Home

Rechtbank Noord-Nederland, 02-03-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:489, AWB LEE - 21 _ 1235

Rechtbank Noord-Nederland, 02-03-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:489, AWB LEE - 21 _ 1235

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
2 maart 2022
Datum publicatie
3 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2022:489
Zaaknummer
AWB LEE - 21 _ 1235

Inhoudsindicatie

Tussen de gemachtigde van eiseres en verweerder heeft een discussie plaatsgevonden over de vormgeving van de uitoefening van het hoorrecht, en het daaraan gekoppelde inzagerecht. Die discussie is op niets uitgelopen.

Verweerder heeft steeds vastgehouden aan zijn voorstel voor de behandeling van 100 bezwaardossiers per week, terwijl gemachtigde van eiseres vasthield aan 25 bezwaardossiers per week. Aan deze impasse heeft verweerder - naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte - de conclusie verbonden dat eiseres heeft afgezien van haar recht om gehoord te worden.

De rechtbank wijst de zaak terug naar verweerder om opnieuw op het bezwaar te beslissen.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 21/1235

(gemachtigde: [naam gemachtigde van eiser] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen, verweerder

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1 van verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een kennisgeving gestuurd met dagtekening 29 mei 2019, waarin staat dat een bedrag van € 49 aan belastingrente wordt vergoed, omdat verweerder aan eiser een teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) heeft verleend. De belastingrente is berekend over de periode 1 april 2014 tot 29 juli 2019.

Bij uitspraak op bezwaar van 9 maart 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting een pleitnotitie ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2022 via een beeldverbinding. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam bijstand gemachtigde eiseres] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam gemachtigde 2 van verweerder] en mr. [naam gemachtigde 3 van verweerder] .

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiser heeft op 25 maart 2013 op aangifte BPM voldaan, waartegen hij bezwaar heeft gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 21 maart 2017 heeft verweerder eisers bezwaar gegrond verklaard.

1.2.

Bij brief van 29 mei 2019 heeft verweerder eiser een ‘Afschrift kennisgeving teruggaaf’ gestuurd. Deze brief luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

Bij deze bericht ik u over een teruggaaf BPM (en belastingrente) naar aanleiding van de uitspraak bezwaar d.d. 21 maart 2017.

Beschikkingsnummer: [nummer]

Beschikkingsdatum: 24 juni 2019

(…)

Belastingrente over het bedrag €228,00 van 01-04-2014 tot 29-07-2019= €49,00

Teruggaaf BPM

228,00

Teruggaaf BPM

49,00

Totaal

277,00

(…)

De beslissing inzake de rente is een voor bezwaar vatbare beschikking.

Als u het niet eens bent met deze beslissing, moet u binnen zes weken na de dagtekening ervan een bezwaarschrift sturen naar: (…)”

1.3.

Tot de dossierstukken behoort een brief van 30 juli 2020 van verweerder aan [naam medewerker van gemachtigde van eiseres] , werkzaam bij hetzelfde kantoor als gemachtigde van eiser. Deze brief luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

Ik heb op 21 juli jl. gereageerd op uw mail van 17 juli 2020. Ik heb niet ingestemd met uw voorstel in uw mail van 17 juli 2020. De door u voorgestelde manier van werken, zou ertoe leiden dat er onvoldoende dossiers afgedaan kunnen worden, gezien het tempo waarop bezwaarschriften worden ingediend. Uw voorstel zou op termijn een onacceptabel lange behandelduur van de bezwaren met zich meebrengen. Daarbij heeft navraag bij [naam gemachtigde 1 van verweerder] uitgewezen dat er geen andere afspraken zijn gemaakt over de afhandeling van de door u ingediende bezwaarschriften.

Ik herhaal dan ook dat er iedere week minimaal één keer gehoord wordt en dat u de dossiers in de week ervoor kunt inzien. De wet vereist niet meer dan dat de dossiers één week ter inzage liggen vóór het moment van horen. Het is aan u van de inzage gebruik te maken. Ik herhaal hier nogmaals mijn aanbod om u de dossiers elektronisch te doen toekomen, zodat u niet voor de inzage naar Doetinchem hoeft te komen. Ook herhaal ik hier mijn aanbod het horen telefonisch te laten plaatsvinden dan wel via een videoverbinding teneinde u reistijd te besparen.

1.4.

Tot de dossierstukken behoort een brief van 13 augustus 2020 van verweerder aan [naam medewerker van gemachtigde van eiseres] . Deze brief luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

Ik heb reeds eerder aangegeven dat het door u voorgestelde schema tot een volstrekt onvoldoende voortvarende afhandeling van de bezwaren leidt. Dit is voor de belastingdienst dan ook niet acceptabel.

Ik wil u erop wijzen dat u de bezwaren zelf indient en u dan ook mede verantwoordelijkheid hebt deze tot een spoedige behandeling te brengen. Ik constateer wederom dat de door u voorgestelde werkwijzen alleen maar zullen leiden tot oplopende behandeltermijnen.

1.5.

Bij brief van 31 augustus 2020 heeft verweerder de gemachtigde van eiser uitgenodigd voor een hoorgesprek op 16 september 2020 voor een reeks van circa 100 bezwaardossiers, waaronder het bezwaar van eiser. De uitnodiging luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

Hierbij stel ik u op 16 september 2020, om 10.00 in gelegenheid om gehoord te worden. Bij het vaststellen van deze datum heb ik rekening gehouden met de mij bekende zittingsdagen MRB en BPM bij rechtbanken en hoven en de mij bekende hoorzittingen.

U hebt, indien door u gewenst, de mogelijkheid tot inzage. Mocht u de dossiers nog in willen zien dan stel ik u in de gelegenheid de dossiers in te zien - conform artikel 7:4, lid 2 Awb - na het maken van een afspraak. De dossiers liggen ter inzage vanaf een week voorafgaand aan het hoorgesprek. Op de dag van het hoorgesprek is geen inzage mogelijk.

Mocht u verhinderd zijn, dan verzoek ik u om uiterlijk 1 week na dagtekening van deze brief een alternatieve datum in dezelfde week door te geven.

Het bezoekadres voor inzage en horen is Hamburgerbroeklaan 12 te Doetinchem.

1.6.

Bij e-mail van 3 september 2020 heeft [naam medewerker van gemachtigde van eiseres] gereageerd op de uitnodiging voor het hoorgesprek op 16 september 2020. Deze e-mail luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

Het hoorgesprek dat u wenst in te plannen op 16 september 2020 kan echter geen doorgang vinden aangezien [naam gemachtigde van eiser] reeds verhinderd is op deze dag.

Eerder al gaf u een serie met data en het verzoek verhinderdata te geven. Nu komt u met alternatieve data en massale hoeveelheden bezwaarschriften. U reedt het recht met voeten.

In mijn mail van 17 juli 2020 heb ik u meegedeeld dat wijzigingen in data tot 28 september 2020 worden niet meer geaccepteerd wegens de noodzaak tot normale bedrijfsvoering, advisering, etc. etc. Het behoeft geen enkel betoog natuurlijk dat meerdere dagen per week reizen naar Doetinchem, zowel voor [naam gemachtigde van eiser] en mij, alsook voor [naam bijstand gemachtigde eiseres] apert onmogelijk en uiterst ongewenst is voor de continuering van de betrokken entiteiten.

Hiermee liggen de data vast t/m 28 september 2020. Het is uw keuze af te wijken van de tot heden toegepaste praktijk om in de ochtend inzagerecht te verlenen en in de middag te horen.

1.7.

Bij brief van 17 september 2020 heeft verweerder de gemachtigde van eiser uitgenodigd voor een hoorgesprek op 5 oktober 2020 voor een reeks van circa 100 bezwaardossiers, waaronder het bezwaar van eiser. De inhoud van deze brief is gelijkluidend aan de brief van 31 augustus 2020 met de eerste uitnodiging (zie 1.5.).

1.8.

Bij brief van 14 oktober 2020 heeft verweerder de gemachtigde van eiser uitgenodigd voor een hoorgesprek op 2 november 2020 voor een reeks van circa 100 bezwaardossiers, waaronder het bezwaar van eiser. De inhoud van deze brief is vrijwel gelijkluidend aan de brieven van 31 augustus 2020 en 17 september 2020 met de eerste en de tweede uitnodiging (zie 1.5. en 1.7.).

1.9.

Bij brief van 23 oktober 2020 heeft verweerder eisers gemachtigde een algemene brief gestuurd over de planning van hoorgesprekken. Deze brief luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

U heeft de afgelopen weken gereageerd op een aantal uitnodigingen voor fysieke hoorgesprekken in Doetinchem. In alle gevallen wijst u de uitnodiging af vanwege de verscherpte corona-maatregelen in België en in Nederland. Wat daar ook van zij, u bent niet bereid deel te nemen aan een fysiek hoorgesprek in Doetinchem.

Het houden van fysieke hoorgesprekken volgde logischerwijs omdat u weigerde mee te werken aan het houden van telefonische hoorgesprekken, althans u stelde voorwaarden (gebruik e-mailadres en aantal dossiers) die voor mij niet acceptabel waren. Ik wijs u op uw e-mail van 17 september 2020. Het stuit met name op het aantal dossiers. U bent bereidt slechts 20-25 dossiers per week in te zien.

Dat aantal was, is en blijft voor mij niet-acceptabel. Ik wijs u daarbij op het feit dat u gemiddeld 25-50 bezwaarschriften per week indient. Vanaf begin augustus heeft u 511 bezwaarschriften ingediend; ruim 50 per week. Willen we dat bijhouden en ook nog inlopen op de voorraad die er ligt is een aantal van 100-150 per week een minimum. Het feit dat uw organisatie - [BV 1] en [BV 2] - zelfs het verwerken van het door u gemiddeld per week ingediende aantal bezwaarschriften niet aan kan is een probleem voor de bedrijfsvoering van beide ondernemingen. Ik acht deze afwijzingsreden niet relevant.

Nu fysieke hoorgesprekken niet mogelijk zijn ga ik u - verwijzend naar mijn voorstel van 22 september 2020 - u op korte termijn digitaal gescande dossiers aanbieden in een aantal van 100-150 per week. Daarbij zal ik zoveel mogelijk rekening houden met het feit of het voldoeningsdossiers of naheffingsdossiers betreft. Verzending geschiedt veilig via 'filetransfer'. Uw reacties komen - binnen een week - ook per 'filetransfer' terug.

1.10.

Bij brief van 17 december 2020 heeft verweerder de gemachtigde van eiser uitgenodigd voor een hoorgesprek op 22 januari 2021 voor een reeks van circa 100 bezwaardossiers, waaronder het bezwaar van eiser. De uitnodiging luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

Op 16 september 2020, 5 oktober 2020 en 2 november 2020 bent u eerder uitgenodigd voor de in de bijlage genoemde bezwaren. U hebt van deze mogelijkheden om u moverende redenen geen gebruik gemaakt.

Hierbij nodig ik u nogmaals uit voor een hoorgesprek op: 22 januari 2021 van 10.00 uur tot 16.00 uur. Bij het vaststellen van deze datum heb ik rekening gehouden met de mij bekende zittingsdagen MRB en BPM bij rechtbanken en hoven en de mij bekende hoorzittingen.

U hebt, indien door u gewenst, de mogelijkheid tot inzage. U kunt voor de inzage een afspraak maken. De dossiers liggen één week ter inzage voorafgaand aan het hoorgesprek. Op de dag van het hoorgesprek is geen inzage mogelijk. De mogelijkheid bestaat u bij wijze van uitzondering de dossiers elektronisch toe te sturen. Indien u hiervan gebruik wilt maken, verzoek ik u mij dat te laten weten.

Het bezoekadres voor inzage en horen is Hamburgerbroeklaan 12 te Doetinchem. Het is ook mogelijk telefonisch of per tweezijdige videoverbinding gehoord te worden. Indien u gebruik wilt maken van één van deze alternatieven of van de mogelijkheid om de dossiers elektronisch te ontvangen, verzoek ik u om mij dat uiterlijk binnen één week na dagtekening van deze brief te laten weten.

Indien het hoorgesprek niet op genoemde datum zal plaats vinden zal ik uitspraak op bezwaar doen.

1.11.

Bij e-mail van 22 december 2020 heeft de gemachtigde van eiser gereageerd op de uitnodiging voor het hoorgesprek op 22 januari 2021. Deze e-mail luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

heden 22 december 2020 ontving ik uw brieven met dagtekening van 17 december 2020 inzake uitnodigingen voor fysieke hoorzitting op 22 januari 2021. U merkt op dat bij wijze van uitzondering u ook dossiers toestuurt, dat aanbod doe ik u al maanden, sinds de eerste corona-golf! Maar u weigert om uw moverende redenen!.

U stelt dat u rekening gehouden heeft met zittingsdagen, maar op 22 januari 2021 staat gerechtshof den Haag ingepland, waarin ik met u procedeer. Aldus kan 22 januari 2021 geen doorgang vinden.

Ik verwijs naar mijn berichten van 23 november 2020, met inachtneming van de integrale inhoud. Zoals u mogelijk al weet is er een volledige lockdown in lidstaat Nederland tot 19 januari 2021 door de alsmaar toenemende corona -besmettingen, iets waar ik, zoals u weet, al tijden rekening mee houdt en mij correct en netjes houdt aan de voorschriften van de overheid.

U stuurt exact 100 bezwaarschriften.

Als u er nog 25 stuurt voor maandag 28 december 20220 om 10.00 uur en volgende week maandag 4 januari 2021 25 stuks voor 10 uur, 11 januari 2021 voor 10.00 uur en 18 januari 2021 voor 10 uur, kunt u op maandag 25 januari 2021 een hoorgesprek voeren en heeft u in elk geval alle 110 stuks aan de kant!! Briljant voorstel van ons, u heeft een (gemene) strategie die niet werkt kan ik u nu al zeggen…

1.12.

Bij brief van 19 januari 2021 heeft verweerder de gemachtigde van eiser uitgenodigd voor een hoorgesprek op 15 februari 2021 voor een reeks van circa 100 bezwaardossiers, waaronder het bezwaar van eiser. Deze brief luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

Op 16 september 2020, 5 oktober 2020 en 2 november 2020 en 22 januari 2021 bent u eerder uitgenodigd voor de in de bijlage genoemde bezwaren. U hebt van deze mogelijkheden om u moverende redenen geen gebruik gemaakt.

Hierbij nodig ik u nogmaals uit voor een hoorgesprek op: 15 februari 2021 van 10.00 uur tot 16.00 uur.

U hebt, indien door u gewenst, de mogelijkheid tot inzage. U kunt voor de inzage een afspraak maken. De dossiers liggen één week ter inzage voorafgaand aan het hoorgesprek. Op de dag van het hoorgesprek is geen inzage mogelijk. De mogelijkheid bestaat u bij wijze van uitzondering de dossiers elektronisch toe te sturen. Indien u hiervan gebruik wilt maken, verzoek ik u mij dat te laten weten.

Het bezoekadres voor inzage en horen is Hamburgerbroeklaan 12 te Doetinchem. Het is ook mogelijk telefonisch of per tweezijdige videoverbinding gehoord te worden. Indien u gebruik wilt maken van één van deze alternatieven of van demogelijkheid om de dossiers elektronisch te ontvangen, verzoek ik u om mij dat uiterlijk binnen één week na dagtekening van deze brief te laten weten.

Indien het hoorgesprek niet op genoemde datum zal plaats vinden zal ik uitspraak op bezwaar doen.”

1.13.

Bij e-mail van 20 januari 2021 heeft de gemachtigde van eiser gereageerd op de uitnodiging voor het hoorgesprek op 15 februari 2021. Deze e-mail luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

heden 20 januari 2021 ontving ik uw brieven met dagtekening van 19 januari 2021 inzake uitnodigingen voor fysieke hoorzitting op 10 en 15 februari 2021. U merkt op dat bij wijze van uitzondering u ook dossiers toestuurt, dat aanbod doe ik u al maanden, sinds de eerste corona-golf! Maar u weigert om uw moverende redenen!.

Ik verwijs naar mijn berichten van 23 november 2020, met inachtneming van de integrale inhoud. Zoals u mogelijk al weet is er een volledige lockdown in lidstaat Nederland tot 31 januari 2021 door de alsmaar toenemende corona-besmettingen, iets waar ik, zoals u weet, al tijden rekening mee houdt en mij correct en netjes houdt aan de voorschriften van de overheid. Hiernaast is er in België ook een verbod op niet-essentiele reizen.

Ik moet aldus helaas ook afzeggen voor de uitnodiging van 10 en 15 februari 2021. Ik herhaal de mogelijkheid , die u om uw moverende redenen maar blijft weigeren, de dossiers in partijen van 25 stuks per week digitaal door te sturen.

U stuurt exact 100 bezwaarschriften.

Als u er nog 25 stuurt voor maandag 25 januari 2021 om 10.00 uur en volgende week maandag 1 februari 2021 25 stuks voor 10 uur, 8 februari 2021 voor 10.00 uur en 15 februari 2021 voor 10 uur, kunt u op maandag 22 februari 2021 een hoorgesprek voeren en heeft u in elk geval alle 100 stuks aan de kant!! Briljant voorstel van ons, u heeft een (gemene) strategie die niet werkt kan ik u nu al zeggen...”

1.14.

Met dagtekening 9 maart 2021 heeft verweerder uitspraak op het bezwaar van eiser gedaan. De uitspraak op bezwaar luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“Horen

Vooraf

Duiding van de kennisgeving

2.1.

De rechtbank ziet, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 28 januari 2022, aanleiding eerst te onderzoeken hoe de inhoud van de kennisgeving juridisch moet worden geduid.1 Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.

2.2.

Blijkens de kennisgeving (zie 1.2.) gaat het om vergoeding van belastingrente. Meer specifiek gaat het om belastingrente als bedoeld in artikel 30ha van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Eiser heeft immers op 25 maart 2013 op aangifte BPM voldaan, en na bezwaar tegen die voldoening heeft een teruggaaf van (een deel van de) voldane BPM plaatsgevonden. In het verlengde van die uitspraak op bezwaar heeft verweerder vervolgens een afzonderlijke rentebeschikking als bedoeld in artikel 30j, eerste lid, van de AWR, genomen. Gesteld noch gebleken is dat eerder een rentebeschikking is genomen ten aanzien van dezelfde rente als waar deze rente op ziet (zie rechtsoverwegingen 5.1.4 en 5.1.5 van het arrest van 28 januari 2022).

2.3.

Uit rechtsoverweging 5.1.1 tot en met 5.3.6 van voorgenoemd arrest van de Hoge Raad volgt dat vervolgens beoordeeld moet worden of de rentebeschikking onderdeel is van de uitspraak op bezwaar ter zake van de BPM, of dat het om een afzonderlijke rentebeschikking gaat waartegen ook afzonderlijk bezwaar en beroep open staat.

2.4.

Naar het oordeel van de rechtbank is de kennisgeving van 29 mei 2019 een afzonderlijke renteschikking waartegen afzonderlijk bezwaar en beroep open staat. De rechtbank acht daarbij van belang dat het bedrag van de vergoede rente duidelijk in de kennisgeving staat vermeld. Ten slotte is gesteld noch gebleken dat sprake is van een geval als bedoeld in rechtsoverweging 5.3.1 van het arrest van 28 januari 2022. Kort samengevat: de rentevergoeding is hier afzonderlijk vastgesteld na de vaststelling van een teruggaaf BPM. Daarom kan tegen deze rentebeschikking afzonderlijk bezwaar en beroep worden ingesteld. De rechtbank kan daarom het beroep behandelen.

2.5.

Op de zitting hebben partijen bevestigd dat voor de datum van de beschikking aangesloten kan worden bij de datum van de kennisgeving (29 mei 2019).

Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

i. Is het recht om in bezwaar gehoord te worden geschonden?

ii. Is een passende rentevergoeding gegeven?

Standpunten eiser

4.1.

Ten aanzien van de vraag onder i. stelt eiser dat zijn recht om gehoord te worden in bezwaar is geschonden. De uitnodigingen voor de hoorgesprekken zijn steeds op goede gronden afgewezen. Volgens eiser moet de zaak teruggewezen worden naar verweerder. Er is geen sprake van afzien van het recht om gehoord te worden, aldus eiser.

4.2.

Ten aanzien van de vraag onder ii. stelt eiser dat – op grond het Unierecht – een adequate rentevergoeding ten minste 8% bedraagt. Verweerder heeft aldus te weinig rente vergoed, aldus eiser.

4.3.

Eiser stelt verder dat de rechtbank het Unierecht niet mag uitleggen, dat de rechtbank verplicht is om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) en dat de hoogte van het griffierecht en het moment waarop het griffierecht wordt geheven in strijd is met het Unierecht.

Standpunten verweerder

5.1.

Ten aanzien van de vraag onder i. stelt verweerder dat geen sprake is van schending van het recht om gehoord te worden. Eisers gemachtigde is vijf maal uitgenodigd voor een hoorgesprek ter zake van (onder meer) dit bezwaar. De gemachtigde van eiser heeft telkenmale afgezegd, zonder daarbij een werkbaar tegenvoorstel te doen. Het afzeggen vanwege corona-maatregelen was niet nodig. De hoorgesprekken konden plaatsvinden met in achtneming van alle voorgeschreven voorzorgsmaatregelen. Ook de Belgische overheid verbood zakelijke reizen tussen België en Nederland niet. Het tegenvoorstel van gemachtigde van eiser was niet realistisch. Eisers gemachtigde stelde voor om 25 dossier per week te behandelen via telefonische of videoverbinding. Dat aantal was niet werkbaar omdat eisers gemachtigde gemiddeld per week een veelvoud van dat aantal aan bezwaarschiften indient. Het voorstel zou daarom leiden tot een snel oplopende behandelduur van de bezwaren.

5.2.

Verweerder stelt dat de belastingrente juist is berekend, althans zeker niet te laag. De rente is namelijk berekend over een langere periode dan noodzakelijk volgens de wet. Gelet op de huidige marktrente zijn de toegepaste rentepercentages eerder te hoog dan te laag, aldus verweerder.

Beoordeling

i. Schending hoorrecht

6.1.

Uit de onder 1.5. tot en met 1.13. opgenomen feiten volgt naar het oordeel van de rechtbank dat tussen gemachtigde van eiser en verweerder een discussie is geweest over de vormgeving van de uitoefening van het hoorrecht, en het daaraan gekoppelde inzagerecht. Die discussie is op niets uitgelopen. Steeds hield verweerder vast aan 100 bezwaardossiers per week, terwijl gemachtigde van eiser vast hield aan 25 bezwaardossiers per week. Aan deze impasse heeft verweerder de conclusie verbonden dat eiser heeft afgezien van zijn recht om gehoord te worden.

6.2.

Voor zover verweerder heeft bedoeld dat eiser expliciet heeft afgezien van zijn hoorrecht, is die conclusie naar het oordeel van de rechtbank onjuist, omdat eiser steeds een tegenvoorstel heeft gedaan.

6.3.

Voor zover verweerder heeft bedoeld dat eiser impliciet heeft afgezien van zijn hoorrecht, is die conclusie ook te voorbarig. Eigenlijk komt het erop neer dat partijen over en weer zijn blijven pingpongen. Ze zijn steeds hetzelfde tegen elkaar blijven zeggen, namelijk ‘ik wil er minstens 100 per week’ tegen ‘ik wil er maximaal 25 per week’. Juridisch vertaalt de rechtbank dat naar het éénmaal doen van een concreet voorstel van de kant van verweerder. Inhoudelijk heeft verweerder immers maar één voorstel gedaan, en dat vervolgens telkens herhaald. Aan de andere kant heeft eiser dat voorstel steeds met hetzelfde tegenvoorstel beantwoord.

6.4.

Als volstrekt duidelijk zou zijn dat de behandeling van 100 bezwaardossiers per week redelijk zou zijn, dan zou de reactie van eiser wellicht kunnen worden gezien als het afzien van zijn hoorrecht. De rechtbank kan echter niet vaststellen of die eis van verweerder redelijk is, net zo min als de rechtbank kan vaststellen dat het tegenvoorstel van eiser redelijk is.

6.5.

De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad de lat hoog legt als het gaat om het aannemen dat impliciet afgezien wordt van het recht om gehoord te worden.2 Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt leidt de rechtbank af dat verweerder niet te snel de conclusie mag trekken dat eiser in wezen heeft afgezien van zijn hoorrecht en dat twijfel daarover in het voordeel van de belastingplichtige wordt uitgelegd. In feite moet verweerder in zulke twijfelgevallen steeds ten minste eenmaal nagaan of de belastingplichtige echt niet wil worden gehoord. Vertaald naar deze situatie, waarin het in wezen gaat om de organisatie van grote aantallen hoorzittingen en de afstemming daarvan tussen de gemachtigde van eiser en verweerder, moet verweerder ten minste eenmaal een redelijk alternatief bieden, dan wel aangeven waarom het eerste (en enige) aanbod van verweerder onmogelijk als onredelijk kan worden beschouwd. Geen van beide is hier gebeurd.

6.6.

Natuurlijk is het zo dat als de gemachtigde van eiser zonder goede redenen werkbare voorstellen van verweerder afwijst en daar alleen zijn eigen, in beton gegoten voorstel tegenover stelt onder het motto ‘take it or leave it’, verweerder kan concluderen dat impliciet wordt afgezien van het hoorrecht. Dat is hier echter niet gebeurd: in wezen is de discussie over wat voor beide partijen werkbaar is, helemaal niet gevoerd. Beide partijen hebben alleen hun eigen standpunt over wat voor elk van hen afzonderlijk werkbaar en redelijk is, uitgewerkt en aan de andere partij de mogelijkheid gelaten om dat te accepteren.

6.7.

De conclusie die de rechtbank daarom aan het voorgaande verbindt, is dat verweerder (nog) niet heeft kunnen concluderen dat eiser vanwege een oncoöperatieve houding die als onredelijk moet worden aangemerkt, heeft afgezien van zijn hoorrecht. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom het hoorrecht geschonden.

6.8.

Vervolgens komt de vraag aan de orde of de rechtbank de zaak zal terugwijzen of zelf in de zaak zal voorzien. Dit laatste is aangewezen, indien de rechtbank tot het oordeel komt dat eiser ook zonder dat hij opnieuw in de bezwaarfase wordt gehoord, in het gelijk moet worden gesteld dan wel indien eiser de rechtbank heeft verzocht zelf in de zaak te voorzien.3 Beide situaties doen zich in dit geval niet voor. De rechtbank zal om die reden de zaak terugwijzen naar verweerder om opnieuw op het bezwaar te beslissen.

ii. Rentebeschikking

7. Nu de rechtbank de zaak terugwijst naar verweerder om opnieuw op het bezwaar te beslissen, zal de rechtbank niet oordelen over de in geschil zijnde rentebeschikking.

Immateriële schadevergoeding

8.1.

Eiser verzoekt een immateriële schadevergoeding (hierna: ISV). Eiser stelt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg is overschreden zodat op grond daarvan recht bestaat op een immateriële schadevergoeding.

8.2.

De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie geldt voor een uitspraak in eerste aanleg dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In die termijn is de duur van de bezwaarfase begrepen. De termijn vangt aan op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift en eindigt op de dag van de uitspraak in het beroep. Als de redelijke termijn is overschreden, dan moet de rechtbank beoordelen in hoeverre die overschrijding is toe te rekenen aan verweerder en in hoeverre aan de rechtbank. Daarbij heeft te gelden dat de bezwaarfase niet langer dan een half jaar mag duren en de beroepsfase niet langer dan anderhalf jaar. De ISV bedraagt forfaitair € 500 per half jaar (of deel daarvan) van overschrijding.4

8.3.

Verweerder stelt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg verlengd moet worden met 1,5 jaar vanwege de opstelling van de gemachtigde van eiser bij het organiseren van een hoorgesprek. Die 1,5 jaar is de periode waarin gepoogd is een hoorgesprek te organiseren, die verweerder definieert als de periode tussen 9 oktober 2019 (de voorgenomen uitspraak op bezwaar) tot 9 maart 2021 (de uitspraak op bezwaar).

8.4.

Eiser stelt dat voor verlenging van de redelijke termijn geen grond is, omdat hij zich steeds coöperatief heeft opgesteld bij het organiseren van een hoorgesprek.

8.5.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan de redelijke termijn in dit geval verlengd moet worden. Gelet op het hiervoor gegeven oordeel van de rechtbank over de schending van het hoorrecht is er geen grond om de redelijke termijn te verlengen met de periode waarin gepoogd is een hoorgesprek te organiseren. De rechtbank wijst er overigens op dat de eerste uitnodiging dateert van 31 augustus 2020. Het standpunt van verweerder snijdt dus ook geen hout, nu verweerder de zaak eerst zelf heeft laten liggen vanaf de voorgenomen uitspraak op bezwaar van 9 oktober 2019 tot die eerste uitnodiging.

8.6.

Verweerder heeft het bezwaarschrift ten aanzien van de rentebeschikking op 20 juni 2019 ontvangen. Tot aan de datum van deze uitspraak zijn er ruim 32 maanden verstreken, zodat de redelijke termijn voor geschilbeslechting met (afgerond naar boven) 9 maanden is overschreden. Dit leidt tot een ISV van € 1.000 (2 maal een half jaar à € 500).

8.7.

Voor wat betreft de toerekening van de ISV aan verweerder en de rechtbank overweegt de rechtbank als volgt. De uitspraak op bezwaar is 9 maart 2021 gedagtekend. Tussen de ontvangst van het bezwaarschrift en de uitspraak op bezwaar zijn (naar boven afgerond) 21 maanden verstreken, terwijl de redelijke beslistermijn voor verweerder 6 maanden bedraagt. Gelet daarop is de gehele overschrijding aan verweerder toe te rekenen. Verweerder zal daarom veroordeeld worden tot het betalen van de ISV van € 1.000.

Conclusie

9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en wijst de zaak terug naar verweerder om binnen 3 maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.

Griffierecht

10.1.

Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 49 vergoedt.

10.2.

Eiser heeft verzocht om een passende rentevergoeding over het aan hem te vergoeden griffierecht. De Rechtbank zal bepalen dat de wettelijke rente is verschuldigd indien verweerder het te vergoeden griffierecht niet tijdig aan eiser betaalt. Voor een verdere rentevergoeding over het griffierecht is geen plaats.5

Proceskosten

11.1.

Nu het beroep gegrond is, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten.

11.2.

Eiser stelt dat een werkelijke proceskostenvergoeding op zijn plaats is. Volgens eiser verzet artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) zich ertegen dat eiser een onbepaald deel van zijn proceskosten zelf zou moeten dragen. Dat zou de toegang tot de rechter ernstig belemmeren. Het forfaitaire karakter van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) is daarom in strijd met het Unierecht, aldus eiser. Eiser stelt verder dat de forfaitaire proceskostenvergoeding naar het ‘hoge’ forfait van € 759 berekend moet worden. Het toekennen van het ‘lage’ forfait van € 541 per punt is in strijd met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel, aldus eiser. Verweerder stelt dat het ‘lage’ forfait toegepast moet worden.

11.3.

De rechtbank is van oordeel dat van het forfaitaire stelsel voor de proceskosten zoals neergelegd in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) niet gezegd kan worden dat dit verwezenlijking van het Unierecht onmogelijk of uiterst moeilijk maakt. Daarbij wijst de rechtbank erop dat het Bpb de mogelijkheid laat om in bijzondere omstandigheden een hogere vergoeding toe te kennen.6

11.4.

De rechtbank is van oordeel dat in dit geval niet gebleken is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een hogere vergoeding dan het forfait toegekend zou moeten worden. De rechtbank overweegt verder dat in dit geval het ‘lage’ forfait niet van toepassing is. Het primaire besluit is immers een ‘losse’ rentebeschikking, die niet kan worden aangemerkt als een besluit dat is genomen op grond van Hoofdstuk III van de Wet BPM. Uit het arrest van de Hoge Raad van 28 januari 2022 volgt ook dat de Hoge Raad belang hecht aan het zelfstandige karakter van rentebeschikkingen zoals deze. Daaruit leidt de rechtbank af dat het een brug te ver is om de afzonderlijke rentebeschikking te beschouwen als een besluit dat zodanig nauw samenhangt met een BPM-besluit dat het daarmee in dit kader vereenzelvigd moet worden (waardoor het lage forfait zou gelden).

11.5.

Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759, en een wegingsfactor 1). Nu de rechtbank de zaak terugwijst naar verweerder om alsnog gehoord te worden is er geen grond voor het toekennen van een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.

Beslissing

Rechtsmiddel