Home

Rechtbank Oost-Brabant, 21-12-2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:6372, 19/2906

Rechtbank Oost-Brabant, 21-12-2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:6372, 19/2906

Gegevens

Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
21 december 2020
Datum publicatie
16 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:RBOBR:2020:6372
Formele relaties
Zaaknummer
19/2906

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

Bestuursrecht

zaaknummer: SHE 19/2906

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van het Waterschap De Dommel, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J.W. van den Kieboom).

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser op 30 juni 2019 een aanslag watersysteemheffing gebouwd 2019 opgelegd (met aanslagbiljetnummer [nummer] voor een bedrag van € 72,61 betreffende het belastingobject [adres] te [woonplaats] , uitgaande van een WOZ-waarde van € 343.000.

Bij uitspraak op bezwaar van 3 oktober 2019 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de aanslag watersysteemheffing 2019 gehandhaafd.

Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft na het verweerschrift nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In geschil is of de aanslag watersysteemheffing gebouwd 2019 juist is opgelegd.

Beoordeling

Standpunt van eiser

2. Eiser stelt dat naar zijn mening door verweerder niet dan wel onvoldoende is ingegaan op wat door hem in bezwaar en beroep is aangevoerd. Eisers beroep richt zich tegen de door verweerder toegepaste en toe te passen systemen van waterbeheersing in de sloten en de waterlopen en de meandering daarvan. De gevolgen van het aanbrengen van meanders in het stroomgebied zijn volgens eiser negatief en het waterschap voldoet hiermee niet aan de doelstelling van de watersysteemheffing, namelijk de bescherming tegen wateroverlast voor inwoners en bedrijven en het ervoor zorgen dat er voldoende water is voor landbouw en natuur.

Ook heeft verweerder niet inhoudelijk gereageerd op eisers brief aan de heer [naam] , destijds watergraaf, van 26 januari 2017.

3. Eiser heeft daarnaast in beroep diverse gronden naar voren gebracht over:- de besteding van de ontvangen heffingen door het waterschap;- de te stellen prioriteiten bij het ontvangen van rioolwater;- het lozen van ‘gezuiverd’ rioolwater op het open water;- het/reinigen/ongedaan maken van bodemverontreinigingen;- de bescherming tegen wateroverlast voor inwoners en bedrijven;- het zorgdragen voor voldoende water voor landbouw en natuur. Eiser merkt hierbij op dat hij zich in dit beroep met name richt op de voorzieningen, of het ontbreken daarvan, in de gemeente Boxtel, maar dat naar zijn mening Boxtel daarbij (redelijk) model staat voor het gehele stroomgebied van het ‘Waterschap De Dommel’.

4. Eiser heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat: - door het waterschap, voor de beheersing van de waterstanden, toepassing moet worden gegeven aan een stuw- of dammenstelsel en niet aan meanders;- door verweerder alsnog inhoudelijk wordt gereageerd op de brief aan de heer [naam] van

26 januari 2017, zodat eiser op de hoogte wordt gesteld van verweerders standpunt in deze;- prioriteit wordt gegeven aan het verwijderen van de overstorten op open water, het schoonmaken en verwijderen van de bodemverontreinigingen alsmede het aanbrengen van, verhoogde en omdijkte, vloeivelden voor de opvang en de filtering van het ‘gedeeltelijk’ gezuiverd rioolwater.

5. Op de zitting heeft eiser zijn standpunten uitgebreid toegelicht. Naar zijn mening heeft verweerder met het opleggen van de aanslag een aantal toezeggingen gedaan die niet worden nagekomen.

Standpunt van verweerder

6. Verweerder heeft verwezen naar de toepasselijke Verordening watersysteemheffing Waterschap De Dommel 2019 (de Verordening), vastgesteld op 28 november 2018 en gepubliceerd op 13 december 2018, op grond waarvan de aanslag is opgelegd. Verweerder stelt zich – kort gezegd en onder verwijzing naar rechtspraak – op het standpunt dat het voor de heffing van de watersysteemheffing niet relevant is welke inspanningen het waterschap verricht ten aanzien van bepaalde onroerende zaken en welk concreet profijt deze onroerende zaken hebben bij de taakuitoefening van het waterschap. Eiser had op 1 januari 2019 de eigendom van de gebouwde onroerende zaak, die is vermeld op de aan hem opgelegde aanslag watersysteemheffing, en die is gelegen in het gebied van Waterschap De Dommel. Dit brengt met zich dat de aanslag in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van de Waterschapswet en de Verordeningen, en daarmee terecht, is opgelegd.

7. De rechtbank stelt vast dat, zoals ook niet in geschil is, de grondslag van de aanslag en de daarmee samenhangende betalingsverplichtingen, met inachtneming van de Verordening juist zijn. Eiser is het echter niet eens met de (wijze van) besteding van de heffing. Het heffen schept naar zijn mening verplichtingen die niet, of onvoldoende, worden vervuld door verweerder.

8. Verweerder heeft toegelicht dat sinds de wetswijziging in 2008 (Wet modernisering waterschapsbestel) alle binnen het gebied van een waterschap gelegen onroerende zaken geacht worden belang te hebben bij de taakuitoefening van het waterschap. Dit past bij het meer collectieve karakter van het watersysteembeheer. Het feit dat onroerende zaken behoren tot het (reglementaire) gebied is dus voldoende om deze in de watersysteemheffing te betrekken. Verweerder heeft verwezen naar de wetsgeschiedenis, behorend bij de wetswijziging en diverse uitspraken, waaronder de uitspraak van het gerechtshof Arnhem van 11 april 2012 (ECLI:NL:GHARN:2012:BW3428). De rechtbank sluit zich hierbij aan, evenals bij de conclusie dat het voor de heffing van de watersysteemheffing niet relevant is welke inspanningen het waterschap verricht ten aanzien van bepaalde onroerende zaken en welk concreet profijt deze onroerende zaken hebben bij de taakuitoefening van het waterschap. Wat eiser heeft aangevoerd kan daarom niet slagen.

9. Dat eiser ontevreden is over de kwaliteit van de door het waterschap geleverde werkzaamheden noopt evenmin tot het oordeel dat de aanslag ten onrechte is opgelegd en dat eiser niet belastingplichtig is. De rechtbank realiseert zich daarbij dat eiser vanuit zorg zijn standpunten naar voren heeft willen brengen. In het kader van deze beroepsprocedure, die is gericht tegen een door de heffingsambtenaar van het waterschap opgelegde aanslag, kan wat eiser heeft aangevoerd echter geen doel treffen. De rechtbank kan in deze procedure dan ook geen oordeel vellen over de onder 4. genoemde onderwerpen. Verweerder heeft op de zitting wel toegezegd dat hij inhoudelijk terugkomt bij eiser op de brief van eiser aan de heer Glas van 26 januari 2017.

10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanslag terecht heeft opgelegd en gehandhaafd bij de bestreden uitspraak op bezwaar. Dit leidt tot de slotsom dat het beroep van eiser ongegrond moet worden verklaard. Wat eiser verder heeft aangevoerd kan niet tot een andere uitkomst leiden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F.E. van Olden-Smit, rechter, in aanwezigheid van M. Brok, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2020.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel