Home

Rechtbank Noord-Nederland, 07-06-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1803, AWB - 21 _ 2292

Rechtbank Noord-Nederland, 07-06-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1803, AWB - 21 _ 2292

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
7 juni 2022
Datum publicatie
27 augustus 2025
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2022:1803
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2292
Relevante informatie
Art. 225 Gemw

Inhoudsindicatie

parkeerbelasting, gehandicaptenparkeerkaart niet aanwezig achter vooruit auto, beroep op vertrouwensbeginsel n.a.v. eerdere ervaring waarbij de naheffingsaanslag wel is vernietigd wordt niet gehonoreerd

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 21/2292

en

(gemachtigde: [gemachtigde heffingsambtenaar] ).

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 8 mei 2021 aan eiser een naheffingsaanslag opgelegd in de parkeerbelasting ten bedrage van € 67,70.

Bij uitspraak op bezwaar van 13 juli 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2022. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiser beschikt over een Europese Gehandicapten Parkeerkaart (hierna: de gehandicaptenparkeerkaart). Deze gehandicaptenparkeerkaart staat op zijn naam. Op de gehandicaptenparkeerkaart is op de achterzijde onder andere de volgende tekst opgenomen:

Zij [de gehandicaptenparkeerkaart, rechtbank] moet bij gebruik aan de voorzijde van het voertuig op zodanige wijze worden aangebracht dat haar voorzijde duidelijk zichtbaar is voor de controle.”

1.2.

Op 10 april 2021 heeft verweerder tijdens een parkeercontrole omstreeks 11:09 uur vastgesteld dat een Volkswagen Up met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) was geparkeerd aan de Bedumerweg te Groningen. Dit kenteken staat op naam van eiser. Op deze locatie is op het hiervoor genoemde tijdstip parkeerbelasting verschuldigd.

1.3.

Tijdens de controle op de hiervoor genoemde datum, tijdstip en plaats (1.2.) is geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan en dat er in de auto geen gehandicaptenparkeerkaart aanwezig was. Naar aanleiding van deze constatering is aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 67,70.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Tevens is in geschil of er sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel.

3. Eiser stelt dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting ten onrechte is opgelegd omdat hij in het bezit is van een gehandicaptenparkeerkaart. Verder voert eiser aan dat uit de foto’s uit het scandossier dat verweerder heeft overgelegd niet valt op te maken dat er geen gehandicaptenparkeerkaart in de auto lag. De foto’s zijn volgens eiser van slechte kwaliteit en daarnaast is niet het gehele dashboard van de auto zichtbaar op de foto’s. Verder stelt eiser dat verweerder hem eerder een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd, maar dat deze na bezwaar is vernietigd omdat hij achteraf bleek te beschikken over een gehandicaptenparkeerkaart. Verweerder had dus – naar de rechtbank begrijpt – naar aanleiding van deze eerdere ervaring kunnen weten dat ter zake van de auto geen parkeerbelasting verschuldigd was.

4. Verweerder is van mening dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd omdat er geen parkeerbelasting was voldaan en er geen gehandicaptenparkeerkaart achter de vooruit van de auto lag. Dit blijkt volgens verweerder uit de foto’s die de scanauto heeft gemaakt. Dit is later eveneens door de parkeercontroleur geconstateerd en vastgelegd.

5. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8a van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2021 van de gemeente Groningen (hierna: de Verordening) houders van een gehandicaptenparkeerkaart zijn vrijgesteld van parkeerbelasting als zij beschikken over een duidelijk van buitenaf zichtbare en achter de vooruit aangebrachte gehandicaptenparkeerkaart en parkeerschijf. Indien niet wordt voldaan aan de voorschriften die aan de gehandicaptenparkeerkaart zijn verbonden, is er geen sprake van parkeren met een gehandicaptenparkeerkaart en is er parkeerbelasting verschuldigd.1

6. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de foto’s in het scandossier voldoende duidelijk dat er geen gehandicaptenparkeerkaart en parkeerschijf achter de vooruit van de auto lagen. De rechtbank betrekt daarbij dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting niet enkel is opgelegd naar aanleiding van de foto’s die vanaf de scanauto zijn gemaakt, maar ook naar aanleiding van een onderzoek ter plaatse door de parkeercontroleur. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van het oordeel en de waarneming van de parkeercontroleur te twijfelen. Dit betekent dat eiser niet heeft voldaan aan de aan de vrijstelling verbonden voorwaarde dat de gehandicaptenparkeerkaart en de parkeerschijf duidelijk zichtbaar achter de vooruit zijn geplaatst. Eiser was dus parkeerbelasting verschuldigd, maar deze heeft hij niet voldaan. Dit betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting in beginsel terecht is opgelegd.

Vertrouwensbeginsel

7. Eiser voert aan dat verweerder een eerder opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft vernietigd omdat eiser achteraf bleek te beschikken over een gehandicaptenparkeerkaart. Dit betekent volgens eiser dat verweerder ook in dit geval kon weten dat ter zake van het parkeren met de auto geen parkeerbelasting verschuldigd is. Voor zover eiser daarmee een beroep op het vertrouwensbeginsel doet overweegt de rechtbank als volgt. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat eiser aannemelijk maakt dat van de zijde van verweerder toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe verweerder in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen.2

8. Eiser legt aan zijn beroep op het vertrouwensbeginsel enkel zijn stelling dat verweerder eerder in een soortgelijke situatie een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft vernietigd ten grondslag. Naar het oordeel van de rechtbank is deze enkele stelling, zonder dat deze verder feitelijk is onderbouwd, onvoldoende. Daarnaast heeft verweerder ter zitting verklaard dat in het geval van twijfel inzake de aanwezigheid van een parkeerkaart, naheffingsaanslagen worden vernietigd en dat dit de vorige keer het geval zou kunnen zijn geweest. Dit keer is die twijfel er echter niet. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

9. Het beroep is ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Bontsema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2022.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel