Home

Rechtbank Noord-Nederland, 18-04-2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:1680, AWB - 21 _ 2257

Rechtbank Noord-Nederland, 18-04-2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:1680, AWB - 21 _ 2257

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
18 april 2023
Datum publicatie
26 april 2023
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2023:1680
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2257
Relevante informatie
Art. 3.65 Wet IB 2001, Art. 3:4 Awb, Art. 63 AWR

Inhoudsindicatie

Inbreng onderneming in een bestaande B.V. Verweerder heeft afwijzend beslist op het verzoek van eisers om toepassing van de geruisloze inbrengfaciliteit als bedoeld in artikel 3.65 van de Wet IB 2001.

Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van de tekst van het besluit geruisloze omzetting (het besluit) de inbreng van de subjectieve ondernemingen van eisers niet voldoet aan één van de goedkeuringen voor inbreng in een bestaande vennootschap. Verweerder heeft het verzoek van eisers om toepassing van de geruisloze inbrengfaciliteit afgewezen omdat niet is voldaan aan onder meer de zogenoemde ‘activiteitentoets’. Eisers stellen primair dat artikel 3.65 van de Wet IB 2001 en het besluit, naar doel en strekking uitgelegd, niet in de weg staan aan de geruisloze inbreng. Subsidiair doen eisers een beroep op het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.

De rechtbank is van oordeel dat met de goedkeuringen in onderdeel 3 van het besluit invulling wordt gegeven aan de in artikel 63 van de AWR neergelegde bevoegdheid van de minister tot toepassing van de hardheidsclausule. Het stringent geformuleerde besluit biedt verweerder niet de ruimte om af te wijken van de voorwaarden die in onderdeel 3 van het besluit aan de goedkeuringen worden gesteld.

De rechtbank komt tot het oordeel dat, nu toepassing van de hardheidsclausule is voorbehouden aan de minister, de rechtbank niet bevoegd is om dit beleid te toetsen. Verder is de rechtbank van oordeel dat, nu het besluit verweerder geen ruimte biedt voor een belangenafweging als bedoeld in het tweede lid van artikel 3:4 van de Awb, het evenredigheidsbeginsel niet is geschonden. Ook van schending van het gelijkheidsbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De beroepen zijn ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 21/2257 en LEE 21/2258

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 18 april 2023 in de zaken tussen

[eiser] , eiser,

beiden te [woonplaats eisers] , hierna samen te noemen: eisers,

(gemachtigde: mr. C.G. van Laarhoven),

en

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikkingen van 13 juli 2020 de verzoeken van eisers om geruisloze inbreng op de voet van artikel 3.65 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) van hun (aandeel in de) onderneming met de naam [X] V.O.F. afgewezen.

Deze afwijzende beschikkingen zijn bij uitspraken op bezwaar door verweerder gehandhaafd.

Eisers hebben tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Het beroep met zaaknummer LEE 21/2257 betreft de zaak van eiseres. Het beroep met zaaknummer LEE 21/2258 betreft de zaak van eiser.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2023. De zaken zijn daar gezamenlijk behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, bijgestaan door mr. F.C. van der Tempel.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [medewerker verweerder 1] en [medewerker verweerder 2] .

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eisers zijn met elkaar gehuwd. Eisers dreven sinds [datum] 2004, in de vorm van een vennootschap onder firma, een onderneming met de naam [X] V.O.F. (verder: de VOF). De winstverdeling van het door de VOF behaalde resultaat tussen eisers was 50%-50%.

1.2.

Volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel bestonden de activiteiten van de VOF uit de verhuur en lease van machines en installaties voor de bouw alsmede verhuur van rolsteigers, hoogwerkers, ladders en doorwerksteigers enz.

1.3.

Eisers hebben op [datum] 2008 de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Beheer] B.V. opgericht. Eisers houden ieder een aandelenbelang van 50% in deze vennootschap.

1.4.

De doelomschrijving van [Beheer] B.V. luidde bij de oprichting als volgt:

  1. het verkrijgen, bezitten, beheren en vervreemden van aandelen in andere vennootschappen, alsmede het verkrijgen, bezitten, exploiteren, beheren, administreren en vervreemden van andere vermogensbestanddelen, zowel voor eigen rekening als voor rekening van derden, het beleggen in vermogensbestanddelen, het deelnemen of zich op andere wijze interesseren in - en het uitoefenen van beheer, bestuur of toezicht - bij – andere vennootschappen en/of ondernemingen, het verlenen van persoonlijke of zakelijke zekerheid, al dan niet voor verplichtingen van derden, het financieren of doen financieren van een en ander, alles in de ruimste zin en voorts het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daaraan bevorderlijk kan zijn;

  2. het aangaan van lijfrente- en stamrecht- en daarmee vergelijkbare overeenkomsten;

  3. de vorming en uitkering van oudedagsvoorzieningen;

  4. binnen haar doel kan de vennootschap al datgene verrichten wat met dit doel in de ruimste zin verband houdt zowel voor eigen rekening, als voor rekening van derden.

1.5.

De statuten van [Beheer] B.V. zijn op [datum] 2019 om 16:26 uur gewijzigd. Na het passeren van de akte ‘Wijziging Statuten B.V.’ luidt de doelomschrijving van de vennootschap als volgt:

  1. het oprichten van, het deelnemen in, het samenwerken met, het financieren van, het zich op andere wijze interesseren bij, het voeren van beheer en van het bestuur over en het geven van adviezen en het verlenen van diensten aan andere vennootschappen en ondernemingen;

  2. het lenen en uitlenen van gelden, het aantrekken van gelden en in het algemeen het aangaan van financiële transacties en het aangaan van daarmee samenhangende overeenkomsten;

  3. het zich (mede) verbinden voor en het stellen van zekerheid voor verplichtingen van Groepsmaatschappijen en derden;

  4. het beleggen van vermogen in (hypothecaire) schuldvorderingen, registergoederen, valuta, effecten en vermogenswaarden in het algemeen;

  5. het sluiten van en/of het geven van uitvoering aan lijfrenteovereenkomsten, waaronder stamrechtovereenkomsten, en/of kapitaalverzekeringen met (ex) werknemers van de Vennootschap, daaronder begrepen bestuurders, op zodanige wijze dat de Wet op het financieel toezicht niet van toepassing is;

  6. het exploiteren en verhandelen van patenten, merkrechten, vergunningen, know how en andere industriële en intellectuele eigendomsrechten;

  7. het verhuren van hoogwerksystemen alsmede de in- en verkoop daarvan;

  8. et verrichten van alle handelingen op financieel, commercieel en industrieel gebied; en voorts het verrichten van al hetgeen met het bovenstaande in de ruimste zin verband houdt of daaraan bevorderlijk kan zijn.

1.6.

Op [datum] 2019 zijn, naast de bij 1.5. vermelde akte, achtereenvolgens de volgende notariële akten verleden:

-

om 16:48 uur is door een akte van ‘Uitgifte Aandelen en Inbreng’ door eisers de voorheen door de VOF gedreven onderneming tegen uitreiking van aandelen ingebracht in [Beheer] B.V.,

-

om 16:54 uur is door een akte van ‘Oprichting B.V.’ [Werk] B.V. opgericht door [Beheer] B.V., en

-

om 16:57 uur zijn door een akte van ‘Inbreng’ door [Beheer] B.V. de aandelen in [Werk] B.V. volgestort door inbreng van de voorheen door de VOF gedreven onderneming, met uitzondering van het registergoed, met de daarop rustende langlopende schuld, de lijfrenteverplichting en de rekeningcourant verhouding directie. Deze inbreng zal volgens de akte met inachtneming van artikel 14 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 geschieden.

1.7.

Eisers hebben op 24 januari 2020 per afzonderlijke brief verzocht om toepassing van artikel 3.65 van de Wet IB 2001 met betrekking tot de inbreng van de in de VOF gedreven onderneming in [Beheer] B.V. Dit verzoek luidt – voor zover van belang – als volgt:

De inbreng van de onderneming (fiscale eenmanszaak) heeft plaatsgevonden op [datum] 2019 in de opgerichte vennootschap met beperkte aansprakelijkheid genaamd [Beheer] B.V. ( [RSIN] ). Vervolgens is opgericht [Werk] B.V. ( [RSIN] ) waarbij de onderneming is ingebracht onder toepassing van artikel 14 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (bedrijfsfusie).

Economisch wordt de onderneming vanaf 1 oktober 2019 voor rekening en risico van de nieuwe vennootschap(pen) gedreven. Ook het fiscale overgangstijdstip is 1 oktober 2019.

1.8.

Naar aanleiding van de verzoeken om geruisloze inbreng (zie 1.7.) hebben partijen telefonisch en per e-mail contact gehad over de (standaard)voorwaarden die op de inbreng van toepassing zijn.

1.9.

Bij beschikkingen van 12 mei 2020 heeft verweerder de verzoeken van eisers om geruisloze inbreng afgewezen. De tekst van deze beschikkingen luidt – voor zover van belang – als volgt:1

“Beslissing

Ingangsdatum (achtste standaardvoorwaarde)

Terugwerkende kracht wordt gewenst naar een ander tijdstip dan de eerste dag na het laatste volledige boekjaar.

(…)

U heeft op 24 januari 2020 een verzoek ingediend. Gerekend vanaf 1 oktober

2019 is dit binnen de 9 maanden, waarover het besluit een uitspraak doet dus ben

ik met u eens dat de achtste standaardvoorwaarde niet aan de inbreng in de weg

staat.

Tijdens het e-mailcontact over het bovenstaande punt hebben wij alleen gesproken over dit punt, terwijl een ander belangrijk punt, onbedoeld, onbesproken is gebleven. Het gaat om een voorwaarde, die niet kan worden gerepareerd.

Inbreng in een bestaande vennootschap (paragraaf 3)

De onderneming wordt ingebracht in een bestaande vennootschap ( [Beheer]

B.V.), waarna haar aandeel in de onderneming [X]

v.o.f. krachtens artikel 14 Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 zal worden

ingebracht in een voor dit doel nieuw op te richten besloten vennootschap

( [Werk] BV.).

De hoofdregel is dat inbreng op deze wijze niet mogelijk is, tenzij voldaan wordt

aan de voorwaarden genoemd in onderdeel 3.4. van het besluit. In de geschetste

situatie van uw cliënte wordt aan voorwaarde a. voldaan, maar aan voorwaarden

b. t/m e. niet.

Het gevolg hiervan is dat niet voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in

onderdeel 3 van het besluit.

Hierdoor is artikel 3.65 van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet van toepassing.

Tevens kan er geen beschikking ex artikel 4.36 Wet IB 2001 worden afgegeven.

1.10.

Eisers hebben per e-mail op 23 juni 2020 gereageerd op de afwijzende beschikkingen van 12 mei 2020. Deze e-mail luidt – voor zover van belang - als volgt:

In uw schrijven d.d. 12 mei 2020 wijst u het verzoek om geruisloze inbreng met terugwerkende kracht tot 1-10-2019 van de ondernemingen van [eiser] ( [BSN] ) en [eiseres] ( [BSN] ) in de reeds bestaande [Beheer] B.V. met doorzakking naar de nieuw opgerichte [Werk] B.V. af. Uw motivering hiervoor is dat niet wordt voldaan aan

onderdeel 3.4 van het besluit.

Vanaf het moment van oprichting van [Werk] B.V. d.d. [datum] -2019 wordt wel voldaan aan de voorwaarden van onderdeel 3.4 van het besluit. Wij gaan ervan uit dat u ermee akkoord gaat dat de geruisloze inbreng per [datum] -2020 plaatsvindt.

1.11.

Verweerder heeft deze e-mail (1.10.) aangemerkt als een tweede verzoek om toepassing van artikel 3.65 van de Wet IB 2001 en heeft bij beschikkingen van 13 juli 2021 dit (tweede) verzoek afgewezen. In de beschikkingen van 13 juli 2020 staat – voor zover van belang – het volgende:2

“Beslissing verzoek 23 juni 2020

“3. Inbreng in een bestaande vennootschap

Beslissing

Rechtsmiddel