Home

Rechtbank Noord-Nederland, 20-05-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1742, AWB - 21 _ 3222

Rechtbank Noord-Nederland, 20-05-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1742, AWB - 21 _ 3222

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
20 mei 2022
Datum publicatie
13 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2022:1742
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3222

Inhoudsindicatie

Eiseres exporteert een auto naar Frankrijk en doet op 17 november 2020 het betreffende BPM-teruggaafverzoek. De registratie van de auto in het Nederlandse kentekenregister is eveneens op 17 november 2020 beëindigd. De auto is pas op 27 mei 2021, na afloop van de dertienwekentermijn van artikel 4a, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit BPM, ingeschreven in het Franse kentekenregister, zodat niet aan alle voorwaarden voor teruggaaf wordt voldaan. De rechtbank oordeelt dat er geen ruimte bestaat om het teruggaafverzoek van eiseres (alsnog) toe te wijzen.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 21/3222

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof ),

en

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Eiseres heeft in verband met de export van een personenauto een teruggaafverzoek als bedoeld in artikel 14a van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) ingediend. Verweerder heeft dit teruggaafverzoek op 4 maart 2021 afgewezen.

Bij uitspraak op bezwaar van 15 september 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [medewerker verweerder] .

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiseres heeft met dagtekening 17 november 2020 een verzoek ingediend om teruggaaf van BPM wegens export van een in Nederland geregistreerd motorrijtuig (hierna: het teruggaafverzoek). Het teruggaafverzoek is door verweerder ontvangen op 19 november 2020. Het verzoek ziet op een personenauto van het merk en type Jeep Cherokee, met kenteken [kenteken] (hierna: de auto). Er is verzocht om een teruggaaf van € 2.535.

1.2.

Blijkens het teruggaafverzoek is de auto in Nederland geregistreerd in het kentekenregister op 11 november 2020 en is de registratie in het Nederlandse kentekenregister beëindigd op 17 november 2020. In het teruggaafverzoek heeft eiseres Frankrijk vermeld als land van nieuwe registratie en ingevuld dat de auto daar op 17 november 2020 is geregistreerd. Bij het teruggaafverzoek zijn geen documenten overgelegd waaruit de registratie van de auto in Frankrijk is gebleken.

1.3.

Met dagtekening 4 december 2020 heeft verweerder eiseres per brief verzocht documenten van buitenlandse registratie toe te sturen. Nadat geen reactie van eiseres werd ontvangen, heeft verweerder met dagtekening 12 januari 2021 zijn verzoek herhaald.

1.4.

Bij beschikking van 4 maart 2021 heeft verweerder het teruggaafverzoek van eiseres afgewezen, omdat eiseres geen bescheiden heeft overgelegd waaruit blijkt dat de auto duurzaam in een andere EU-lidstaat of EER-land is geregistreerd.

1.5.

In de bezwaarfase heeft op 25 augustus 2021 een hoorgesprek plaatsgevonden. Tijdens dit hoorgesprek heeft de gemachtigde van eiseres aan verweerder het stuk gemaild waaruit blijkt dat de registratie van het kenteken van de auto in Frankrijk op 27 mei 2021 heeft plaatsgevonden.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is of verweerder het teruggaafverzoek van eiseres terecht heeft afgewezen.

3. Artikel 14a, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM), luidt als volgt:

Teruggaaf van belasting wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, op aanvraag verleend voor personenauto's, motorrijwielen en bestelauto's indien de tenaamstelling van het motorrijtuig in het kentekenregister komt te vervallen omdat het motorrijtuig buiten Nederland wordt gebracht, het motorrijtuig overeenkomstig Richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999 inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen (PbEG 1999, L 138) wordt ingeschreven in een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en als bewijs van die inschrijving door de bevoegde autoriteit een kentekenbewijs wordt afgegeven, met uitzondering van een kentekenbewijs dat is afgegeven op basis van een tijdelijke inschrijving van het motorrijtuig als bedoeld in artikel 1 van die richtlijn. De teruggaaf wordt verleend aan degene op wiens naam het motorrijtuig was gesteld direct voorafgaand aan het vervallen van de tenaamstelling in het kentekenregister.

4. In artikel 4a van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: Uitvoeringsbesluit BPM) worden aan een teruggaafverzoek de volgende voorwaarden gesteld:

1. De in artikel 14a, eerste lid, van de wet bedoelde teruggaaf wordt slechts verleend indien:

a. het motorrijtuig buiten Nederland wordt gebracht en op het moment van het vervallen van de tenaamstelling in het kentekenregister blijkens dit register niet wordt aangemerkt als motorrijtuig bestemd voor sloop of motorrijtuig dat wacht op keuring;

b. het motorrijtuig op het moment, bedoeld in onderdeel a, niet voldoet aan de definitie van schadevoertuig in de zin van de Regeling voertuigen en degene op wiens naam het motorrijtuig te naam was gesteld direct voorafgaand aan het vervallen van die tenaamstelling in het kentekenregister dit bij het verzoek, bedoeld in onderdeel c, verklaart;

c. het verzoek om teruggaaf wordt gedaan binnen dertien weken na het vervallen van de tenaamstelling in het kentekenregister; en

d. bij het verzoek bescheiden worden overgelegd waaruit blijkt dat het motorrijtuig is geregistreerd in een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

5. Eiseres stelt dat het niet aan haar is te wijten dat de registratie van het kenteken in Frankrijk pas zo laat, ruim na de termijn van 13 weken als bedoeld in artikel 4a, eerste lid, onderdeel c van het Uitvoeringsbesluit BPM, is gebeurd. Eiseres wijst in het bijzonder op de mailwisseling met het ‘belastingkantoor’ in Frankrijk. Namens de koper van de auto van eiseres is per e-mail van 17 september 2021 aan het belastingkantoor in Frankrijk gevraagd om te bevestigen dat het verzoek om het Franse kenteken af te geven vertraging heeft opgelopen door – kort gezegd – de coronacrisis. In deze e-mail verklaart de koper al in december 2020 en januari 2021 pogingen te hebben gedaan om een afspraak te maken op het belastingkantoor in Frankrijk, zonder succes. Ook staat in deze e-mail dat een online registratie via de website in de betreffende regio niet mogelijk was. Op de zitting heeft eiseres het antwoord op deze e-mail van het Franse belastingkantoor overgelegd, dit betreft een e-mail van 22 september 2021. Daarin staat – kort gezegd – dat de afgifte van kentekens vanwege de covid-pandemie alleen per e-mail mogelijk was en dat de afgifte daardoor inderdaad soms vertraging heeft opgelopen.

6. Verweerder acht hetgeen eiseres heeft aangevoerd onvoldoende voor een geslaagd beroep op overmacht. Het probleem zit er volgens verweerder in dat er geen concreet bewijs is overgelegd waaruit blijkt dat op tijd (dat wil zeggen: kort na 17 november 2020) daadwerkelijk pogingen zijn ondernomen om een Frans kenteken te verkrijgen. Verweerder heeft verklaard dat de Belastingdienst doorgaans soepel pleegt om te gaan met termijnoverschrijdingen in dit verband, maar alleen als achteraf bezien komt vast te staan dat al binnen de 13 weken na de beëindiging van de registratie van de auto in het Nederlandse kentekenregister al het mogelijke is gedaan om voor de auto een buitenlands kenteken te verkrijgen.

7. De rechtbank overweegt als volgt. Kijkend naar alleen de wettekst van artikel 14a, eerste lid, van de Wet BPM, voldoet eiseres aan alle (cumulatieve) voorwaarden die daar staan vermeld. Zo heeft de bevoegde autoriteit in Frankrijk een kentekenbewijs afgegeven (en wel op 27 mei 2021, zie 1.5.). De wet heeft het verder niet over een termijn waarbinnen zo’n kenteken zou moeten zijn afgegeven. Artikel 14a, eerste lid, van de Wet BPM bevat echter ook een delegatiebepaling. Daarvan is gebruik gemaakt. Er zijn voorwaarden en beperkingen gesteld in artikel 4a van het Uitvoeringsbesluit BPM. Het teruggaafverzoek van eiseres voldoet aan drie van deze vier eisen, namelijk die, welke staan genoemd onder a tot en met c. Het verzoek voldoet echter niet aan de eis genoemd onder d.

8. De rechtbank merkt op dat het teruggaafverzoek op zichzelf is gedaan binnen 13 weken na het vervallen van de tenaamstelling van de auto in het Nederlandse kentekenregister (zie 1.1.). Het probleem is dat bij een teruggaafverzoek stukken moeten worden overgelegd waaruit blijkt dat de auto in het buitenland, in dit geval in Frankrijk, is geregistreerd. Met andere woorden: naar de letter van het Uitvoeringsbesluit BPM kan alleen aan de voorwaarden worden voldaan als het Franse kenteken binnen 13 weken na het vervallen van de tenaamstelling in het Nederlandse kentekenregister bij het teruggaafverzoek was gevoegd. Vast staat dat dat niet het geval is, nu die registratie (pas) op 27 mei 2021 heeft plaatsgevonden.

9. De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat in de uitvoering coulance wordt betracht in gevallen waarin een teruggaafverzoek te laat wordt ingediend. Afgezien van de vraag of de rechtbank – zonder dat deze coulance in enig beleid is vastgelegd – in de beoordeling daarvan kan treden, levert dit coulancebeleid in dit geval niets op. Het teruggaafverzoek zelf is namelijk op tijd ingediend. Mogelijk zou de inspecteur de teruggaaf van BPM alsnog hebben verleend als het teruggaafverzoek binnen de termijn van 13 weken was aangevuld met een Frans kentekenbewijs. Ook dat is in dit geval echter niet gebeurd.

10. Wat overblijft, is dat vaststaat dat eiseres buiten de termijn pas heeft voldaan aan alle voorwaarden voor de teruggaaf van BPM bij export van de auto. De wetgever heeft het stellen van de termijn van 13 weken uitdrukkelijk mogelijk gemaakt (door het opnemen van de delegatiebepaling in artikel 14a, eerste lid, van de Wet BPM). De rechtbank leidt uit artikel 4a, eerste lid, onderdeel c en d, van het Uitvoeringsbesluit BPM, af dat het de bedoeling is geweest dat iemand die een teruggaafverzoek wil doen ervoor dient te zorgen dat hij eerst bewijs heeft van de registratie in een andere lidstaat en vervolgens dat bewijs voegt bij het (op dat moment in te dienen) teruggaafverzoek. Voor het indienen van dat verzoek heeft de verzoeker nog 13 weken, nadat de tenaamstelling in het Nederlandse kentekenregister komt te vervallen. De wetgever verwacht dus in wezen dat de exporteur de tenaamstelling in Nederland pas laat vervallen als er al (bijna) een nieuwe tenaamstelling in een andere lidstaat is.

11. De rechtbank kan in deze zaak alleen vaststellen dat niet aan de voorwaarden voor de teruggave is voldaan. Eiseres vraagt in feite om een rechterlijke beoordeling van de uitoefening van de uitvoerende bevoegdheid van de inspecteur. Dat uitvoerend optreden kan als zodanig echter niet worden getoetst aan de maatstaf ‘overmacht’ aan de zijde van eiseres. Alleen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur kunnen ervoor zorgen dat een juiste wetstoepassing achterwege moet blijven. De rechtbank ziet niet dat eiser heeft gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt dat hier enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is geschonden (zie ook 10.). Ook heeft de Wet BPM of het Uitvoeringsbesluit BPM geen vangnetbepaling, zoals bijvoorbeeld artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Het geschil draait ook niet om een boete, zodat een beoordeling van avas (afwezigheid van alle schuld) niet aan de orde is. De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de conclusie dat er geen ruimte bestaat om het teruggaafverzoek van eiseres (alsnog) toe te wijzen.

12. Eiseres heeft ter zitting tot slot nog aandacht gevraagd voor de redelijke termijn van berechting die staat voor de behandeling van het bezwaar en beroep in belastingzaken en die als uitgangspunt 24 maanden is. Eiseres heeft aangevoerd dat in de jurisprudentie wordt aanvaard dat deze redelijke termijn wegens bijzondere omstandigheden, waaronder de uitbraak van het coronavirus, wordt verlengd met vier maanden. Eiseres wil deze verlenging naar analogie toepassen op de termijn van 13 weken uit artikel 4a van het Uitvoeringsbesluit BPM. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank merkt in dit verband op dat de verlenging van de redelijke termijn van berechting gaat over de looptijd van een juridische procedure (naar zijn aard al een hele andere kwestie) en dat die verlenging een periode van vier maanden betreft die bovenop een termijn komt die al twee jaren beslaat.

13. Het beroep is ongegrond.

14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Veenstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2022.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel