Rechtbank Noord-Nederland, 22-04-2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:1509, 23/3376
Rechtbank Noord-Nederland, 22-04-2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:1509, 23/3376
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 22 april 2025
- Datum publicatie
- 29 april 2025
- Zaaknummer
- 23/3376
- Relevante informatie
- Art. 10 Wet LB
Inhoudsindicatie
Eiser werkt van 1 januari 2017 tot en met 31 mei 2017 voor een Liechtensteinse werkgever. Op zijn loon worden Liechtensteinse sociale zekerheidspremies ingehouden. De SVB heeft op 4 maart 2022 een A1-verklaring afgegeven voor de periode 1 oktober 2016 tot en met 31 mei 2017 en de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing verklaard. Over die A1-verklaring wordt in de sociale zekerheidskolom nog geprocedeerd. Bij zijn aangifte IB/PVV 2017 heeft eiser aangegeven alleen verplicht verzekerd te zijn voor de PVV voor de periode 1 juni 2017 tot en met 31 december 2017. De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2017 geen premievrijstelling verleend voor (een deel van) 2017. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur dit terecht niet heeft gedaan. De inspecteur en de belastingrechter zijn gebonden aan de A1-verklaring, ook als die nog niet onherroepelijk vaststaat. De rechtbank oordeelt verder dat de in Liechtenstein betaalde sociale zekerheidspremies wel tot het bruto loon van eiser behoren en dat de inhouding ervan moet worden gezien als inkomensbesteding. De rechtbank acht de in Liechtenstein betaalde premies wel aftrekbaar met toepassing van het besluit fiscale kwalificatie buitenlandse sociale verzekeringen. De situatie van eiser komt voor wat betreft de inhouding van de premies namelijk overeen met die waarin van aanvang af in Liechtenstein (ook) in juridisch opzicht daadwerkelijk verzekeringsplicht zou hebben bestaan.
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3376
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 22 april 2025 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. M.J. van Dam),
en
de inspecteur van de Belastingdienst / kantoor Eindhoven
(gemachtigde: [naam] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: de minister van Veiligheid en Justitie
(de minister).
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 23 juni 2023.
De inspecteur heeft aan eiser voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.865. De PVV heeft de inspecteur vastgesteld op een bedrag van € 9.343, gebaseerd op het maximum premie-inkomen van € 33.791.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur eiser € 532 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
De inspecteur heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag gehandhaafd.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Partijen hebben nadere stukken en pleitnota’s ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2024 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de inspecteur, bijgestaan door mr. [naam] .