Home

Rechtbank Oost-Brabant, 14-05-2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:2767, 18_2645

Rechtbank Oost-Brabant, 14-05-2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:2767, 18_2645

Gegevens

Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
14 mei 2019
Datum publicatie
28 mei 2019
ECLI
ECLI:NL:RBOBR:2019:2767
Zaaknummer
18_2645

Inhoudsindicatie

WOZ-aanslag op naam van de gezamenlijke erven. Voor eiser stond als individuele erfgenaam de weg open van het (op eigen titel) indienen van een bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking.

Uitspraak

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummer: SHE 18/2645

en

Procesverloop

Bij beschikking van 13 juli 2018, vervat in een op die datum gedagtekend aanslagbiljet, heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2016, voor het kalenderjaar 2017, vastgesteld op € 359.000. In dit geschrift is tevens de aanslag onroerende-zaakbelastingen (OZB) voor het kalenderjaar 2017 bekend gemaakt. De beschikking is gericht aan de erven [naam 1] .

Bij uitspraak op bezwaar van 25 oktober 2018 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Naar aanleiding van het beroepschrift en het verweerschrift heeft de griffier op 23 januari 2019 een brief gezonden aan verweerder, waarop verweerder heeft gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2019. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

  1. Partijen verschillen van mening of eiser belanghebbende is en uit dien hoofde bezwaar heeft kunnen indienen tegen de opgelegde aanslag.

  2. Mevrouw [naam 1] is op [datum] overleden. Eiser heeft aangevoerd dat hij één van de twee executeurs en voor 29,5% erfgenaam is en als legaat op 21 maart 2017 de woning in eigendom heeft ontvangen. Hij is van mening dat de erfenis op 1 januari 2017 nog niet was afgewikkeld en de gezamenlijke erven derhalve de OZB ieder voor hun deel van de erfenis moeten betalen.

  3. Verweerder heeft eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar, omdat de aanslag niet op zijn naam is gesteld (maar op naam van de erven van [naam 1] ) en eiser derhalve geen belanghebbende is. Verweerder heeft eiser erop gewezen dat hij, omdat hij eigenaar geworden is van de woning, op basis van artikel 26 van de Wet WOZ een WOZ-beschikking op verzoek kan aanvragen. Verder heeft verweerder eiser gewezen op de verhaalsmogelijkheid van artikel 253, derde lid, van de Gemeentewet.

  4. Onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 24 augustus 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:4759) – waarin ook het arrest van de Hoge Raad van 19 juni 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1668) wordt besproken – en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 20 december 2018 (ECLI:NL:RBOBR:2018:6414) overweegt de rechtbank als volgt.

5. Indien een WOZ-beschikking wordt tenaamgesteld van ‘de erven’ zijn daartegen de volgende drie rechtsingangen mogelijk:- voor de erven gezamenlijk: voor hen bestaat de mogelijkheid gezamenlijk in bezwaar op te komen tegen de beschikking (waarbij zij zich kunnen laten vertegenwoordigen door een namens de erven daartoe gevolmachtigde persoon);- voor de individuele erfgenaam die rechthebbende is tot een nog onverdeelde nalatenschap: ofwel de weg van rechtstreeks bezwaar tegen de WOZ-beschikking op de voet van artikel 26a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR),ofwel de weg van bezwaar tegen een medebelanghebbendebeschikking op de voet van artikel 28 van de Wet WOZ. De belastingplichtige dient hierin wel een keuze te maken en een rechtsmiddel kan slechts eenmaal aangewend worden, aldus het gerechtshof.

6. In het onderhavige geval is door eiser als individuele erfgenaam en rechthebbende (tijdig) bezwaar aangetekend. Dat ook verweerder eiser aanmerkt als erfgenaam volgt uit verweerders brief van 17 juli 2018 aan eiser, die als een reactie moet worden gezien op het retour zenden van de aanslag, waarin staat: “Hiervoor hebben wij de akte opgevraagd via het Kadaster. Hieruit blijkt dat u mede aangewezen bent als executeur en afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van mevrouw [naam 2] . Tevens bent u zowel als uw partner mevr. [naam 3] voor 295/1000e deel erfgenaam. Dus gezamenlijk bent u voor meer dan de helft erfgenaam van de nalatenschap.”

7. Gelet op het onder rechtsoverweging 5. vermelde stond voor eiser als individuele erfgenaam de weg open van het (op eigen titel) indienen van een bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking. Verweerder heeft het bezwaar daarom onterecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is gegrond en de bestreden uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. De heffingsambtenaar zal een nieuwe (inhoudelijke) uitspraak op het bezwaar van eiser moeten doen met inachtneming van deze uitspraak.

8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

9. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in artikel 8:75 van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting. Verweerder heeft de hoogte van het door eiser daarvoor gestelde bedrag aan reiskosten niet weersproken. Deze kosten stelt de rechtbank ter zake van reiskosten vast op € 21,68. Dit betekent dat verweerder aan eiser een bedrag van € 21,68 aan proceskosten dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de bestreden uitspraak;

- wijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing op het bezwaarschrift terug naar verweerder;

- draagt verweerder op een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 21,68.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit, rechter, in aanwezigheid van

M. Brok, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 14 mei 2019.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel