betreft eiser zelf en is gedagtekend 3 december 2020. In deze brief staat voor zover van belang het volgende:

Patient is bij zijn diabetes vanaf 2004 bij ons bekend met recidiverende schimmelinfecties van de tenen, waarvoor hij regelmatig miconazol voorgeschreven kreeg.”

De andere brief betreft eisers echtgenote en is gedagtekend 15 december 2020. In deze brief staat voor zover van belang het volgende:

Patiente heeft diabetes. Daarbij is zij vanaf 2000 bij ons bekend met recidiverende schimmelinfecties van de tenen, waarvoor zij regelmatig miconazol voorgeschreven kreeg.”

1.21.

In beroep staat eiser dezelfde aftrek zorgkosten voor als in bezwaar, behalve dat op de zitting duidelijk is geworden dat door wat ‘knip-en-plak’-fouten dezelfde bedragen zijn opgevoerd voor 2018 als voor 2017.

1.22.

De gemachtigde van eiser heeft bij brief (door de rechtbank ontvangen op 17 maart 2022) kopieën overgelegd van brieven van de Belastingdienst aan 8 cliënten waarin zij op de hoogte worden gebracht van de reden van opname in de FSV. Daarnaast is een kopie overgelegd van een brief van het kabinet aan 1 cliënt waarin excuses worden gemaakt voor de fouten die zijn gemaakt bij de kinderopvangtoeslag.

1.23.

Verweerder heeft bij brief van 4 mei 2022 (door de rechtbank ontvangen op 10 mei 2022) gereageerd op de onder 1.22. genoemde stukken.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder het verzamelinkomen van eiser over de jaren 2015 tot en met 2017 bij de beschikkingen van 14 december 2020 niet tot te hoge bedragen heeft vastgesteld en of de aanslag IB/PVV 2018 niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Meer specifiek richt het geschil zich op de vraag of eiser recht heeft op een hogere aftrek specifieke zorgkosten. De gemachtigde van eiser heeft als voorvraag opgeworpen of verweerder wel mocht terugkomen op het volgen van de aangiften. Volgens eiser mocht hij dat niet omdat de bron van de latere beoordeling van de aangiften is terug te voeren op (registraties in het kader van) het zogenoemde Project 1043.

Navordering – nieuw feit – etnisch profileren

3.1.

Eiser stelt zich op het standpunt dat er sprake is geweest van etnisch profileren en dat eiser vanwege zijn dubbele nationaliteit in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) stond geregistreerd. Dat staat volgens eiser aan navordering in de weg.

3.2.

Verweerder is van mening dat er sprake is van een nieuw feit. De inspecteur hoefde in redelijkheid niet te twijfelen aan de juistheid van de aangiftes IB/PVV 2015 tot en met 2017. Pas op het moment van uitvragen van de ziektekosten bleek dat eiser niet aan zijn bewijslast kon voldoen en dat vormt een nieuw feit, aldus verweerder. De aangifte van eiser heeft met ingang van 2018 de uitworpreden 1043 gekregen, omdat zijn aangifte in een of meer van de voorafgaande jaren was verzorgd door zijn gemachtigde en gebleken was dat in veel van de door de gemachtigde verzorgde aangiften de in aftrek gebrachte ziektekosten niet aannemelijk gemaakt konden worden, aldus verweerder.

3.3.

Het is de rechtbank op de zitting duidelijk geworden dat het (de gemachtigde van) eiser in dit verband niet gaat om de navorderingsbevoegdheid als zodanig. In plaats daarvan gaat het zuiver om de vraag of de aanleiding voor de doorgevoerde correcties op de aanslagen en de afwijking van de aangifte is geweest de omstandigheid dat eiser is opgenomen in het Project 1043 en/of de databank FSV. Als dat zo is, vindt eiser dat verweerder zijn rechten verspeeld heeft.

3.4.

De rechtbank overweegt dat uit het arrest van de Hoge Raad van 10 december 2021 volgt dat controle van de aangifte onrechtmatig kan zijn als die controle voortvloeit uit een risicoselectie, een verwerking van persoonsgegevens in een databank of een gebruik van een databank waarin persoonsgegevens zijn opgeslagen, op basis van een criterium dat jegens de belastingplichtige leidt tot een schending van een grondrecht, zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging.1 Uit hetzelfde arrest volgt dat het in eerste instantie aan de belastingplichtige is om gemotiveerd te stellen dat deze uitzonderlijke situatie zich in zijn geval heeft voorgedaan. Daarna is het aan de inspecteur om gegevens aan te dragen die voor de beoordeling hiervan van belang kunnen zijn.

3.5.

De rechtbank heeft eiser gelet op deze bewijslastverdeling bij de tussenuitspraak van 25 januari 2022 in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt nader te motiveren en te onderbouwen met stukken. Eiser heeft daar op gereageerd met de onder 1.22. genoemde brief.

3.6.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aan zijn bewijslast voldaan. Met de stukken die namens eiser zijn overgelegd, heeft hij namelijk onvoldoende gemotiveerd gesteld dat er achter de schermen bij verweerder sprake moet zijn geweest van etnisch profileren.

3.7.

De rechtbank heeft de volgende omstandigheden meegewogen:

- De gemachtigde van eiser heeft op de zitting verklaard dat de Belastingdienst (vrijwel) al zijn allochtone klanten heeft onderzocht, maar zijn autochtone klanten niet.2 De 136 klanten die verweerder heeft onderzocht, waartoe ook eiser behoort, zijn volgens de gemachtigde allemaal allochtone klanten;

-

In de tussenuitspraak heeft de rechtbank uitdrukkelijk aan de gemachtigde van eiser gevraagd om zijn standpunt over het Project 1043 en de databank FSV nader te onderbouwen en te voorzien van bewijsstukken;

-

Daarbij heeft de rechtbank aangegeven dat zij verwacht dat eiser in elk geval (1) ingaat op de vraag of eiser nu wel of niet (zelf) een brief heeft gehad van verweerder waarin staat dat hij opgenomen was in de databank FSV en (2) dat eiser een gedetailleerd inzicht in het klantenbestand van zijn gemachtigde geeft, met gegevens op basis waarvan kan worden vastgesteld dat klanten met een allochtone achtergrond anders zijn behandeld dan klanten met een autochtone achtergrond;

-

De gemachtigde van eiser heeft van slechts 8 klanten een brief van de Belastingdienst laten zien waarin zij op de hoogte worden gebracht van de reden van opname in de FSV;

-

De gemachtigde heeft geen enkel stuk overgelegd dat over eiser zelf gaat;

-

De gemachtigde van eiser heeft geen inzicht gegeven in zijn totale klantenbestand, laat staan in de wel en niet onderzochte aantallen;

-

De rechtbank heeft hierover op 29 maart 2022 navraag gedaan bij de gemachtigde van eiser. Die verklaarde dat slechts een deel was toegestuurd. De rechtbank heeft daarop gevraagd om een Excel-bestand met alle klanten, maar heeft dat nooit gekregen;

-

De gemachtigde van eiser heeft geen uitstel gevraagd voor of aangevoerd dat er problemen waren met de aanlevering van de gevraagde gegevens.

3.8.

Als de rechtbank deze omstandigheden bij elkaar optelt, vindt de rechtbank niet dat (de gemachtigde van) eiser voldoende heeft laten zien. Het moet mogelijk zijn om een lijst met klanten aan te leveren en daarbij aan te geven bij welke klanten de Belastingdienst wel en bij welke klanten de Belastingdienst geen onderzoek heeft gedaan naar of is afgeweken van de ingediende aangiften. In ieder geval had de gemachtigde – zeker gelet op de stellige beweringen op de zitting en de duidelijke opdracht van de rechtbank – op de een of andere manier een begin van bewijs moeten laten zien dat zijn klanten met een allochtone achtergrond anders zijn behandeld dan klanten met een autochtone achtergrond. Het enkele feit dat 8 van de 136 allochtone klanten zijn geregistreerd in de FSV, zegt te weinig over een eventuele stelselmatige discriminatie naar afkomst of nationaliteit door verweerder.

3.9.

Omdat eiser niet aan zijn bewijslast heeft voldaan, slaagt deze beroepsgrond niet.

Aftrek specifieke zorgkosten

4.1.

Eiser is van mening dat hij met de door hem overgelegde bewijsstukken de door hem voorgestane aftrek over de jaren 2015 tot en met 2018 aannemelijk heeft gemaakt.

4.2.

Verweerder heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat eiser uiteindelijk alsnog een deel van de kosten voor 2015, 2016 en 2017 met de dieetverklaringen en het overgelegde medicijnoverzicht aannemelijk heeft gemaakt. Het gaat om de volgende kosten:

-

2015: de dieetkosten (€ 200) en de extra uitgaven voor kleding en beddengoed voor eisers echtgenote (€ 310).

-

2016: de dieetkosten voor eiser en zijn partner (€ 700) en de extra uitgaven voor kleding en beddengoed voor eisers echtgenote (€ 300).

-

2017: de extra uitgaven voor kleding en beddengoed voor eisers echtgenote (€ 300).

Voor 2017 had verweerder bij uitspraak op bezwaar al dieetkosten geaccepteerd voor eiser en zijn echtgenote van € 700 (zie 1.16). Voor 2018 had verweerder hetzelfde bedrag geaccepteerd. Het voorgaande betekent dat de beroepen voor 2015, 2016 en 2017 hoe dan ook gegrond zijn.

4.3

Verweerder is van mening dat eiser de volgende kosten niet aannemelijk heeft gemaakt:

-

2015: de kosten voor medicijnen (€ 784) en de extra uitgaven voor kleding en beddengoed voor eiser zelf (€ 310).

-

2016: de extra uitgaven voor kleding en beddengoed voor eiser zelf (€ 300).

-

2017: de extra uitgaven voor kleding en beddengoed voor eiser zelf (€ 300) en de kosten voor genees- en heelkundige hulp (€ 114).

-

2018: de extra uitgaven voor kleding en beddengoed voor eiser en zijn echtgenote (€ 600) en wat eiser meer claimt aan kosten voor genees- en heelkundige hulp dan een bedrag van € 9.

4.4.

De rechtbank overweegt dat eiser met de aftrek voor specifieke zorgkosten een beroep doet op een belastingverlagend element en dat daarom op eiser de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat een hoger bedrag aan specifieke zorgkosten in aanmerking moet worden genomen dan verweerder heeft gedaan.

4.5.

In tegenstelling tot verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser ook de (forfaitaire) extra uitgaven voor kleding en beddengoed voor eiser zelf aannemelijk heeft gemaakt voor de jaren 2015, 2016 en 2017 en voor eiser en zijn echtgenote beiden voor 2018. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking de brief van de huisarts (zie 1.20). Daaruit volgt dat het gaat om een chronische aandoening waar eiser en zijn echtgenote beide aan lijden en waarvoor zij regelmatig crème of zalf gebruiken, hetgeen door verweerder niet is betwist. Wat de rechtbank betreft, is er dan een rechtstreekse lijn naar het forfait, omdat ook niet in geschil is dat het veelvuldig zalf smeren leidt tot de extra uitgaven waar he hier om gaat. Of er in enig jaar wel of niet voldoende zalf van de apotheek is afgehaald of hoeveel zalf er daadwerkelijk gesmeerd is, is wat de rechtbank betreft geen criterium dat volgt uit de wet of de uitvoeringsregeling. Juist om dit soort gedetailleerde en dikwijls ook tamelijk gênante discussies met de inspecteur te voorkomen, is gekozen voor een forfait. Het door verweerder aangevoerde argument dat uit de overzichten van door de apotheek verstrekte medicijnen voor de jaren 2015 tot en met 2017 niet valt af te leiden dat er regelmatig crème of zalf aan eiser is verstrekt, is naar het oordeel van de rechtbank dus niet relevant. Eiser en zijn echtgenote voeren een gezamenlijke huishouding en het is heel wel mogelijk - hetgeen door eisers gemachtigde ter zitting ook is gesteld - dat eiser de zalf van zijn echtgenote gebruikte. Voor 2018 heeft verweerder aangevoerd dat uit de overzichten volgt dat geen van beide crème of zalf verstrekt hebben gekregen. Ook dat maakt voor de rechtbank niets uit, want de aandoening is chronisch en het kan betekenen dat ze nog zalf op voorraad hadden. Het voorgaande betekent dat ook het beroep met betrekking tot 2018 gegrond is.

4.5.

Voor wat betreft de uitgaven voor medicijnen en genees- en heelkundige hulp is de rechtbank van oordeel dat eiser deze kosten niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft geen stukken overgelegd en eisers gemachtigde heeft op zitting verklaard dat de betreffende stukken er niet meer zijn of niet meer te achterhalen zijn. Die omstandigheid komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van eiser.

Conclusie

5. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar. De rechtbank stelt het verzamelinkomen voor 2015 tot en met 2018 als volgt vast.

2015

2016

2017

2018

Kosten medicijnen

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Dieetkosten

€ 200

€ 700

€ 700

€ 700

Extra uitgaven kleding en beddengoed

€ 620

€ 600

€ 600

€ 600

Genees- en heelkundige hulp

€ 0

+

€ 0

+

€ 0

+

€ 9

+

Specifieke zorgkosten voor verhoging

€ 820

€ 1.300

€ 1.300

€ 1.309

Verhoging

€ 927

+

€ 1.469

+

€ 1.469

+

€ 1.469

+

Specifieke zorgkosten voor drempel

€ 1.747

€ 2.769

€ 2.769

€ 2.778

Drempel

€ 295

-/-

€ 280

-/-

€ 282

-/-

€ 286

-/-

Aftrekbare specifieke zorgkosten

€ 1.452

€ 2.489

€ 2.487

€ 2.492

Toegerekend aan partner

€ 0

-/-

€ 4

-/-

€ 1

-/-

€ 0

-/-

Aftrek specifieke zorgkosten eiser

€ 1.452

€ 2.485

€ 2.486

€ 2.492

Inkomen box 1 vóór pers.geb.aftrek

€ 8.945

€ 8.490

€ 8.562

€ 8.668

Aftrek specifieke zorgkosten

€ 1.452

-/-

€ 2.485

-/-

€ 2.486

-/-

€ 2.492

-/-

Verzamelinkomen

€ 7.493

€ 6.005

€ 6.076

€ 6.176

6. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 49 in de zaak 21/1640 vergoedt. Op de zitting is besproken dat de rechtbank eerst ten onrechte viermaal griffierecht had geheven. De rechtbank heeft opdracht gegeven om driemaal terug te betalen.

7.1

Met betrekking tot de proceskostenvergoeding stelt verweerder zich op het standpunt dat daarop geen recht bestaat voor de bezwaarfase, omdat eiser eerst in de bezwaar- of beroepsfase stukken heeft overgelegd en niet (binnen de termijn) gereageerd heeft op vragenbrieven de fase voorafgaande aan het nemen van de beschikkingen verzamelinkomen van 14 december 2020. Er is daarom volgens verweerder geen sprake van herroeping van een besluit wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Verweerder ziet geen reden voor een proceskostenvergoeding in beroep voor de jaren 2015 en 2016, maar wel voor 2017, omdat de inspecteur is vergeten de verhoging van 113% toe te passen.

7.2

De rechtbank stelt voorop dat er alleen een geschil is over de vergoeding van de proceskosten voor de bezwaarfase voor 2015, 2016 en 2017. Voor 2018 is er immers geen bezwaarfase geweest (zie procesverloop). De rechtbank overweegt dat het hier gaat om bewijsstukken van posten die verweerder uiteindelijk in beroep alsnog heeft geaccepteerd (zie 4.2). Meer in het bijzonder gaat het alleen om de bewijsstukken die eiser heeft overgelegd voor de aftrek dieetkosten, want voor wat betreft de extra uitgaven kleding en beddengoed is het inderdaad zo dat eiser pas in de beroepsfase met voldoende bewijs is gekomen. De rechtbank overweegt dat eiser de dieetverklaringen pas in de bezwaarfase aan de inspecteur heeft gegeven en niet voorafgaand aan de gewijzigde beschikkingen verzamelinkomen, terwijl verweerder daar wel om heeft gevraagd (zie 1.7 tot 1.10). Dan is het eigen schuld van eiser dat er pas later, na die (primaire) beschikkingen, rekening is gehouden met de aftrek dieetkosten. De conclusie is dus dat er geen recht bestaat op vergoeding van de kosten voor de bezwaarfase, omdat verweerder niets te verwijten valt.

7.3

Voor wat betreft de beroepsfase is op de zitting is met partijen besproken dat ze het eens zijn over de tot dan toe verrichte proceshandelingen, die 2 punten opleveren (als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, hierna ook: Bpb). Daarna heeft de rechtbank om schriftelijke inlichtingen gevraagd, die leveren een half punt op. Verder hebben partijen op de zitting bevestigd dat ze het eens zijn over het gewicht van de zaken, namelijk 1. Wel verschillen partijen van mening over de vraag of hier sprake is van samenhang in de zin van het Bpb.

7.4

Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze zaken gedurende de beroepsfase gelijktijdig behandeld als bedoeld in het Bpb. De rechtbank kijkt daarbij met name naar de dagtekening uitspraak op bezwaar, de dagtekening van de beroepschriften en de datum van de zitting. Verder vindt de rechtbank van belang dat de beroepschriften vrijwel gelijkluidend zijn en in feite alleen de meegestuurde bijlagen verschillen, terwijl die bijlagen in wezen al klaarlagen. Dus konden de werkzaamheden van de gemachtigde nagenoeg hetzelfde zijn, namelijk: een al gevormd dossier onder begeleiding van een bijna gelijkluidend beroepsschrift opsturen naar de rechtbank. Wel zijn het vier gegronde beroepen, dus dat levert een factor 1,5 op. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding dus vast op € 2.846,25 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, 0,5 voor de schriftelijke inlichtingen met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1,5 in verband met samenhang).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de jaren 2015, 2016 en 2017 en vernietigt de afwijzende beschikking op het verzoek om ambtshalve vermindering met betrekking tot het jaar 2018;

- vermindert de beschikkingen verzamelinkomen voor de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018 tot respectievelijk € 7.493 (2015), € 6.005 (2016), € 6.076 (2017) en € 6.176 (2018);

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar en de vernietigde afwijzende beschikking op het verzoek ambtshalve vermindering;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.846,25.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Jongsma-van Helden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2022.

w.g. griffier w.g. rechter

Bijlage:

- tussenuitspraak 25 januari 2022.

Rechtsmiddel