Home

Rechtbank Noord-Nederland, 09-02-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:323, AWB LEE - 21 _ 1330

Rechtbank Noord-Nederland, 09-02-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:323, AWB LEE - 21 _ 1330

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
9 februari 2022
Datum publicatie
16 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2022:323
Zaaknummer
AWB LEE - 21 _ 1330

Inhoudsindicatie

Eiseres heeft zelf een gemotiveerd beroepschrift ingediend. Lopende de procedure neemt zij een gemachtigde in de arm. De gemachtigde dient nog een beroepschrift in.

De rechtbank oordeelt dat er geen grond is voor een (forfaitaire) kostenvergoeding voor het door de gemachtigde ingediende beroepschrift. Omdat eiseres zelf al een beroepschrift had ingediend kan het door de gemachtigde ingediende stuk niet ook aangemerkt worden als beroepschrift als bedoeld in bijlage A1 bij het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Het beroep is niet-ontvankelijk omdat verweerder eiseres reeds voor de uitspraak volledig tegemoet is gekomen.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 21/1330

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 9 februari 2022 in de zaak tussen

(gemachtigde: [naam gemachtigde van eiseres] ),

en

(gemachtigde: [naam gemachtigde van verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2020 met dagtekening 26 februari 2021 aan eiseres een aanslag opgelegd in de afvalstoffenheffing.

Bij uitspraak op bezwaar van 22 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de aanslag verminderd tot een aanslag berekend over de periode januari tot en met augustus 2020.

Bij brief van 29 april 2021, door de rechtbank ontvangen op 3 mei 2021, heeft eiseres tegen de uitspraak op bezwaar tijdig beroep ingesteld.

Hangende het beroep heeft verweerder de aanslag verder verminderd tot een aanslag berekend over de periode januari tot en met april 2020.

Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

Eiseres en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2022 via een beeldverbinding en telefoon. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Verweerder heeft met dagtekening 26 februari 2021 aan eiseres een aanslag opgelegd in de afvalstoffenheffing ter zake van de woning aan de [adres] te [woonplaats 2] .

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar van 22 april 2021 heeft verweerder de aanslag afvalstoffenheffing verminderd door ontheffing te verlenen voor de maanden september tot en met december 2020. Reden voor deze vermindering is dat eiseres per 26 augustus 2020 in de Basisregistratie Personen uitgeschreven is op het adres [adres] te [woonplaats 2] .

1.3.

Eiseres heeft zelf beroep ingesteld bij brief van 29 april 2021. In haar beroepschrift schrijft eiseres onder meer:

Uw reactie is dat ik pas 26 Augustus ben uitgeschreven op het adres dus het ten dele onterecht is opgelegd. Wel dat de periode April t/m Augustus terecht is.

Hier op maak ik bezwaar want zoals u kunt lezen in de bijlages die ik toegevoegd heb, heb ik het contact per 1 Mei 2020 beëindigd en moest iedereen per Juni 2020 de woningen opleveren aan Lefier. Het is niet dat de huizen gesloopt waren maar er woonde ook niemand meer.

1.4.

Bij het beroepschrift heeft eiseres twee geprinte e-mails overgelegd van Carex. In de email van 3 maart 2020 wordt aan eiseres meegedeeld dat Carex van de woningbouwcoöperatie een opzegbrief heeft ontvangen, en dat ook eiseres haar woning daarin genoemd is. In de email van 6 maart 2020 wordt door Carex het huurcontract voor de woning aan de [adres] te [woonplaats 2] opgezegd per 1 mei 2020.

1.5.

Bij brief van 3 mei 2021 heeft de rechtbank de ontvangst van het beroepschrift aan eiseres bevestigd. In deze brief heeft de rechtbank aangeven dat het beroepschrift nog niet aan alle eisen voldeed omdat het niet ondertekend is én niet een kopie van het bestreden besluit was bijgevoegd.

1.6.

Bij brief van 12 juni 2021, door de rechtbank ontvangen op 16 juni 2021, heeft gemachtigde van eiseres aan de rechtbank kenbaar gemaakt te zullen optreden namens eiseres. De rechtbank heeft een kopie van deze brief op 24 juni 2021 toegezonden aan verweerder.

1.7.

Bij beschikking met dagtekening 30 juni 2021 heeft verweerder de aanslag afvalstoffenheffing verder verminderd door ook ontheffing te verlenen voor de maanden mei tot en met augustus.

1.8.

Bij brief van 8 juli 2021, door de rechtbank ontvangen op 13 juli 2021, heeft gemachtigde van eiseres een stuk ingediend met als onderwerp ‘BEROEPSCHRIFT / [eiseres]’. De rechtbank heeft een kopie van deze brief op 13 juli 2021 toegezonden aan verweerder.

Geschil

2.1.

In geschil is of eiseres recht heeft op vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

2.2.

De aanslag afvalstoffenheffing is – na de vermindering van 30 juni 2021 – niet meer in geschil.

Standpunten

3. Eiseres stelt recht te hebben op vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het gaat om de forfaitaire vergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor het indienen van een beroepschrift. Verder stelt eiseres dat verweerder, door haar op 21 juli 2021 over deze zaak direct te benaderen terwijl zij toen al een gemachtigde had ingeschakeld, heeft gehandeld in strijd met het beginsel van een zorgvuldige voorbereiding. Eiseres heeft verder gesteld dat door verweerders handelen haar rechtszekerheid geschaad is.

4. Verweerder stelt dat eiseres geen recht heeft op vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Volgens verweerder bleek uit de stukken die eiseres in bezwaar had aangeleverd niet dat zij ook voor de periode mei tot en met augustus 2020 in aanmerking kwam voor ontheffing van de afvalstoffenheffing. Op basis van de stukken die bij het beroepschrift van 29 april 2020 werden aangeleverd kon wel vastgesteld worden dat zij ook voor die maanden in aanmerking kwam voor ontheffing van de afvalstoffenheffing. Daarop is de vermindering alsnog verleend. De zaak was daarmee opgelost voordat gemachtigde stukken bij de rechtbank indiende. Het beroepschrift dat ingediend is door de gemachtigde bevat ook geen inhoudelijke aanvulling op hetgeen eiseres zelf al had ingediend, aldus verweerder.

Beoordeling

5.1.

De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat verweerder volledig tegemoetgekomen is aan eiseres, en dat de aanslag en de uitspraak op bezwaar niet langer in geschil zijn. Ten aanzien van haar beroep op het beginsel van zorgvuldige voorbereiding heeft eiseres desgevraagd verklaard dat zij doelt op artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Een nadere duiding van welk besluit onzorgvuldig is voorbereid en welke belangen niet goed zouden zijn afgewogen heeft eiseres ter zitting niet kunnen geven. Wel heeft eiseres verklaard dat deze grief in elk geval niet ziet op de aanslag of op de uitspraak op bezwaar, die zijn immers niet meer in geschil. Omdat deze grond zich niet richt tegen de in deze procedure voorliggende besluiten van verweerder gaat de rechtbank aan deze grond voorbij. Ten aanzien van het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel heeft eiseres ter zitting bevestigd dat het recht niet onjuist is toegepast, en dat zij het rechtszekerheidsbeginsel te breed heeft genomen. Nu ook deze grief, voor zover gemachtigde deze heeft bedoeld te handhaven, geen betrekking heeft op de aanslag of de in geding zijnde uitspraak op bezwaar, gaat de rechtbank ook hieraan voorbij.

5.2.

Ten tijde van het instellen van het beroep had eiseres nog een belang bij haar beroep. Dat belang is komen te vervallen nu vast staat dat verweerder ten aanzien van de aanslag afvalstoffenheffing eiseres volledig tegemoetgekomen is (zie 1.7.). Gelet hierop is het beroep niet-ontvankelijk. Er is immers geen geschil meer over een besluit van verweerder.

5.3.

Ter zitting heeft verweerder erkend dat eiseres in de bezwaarfase al informatie heeft verstrekt waaruit blijkt dat zij per 1 mei 2020 niet langer woonachtig was op het adres waarop de aanslag afvalstoffenheffing betrekking heeft. Verweerder heeft op basis van diezelfde informatie in beroep de aanslag verder verminderd. Omdat verweerder pas in beroep aan eiseres volledig is tegemoetgekomen, is verweerder naar het oordeel van de rechtbank gehouden aan eiseres het betaalde griffierecht te vergoeden.

5.4.

Ten aanzien van het verzoek om een forfaitaire kostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres heeft zelf een beroepschrift met gronden ingediend (zie 1.3.). Het door de gemachtigde van eiseres ingediende stuk van 8 juli 2021 (zie 1.8.) merkt de rechtbank daarom niet aan als beroepschrift als bedoeld in bijlage A1 bij het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor een kostenvergoeding voor het indienen van een beroepschrift is daarom geen grond.

5.5.

Gemachtigde van eiseres heeft ter zitting verklaard dat enkele weken voor zitting duidelijk was dat de aanslag afvalstoffenheffing daadwerkelijk verminderd was. De rechtbank trekt daaruit de conclusie dat de zitting enkel nog over de kostenvergoeding voor het beroepschrift ging. Omdat de rechtbank geen grond aanwezig acht voor een kostenvergoeding voor het beroep, is er ook geen grond voor een kostenvergoeding voor het bijwonen van de zitting.

Conclusie

6. Het beroep is niet-ontvankelijk.

7. De rechtbank bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.

8. Er is geen grond voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep niet-ontvankelijk;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier, op 9 februari 2022. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.

w.g. griffier w.g. rechter

Rechtsmiddel