Rechtbank Noord-Nederland, 17-04-2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:2475, 24/3317
Rechtbank Noord-Nederland, 17-04-2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:2475, 24/3317
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 17 april 2025
- Datum publicatie
- 30 juni 2025
- Zaaknummer
- 24/3317
- Relevante informatie
- Art. 1:3 Awb, Art. 4:13 Awb, Art. 4:17 Awb, Art. 8 AWR
Inhoudsindicatie
Eiser stelt dat hij recht heeft op dwangsommen wegens: a) het niet-tijdig in behandeling nemen van de aangifte IB/PVV, b) het niet-tijdig verstrekken van een inkomensverklaring, c) het weigeren van de registratie van een postadres en d) het niet-tijdig reageren om zijn verzoek om een dwangsom. De rechtbank oordeelt dat in dit geval rechtsgevolgen worden verbonden aan het registreren van eisers adres omdat dit gevolgen heeft voor het al dan niet in behandeling nemen van de aangifte IB/PVV van eiser. Hiermee is - materieel getoetst - sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat hierop de dwangsomregeling van toepassing is. Voor het overige heeft eiser geen recht op dwangsommen.
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/3317
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 17 april 2025 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren/kantoor Arnhem, de inspecteur
(gemachtigde: [gemachtigde inspecteur] ).
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 26 juni 2024.
De inspecteur heeft eiser bij brief van 16 februari 2024 geïnformeerd dat hij geen recht heeft op een dwangsom (de dwangsombeschikking).
De inspecteur heeft het bezwaar van eiser tegen de dwangsombeschikking kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en namens de inspecteur [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat de zaak wordt aangehouden om eiser in de gelegenheid te stellen een nader stuk in te dienen. Op de zitting is afgesproken tussen partijen dat na ontvangst van het nader stuk geen nadere zitting meer hoeft plaats te vinden. Na de zitting heeft eiser nadere stukken ingediend. De rechtbank heeft de inspecteur gevraagd om op de stukken te reageren. Dit heeft de inspecteur gedaan bij brief van 5 maart 2025.
De rechtbank heeft conform afspraak een nadere zitting achterwege gelaten. De rechtbank heeft het onderzoek na ontvangst van de brief van de inspecteur op 10 maart 2025 gesloten en partijen hiervan bij bericht van 13 maart 2025 op de hoogte gesteld.
Feiten
Eiser heeft (op papier) een aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) over 2022 ingediend. Hierin is een bedrag van € 20.570 aan inkomen uit vroegere dienstbetrekking aangegeven. Het contactadres dat vermeld staat op de aangifte is [contactadres] .
Per brief van 20 juli 2023 gericht aan de Belastingdienst heeft eiser het volgende geschreven:
“Hierbij wordt de telefonische klacht van 19 juli 2023 bevestigd dat uw medewerkers van de belastingtelefoon op deze datum hebben meegedeeld dat mijn verzoek van 18 juni 2023 om teruggave van belasting over 2022 niet behandeling wordt genomen omdat ik niet beschik over een inschrijfadres BRP.
Bij de afhandeling van de verzoeken om teruggave over 2021, 2020, 2019 en 2018 heeft de Belastingdienst wel gebruik gemaakt van het opgegeven contactadres omdat het belangrijker zou zijn dat werd beschikt over een BSN dan over een inschrijfadres BRP.
In verband hiermee is het niet duidelijk dat mijn verzoek 18 juni 2023 is geweigerd, temeer omdat over mijn AOW-uitkering en pensioen ook zonder inschrijfadres BRP wel belasting wordt ingehouden,”
Eiser heeft bij de inspecteur een formulier ingediend voor het doorgeven van zijn postadres. De datum van ondertekening op het formulier is 28 juli 2023. Op dit formulier staat onder meer dat de Belastingdienst de adreswijziging binnen 5 werkdagen in behandeling neemt. In de begeleidende brief schrijft eiser - voor zover van belang - het volgende:
“Met dit toezendadres kunt u alsnog reageren op mijn verzoek om teruggave van 18 juni 2023 over 2022, alsmede op mijn verzoek van 27 juli 2023 om een inkomenverklaring over 2022.”
Eiser heeft per e-mail van 11 augustus 2023 contact opgenomen met de Nationale Ombudsman. In deze e-mail schrijft eiser - voor zover van belang - het volgende:
“Vandaag is telefonisch contact opgenomen met de Belastingdienst met de vraag
in verband met het aanvraag van een contactadres van 27 juli 2023 mijn verzoek
om teruggave in behandling is genomen.
Naar aanleiding hiervan is door de Belastingdienst toegelicht dat wanneer wordt
beschikt over een woonadres het verzoek om een contactadres niet in behandeling
wordt genomen. Hierbij is aangeraden om het verzoek om het contactadres voor te
leggen aan de gemeente [gemeente] waar ik tot 2019 was ingeschreven
De Belastingdienst is eerder toegelicht dat vanaf augustus 2019 bij herhaling en
tevergeefs de gemeente [gemeente] is verzocht om een briefadres en dat deze zaak nu voor de tweede keer voor bij de Centrale Raad van Beroep.
In 2021 ben ik met terugwerking tot september 2019 uitgeschreven naar het buitenland, adres onbekend. Vanaf vanaf augustus 2019 heeft de gemeente [gemeente] geweigerd gebruik te maken van het opgegeven postadres. Dit is hetzelfde adres dat is vermeld op het formulier van de Belastingdienst.
Wegens mijn slechthorendheid is bij het formulier van 27 juli 2023 verzocht om bij
vragen over het contactadres contact op te nemen per mail en niet per telefoon.
Tot op heden is niet gereageerd op dit verzoek.
In verband hiermee wordt mijn klacht hierbij gehandhaafd
.
Wanneer zonder inschrijfadres BRP wel elke maand belasting wordt ingehouden of
wordt afgedragen over mijn AOW-uitkering en pensioen, dan kan het verzoek om
teruggave van deze belasting redelijkerwijs niet worden afgewezen wegens het ontbreken van een inschrijfadres BRP.”
Eiser verzoekt per e-mail van 30 augustus 2023 de Nationale Ombudsman zijn klachten door te zetten naar de Belastingdienst. De Nationale Ombudsman heeft de e-mails van eiser op 4 september 2023 doorgestuurd naar de inspecteur.
Per e-mail van 5 september 2023 heeft de inspecteur contact opgenomen met eiser. Hierin schrijft de inspecteur onder meer dat, zo lang er geen adresregistratie is in de Basisregistratie Personen (BRP), eisers aangifte IB/PVV over 2022 niet in behandeling wordt genomen. De inspecteur geeft aan dat eiser een adreswijziging kan doorgeven aan de gemeente, die de wijziging vervolgens doorgeeft aan de Belastingdienst.
Met ingang van 25 september 2023 is het door eiser opgegeven toezendadres opgenomen in het daarvoor bestemde systeem van de Belastingdienst (zie 2.3.).
Per brief van 26 september 2023 heeft de inspecteur gereageerd op eiser zijn verzoek om zijn postadres te wijzigen (zie 2.3.). In deze brief staat het volgende:
“Geachte heer/mevrouw,
Het persoons- en adressenbestand van de Belastingdienst is gebaseerd op het
bestand van de Basisregistratie personen (BRP). Ik heb van de gemeente bericht
ontvangen waarin wordt aangegeven dat u vertrokken bent onbekend waarheen.
Er is dus geen woonadres bekend bij de gemeente.
Als u in Nederland woont of verblijft, moet u zich bij de gemeente inschrijven.
Heeft u geen vast woonadres dan kan de gemeente u informeren over de
mogelijkheid van inschrijving met een briefadres.
Zolang u niet correct bij de gemeente bent ingeschreven, kan ik aan uw verzoek
om een postadres te registreren niet voldoen.
Ik verzoek u contact op te nemen met de Afdeling Burgerzaken van de gemeente
waarin u verblijft en u daar te laten inschrijven of een officieel briefadres te laten
registreren. Zodra de gemeente de registratie in de BRP heeft doorgevoerd, krijgt de Belastingdienst ook automatisch de beschikking over de juiste gegevens.”
Op 2 februari 2024 heeft de inspecteur aan eiser een voorlopige aanslag IB/PVV 2022 opgelegd.
Per brief van 10 februari 2024 heeft eiser aan de inspecteur de brief ‘betreft -dwangsom’ gestuurd. Hierin staat – voor zover van belang – het volgende:
“Op 4 september 2023 is een klacht ingediend bij de Nationale Ombudsman omdat de Belastingdienst mijn klacht van 20 juli 2023 niet behoorlijk heeft afgehandeld.
De klacht bij de Nationale Ombudsman betreft de weigering van het verzoek van 18 juni 2023 om teruggave over 2022, de weigering het opgegeven contactadres in uw administratie op te nemen, alsmede de weigering van een inkoensverklaring over 2022. Aan deze verzoeken is alsnog tegemoetgekomen.
Bij uw beschikking van 2 februari 2023 onder [kenmerk] is een voorlopige aanslag opgelegd over 2022, op 6 februari 2024 is een verklaring van het inkomen over 2022 afgegeven en bij uw brief van 29 februari 2024 is verzocht aangifte te doen over 2023. Uit deze brieven blijkt dat het opgegeven contactadres is opgennomen bij de Belastingdienst..
De klacht bij de Belastingdienst en de klacht bij de Nationale Ombudsman worden beschouwd als een ingebrekestelling in de zin van artikel 4:17 Awb. Uitgaande van deze ingebrekestellingen d.d. 20 juli 2023 en 4 september 2023 is niet binnen de 42 dagen termijn van artikel 4:17 Awb een besluit ontvangen. Hiermee zijn op 13 oktober 2023 resp. op 30 oktober 2023 drie dwangsommen verbeurd van E 1.442. In deze is geen dwangsombesluit ontvangen.
Opmerking:
Omdat de Belastingdienst bij de klachten van 20 juli 2023 en 4 september 2023 al in gebreke is gesteld, is geen gebruik gemaakt uw formulier om de Belastingdienst in gebreke te stellen en te verzoeken om een dwangsom.”
Op 16 februari 2024 heeft de inspecteur aan eiser de brief ‘Betreft: Dwangsombeschikking’ gestuurd. Hierin staat het volgende:
“Op 13 februari 2024 ontving ik uw brief van 10 februari 2024. U bent van mening dat uw klachten aan de Belastingdienst en de Nationale Ombudsman beschouwd moeten worden als een ingebrekestelling.
Een klacht is geen aanvraag in de zin van art. 1:3 van de Algemene wet Bestuursrecht. Een beslissing op een klacht is geen beschikking.
Ik kom daarom niet toe aan het beoordelen van het recht op een dwangsom omdat de wet dwangsom niet van toepassing is.