Home

Rechtbank Noord-Nederland, 18-01-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:959, AWB - 21 _ 475

Rechtbank Noord-Nederland, 18-01-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:959, AWB - 21 _ 475

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
18 januari 2022
Datum publicatie
4 april 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2022:959
Zaaknummer
AWB - 21 _ 475

Inhoudsindicatie

Verweerder stelt zich in beroep alsnog op het standpunt dat het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard vanwege termijnoverschrijding. De rechtbank is van oordeel dat uit de jurisprudentie van de CRvB en ARvS volgt dat de rechtszekerheid eraan in de weg staat dat de rechter op initiatief van het bestuursorgaan de tijdigheid van het bezwaar beoordeelt. Hoewel de Hoge Raad zich op dit punt niet expliciet heeft uitgelaten, is de rechtbank van oordeel dat ook in belastingzaken als uitgangspunt heeft te gelden dat de rechter ook niet op initiatief van het bestuursorgaan de tijdigheid van het bezwaar in beroep beoordeelt.

Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenaamstelling van de aanslagen Watersysteemheffing, OZB en Rioolheffing voor 2019 onjuist zijn, omdat hij – hoewel hij nog wel mede-eigenaar was van de woning – al enige jaren niet meer in de woning woonde en hem in het kader van de echtscheiding zelfs een verbod was opgelegd de woning te betreden. Eisers ex-partner was gebruiker van de woning en stond op het adres ingeschreven. Deze omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat de ex-partner van eiser kwalificeert als gerechtigde krachtens recht van gebruik en bewoning in de zin van het Aanwijzingsbesluit, en niet eiser. Verweerder had de aanslagen voor 2020 vernietigd bij uitspraak op bezwaar. In beroep stelt verweerder dat die uitspraak op bezwaar onjuist zou zijn, maar heeft dit niet onderbouwd en aannemelijk gemaakt. De rechtbank oordeelt daarom dat niet eiser, maar zijn ex-partner als belastingplichtige had moeten worden aangemerkt en dat de aanslag 2019 onterecht aan eiser is opgelegd.

Uitspraak

Zittingsplaats [plaats]

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 21/475

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 18 januari 2022 in de zaak tussen

en

(gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2019 met dagtekening 30 april 2019 aan eiser bij één aanslagbiljet (aanslagnummer: [aanslagnummer] ) een aanslag opgelegd in de watersysteemheffing, in de onroerende-zaakbelasting en in de rioolheffing.

Bij uitspraak op bezwaar van 22 december 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Bij uitspraak op bezwaar van 19 januari 2021 heeft verweerder een tweede bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam medewerker] .

Overwegingen

Feiten

1.1.

Eiser is gedurende het jaar 2019 mede-eigenaar van een woning aan de [adres] in [plaats] . De ex-partner van eiser is de andere mede-eigenaar. Per 1 december 2020 is de woning verkocht.

1.2.

Verweerder heeft met dagtekening 30 april 2019 de volgende aanslagen opgelegd:

“Waterschap Noorderzijlvest

Heffing

Gebaseerd op

Tarief

Heffingsbedrag

Watersysteemheffing gebouwd binnendijks

[adres] [postcode] [plaats]

WOZ-waarde

€ 165.000

0,0569%

€ 93,88

Gemeente Groningen

Uitspraak

“Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplichtigen

“Artikel 1 Belastingplicht

“Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

HEEFT BESLOTEN:

Beslissing

Rechtsmiddel