Home

Rechtbank Rotterdam, 22-06-2012, ECLI:NL:RBROT:2012:3296, 1266459

Rechtbank Rotterdam, 22-06-2012, ECLI:NL:RBROT:2012:3296, 1266459

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
22 juni 2012
Datum publicatie
22 januari 2015
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2012:3296
Zaaknummer
1266459

Inhoudsindicatie

Antenne-installatie op het dak huurwoning (zendamateur). Primair: belangafweging valt uit in voordeel huurder. Subsidair: (voornaamste) voorwaarde voor handhaving installatie is niet redelijk.

Uitspraak

Sector kanton

Locatie Rotterdam

zaaknummer: 1266459 CV EXPL 11-46502

uitspraak: 22 juni 2012

vonnis

in de zaak van

de stichting

Stichting Vestia Groep,

gevestigd te Rotterdam,

eiseres,

gemachtigde: mr. R. van der Hoeff te Rotterdam,

tegen

[gedaagde],

wonende te Rotterdam,

gedaagde,

gemachtigde: mr. R. Scheltes te Rotterdam.

Partijen worden hierna aangeduid met ‘Vestia’ en ‘[gedaagde]’.

1 Het verdere verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:

-

het vonnis van 13 januari 2012 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;

-

het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 23 februari 2012;

-

de akte wijziging eis met producties van Vestia;

-

de akte van [gedaagde].

De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis nader bepaald op heden.

2 De verdere beoordeling

2.1

In geschil is of de door [gedaagde] op het dak van het flatgebouw waar hij woont geplaatste antenne weg moet of niet. Vestia vordert (na wijziging van de eis) – samengevat – primair verwijdering van de antenne en subsidiair machtiging tot verwijdering van de antenne als [gedaagde] zich niet aan bepaalde voorwaarden houdt.

2.2

primaire vordering – verwijdering antenne-installatie

toestemming, redelijkheid en billijkheid

2.2.1

[gedaagde] legt primair aan zijn verweer ten grondslag dat hij in 1997 van de rechtsvoor-gangster van Vestia toestemming tot het plaatsen van de antenne-installatie heeft gekregen. Het is volgens [gedaagde] in strijd met de redelijkheid en billijkheid om de antennes waarvoor toestemming is verleend, of die in ieder geval zijn gedoogd, onder het nadien door Vestia ontwikkelde antennebeleid te laten vallen. De kantonrechter verwerpt dit standpunt als te algemeen. Ook al zou er toestemming zijn verleend, hetgeen Vestia overigens betwist, en ook al is de situatie gedoogd, dan nog kunnen latere inzichten tot de conclusie leiden dat teruggekomen moet worden op de verleende toestemming of op het gedogen van de situatie.

artikel 10 EVRM

2.2.2

Vestia stelt dat artikel 10 EVRM op de voorliggende kwestie niet van toepassing is omdat [gedaagde] de antenne-installatie uitsluitend voor zijn hobby gebruikt en het geen schotelantenne maar een antenne-installatie betreft. De kantonrechter gaat in dit standpunt niet mee. In artikel 10 lid 1 EVRM wordt in het algemeen gesproken van de vrijheid om inlichtingen te ontvangen of te verstrekken. Ook het zenden van informatie als zendamateur moet daaronder begrepen worden. Artikel 10 EVRM is daarom van toepassing. Dit betekent dat het belang dat Vestia heeft bij verwijdering van de antenne-installatie afgewogen moet worden tegen het belang dat [gedaagde] heeft bij handhaving van de installatie.

belangenafweging

2.2.3

Vestia voert aan dat de aanwezigheid van antennes in het algemeen als hinderlijk en storend wordt ervaren. Deze stelling is echter niet onderbouwd. Vestia stelt daarnaast dat antennes ontsierend zijn en dat zij overlast kunnen veroorzaken, door het klapperen van de tuidraden waarmee de antenne van [gedaagde] vastzit, door de storing die de antenne kan ver-oorzaken in het ontvangstsignaal van de radio en de televisie, door het feit dat onderhoud van de antenne met zich brengt dat mensen op het dak lopen (en dat andere huurders dat horen), omdat er een verhoogde kans op blikseminslag bestaat en in geval van calamiteiten toegang tot het dak bemoeilijkt wordt doordat er een antenne op het dak staat. Wat er ook zij van de juistheid van deze argumenten, Vestia ondermijnt de kracht daarvan door deze bezwaren kennelijk niet van belang te achten als [gedaagde] voldoet aan de voorwaarden die Vestia aan handhaving van de bestaande situatie stelt. Hetzelfde geldt voor de argumenten dat het dak van het flatgebouw niet hoort bij het door [gedaagde] van Vestia gehuurde en dat het antennebeleid plaatsing van een antenne op het dak van een flatgebouw uitsluit. Deze argumenten gelden kennelijk niet meer als [gedaagde] instemt met de door Vestia gestelde voorwaarden.

2.2.4

Vestia vreest precedentwerking, onder andere waar het de mogelijkheid betreft dat andere huurders ook van het dak gebruik willen maken (om te zonnebaden of om van het uitzicht te genieten) als zij zien dat [gedaagde] dit ook doet. De kantonrechter acht het echter niet waarschijnlijk dat huurders die zien dat [gedaagde] op het dak van de flat werkzaamheden aan zijn antenne uitvoert, daarin aanleiding zien op het dak te gaan recreëren. Op een dak zonnebaden is immers niet te vergelijken met op een dak werkzaamheden uitvoeren. De kantonrechter acht de gemiddelde mens goed in staat dit onderscheid te zien. Wat betreft de door Vestia gevreesde precedentwerking als [gedaagde] toestemming zou worden verleend om het dak te betreden zónder dat hij aan de voorwaarden hoeft te voldoen, zij opgemerkt dat de beslissing om [gedaagde] toe te staan het dak te betreden zou zijn gebaseerd op de specifiek voor [gedaagde] geldende situatie, zoals het feit dat hij als gelicenceerd zendamateur ingeschreven staat en dat hij zich bij het betreden van het dak laat vergezellen door collega-zendamateurs. Met andere woorden, als [gedaagde] wordt toegestaan het dak te betreden betekent dat geenszins dat deze toestemming ook voor andere huurders geldt en dat Vestia anderen die het dak willen betreden dit niet zou kunnen verbieden.

2.2.5

[gedaagde] voert aan dat hij sinds 1980 gelicenceerd radiozendamateur is en dat hij als zodanig staat ingeschreven bij het Agentschap Telecom van het Ministerie van Econo-mische Zaken, Landbouw en Innovatie. [gedaagde] heeft hier ook een bewijs van overgelegd. Hij huurt zijn huidige woning sinds 1991 en sinds 1995 staat de antenne op het dak van die woning. Het onderhoud aan de installatie voert [gedaagde] uit met collega-zendamateurs. Het gebruik van internet biedt naar [gedaagde] aanvoert geen alternatief voor het zenden en ont-vangen als radio-zendamateur. De radiotechniek als zodanig is onderdeel van de hobby, waarbij komt dat de internetdekking in delen van de wereld aanzienlijk minder is dan in Nederland. Het contact dat [gedaagde] via zijn hobby met de buitenwereld heeft is volgens hem gelet op zijn autistische stoornis van zwaarwegend belang. Tot slot brengt [gedaagde] naar voren dat de antenne-installatie nog nooit tot een overlastklacht heeft geleid. Het laatste betwist Vestia niet.

2.2.6

[gedaagde] heeft een concreet belang naar voren gebracht. Het gaat om zijn hobby waar hij naar aangenomen mag worden dagelijks mee bezig is, een hobby die hij al meer dan dertig jaar als gelicenceerd amateur uitoefent, daarbij sinds zeventien jaar gebruik makend van een op het dak van zijn flat geplaatste antenne-installatie, waarover nog nooit een klacht binnen is gekomen bij Vestia en waarvan Vestia de aanwezigheid lange tijd in ieder geval gedoogd heeft. Vestia stelt daar weliswaar belangen tegenover, maar deze belangen ondergraaft zij voor een groot deel door deze opzij te schuiven als [gedaagde] instemt met de voorwaarden die zij aan handhaving van de situatie stelt. Deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leiden de kantonrechter tot het oordeel dat het belang van [gedaagde] bij handhaving van de antenne zwaarder weegt dan het belang van Vestia bij verwijdering van de installatie. Dit leidt ertoe dat de primaire vordering van Vestia wordt afgewezen.

2.3

subsidiaire vordering, voorwaarden

2.3.1

De kantonrechter gaat voor de vraag welke voorwaarden Vestia stelt aan handhaving van de bestaande situatie uit van de voorwaarden zoals deze blijken uit de subsidiaire vor-dering van Vestia, namelijk (1) de aansprakelijkheidsvoorwaarde, (2) de kostenvergoedings-voorwaarde en (3) de voorwaarden te stellen aan het betreden van het dak.

voorwaarde 1: aansprakelijkheid

2.3.2

Vestia stelt als voorwaarde dat [gedaagde] een adequate verzekering afsluit die elke vorm van schade in verband met de antennes dekt tot een bedrag van 2 miljoen euro. Dit is een redelijke voorwaarde. [gedaagde] weerspreekt dit ook niet.

2.3.3

Uit door [gedaagde] bij zijn laatste akte overgelegde informatie blijkt dat op een Aanspra-kelijkheidsverzekering Particulieren bij ‘de Goudse’ onbedoeld aan anderen veroorzaakte schade is verzekerd tot een bedrag van 2,5 miljoen euro. Dat [gedaagde] deze verzekering heeft afgesloten blijkt uit een door hem als productie 3 bij de conclusie van dupliek overgelegde brief van ‘de Goudse’ van 8 december 2010. Deze verzekering van [gedaagde] wordt steeds met een jaar verlengd. Aan de door Vestia gestelde verzekeringsvoorwaarde heeft [gedaagde] gelet hierop dus voldaan.

voorwaarde 2: vergoeding kosten

2.3.4

Vestia stelt als tweede voorwaarde dat [gedaagde] aan haar alle kosten vergoedt die zij in redelijkheid moet maken in verband met de op het dak aanwezige antenne van [gedaagde]. Om welke kosten het mogelijk gaat onderbouwt Vestia niet. Deze voorwaarde wordt daarom als te algemeen geformuleerd en niet onderbouwd afgewezen.

voorwaarde 3: betreden van het dak

2.3.5

De derde voorwaarde die Vestia stelt komt er kort gezegd op neer dat [gedaagde] zich bij het betreden van het dak laat vergezellen door een gecertificeerd persoon in dienst van een door Vestia goedgekeurde onderneming, waarvan [gedaagde] de kosten draagt. Deze kosten be-dragen volgens Vestia per keer € 2.000,00 (exclusief BTW) bij betreden van het dak middels een hoogwerker en € 3.900,00 (exclusief BTW) bij betreden van het dak via het dakluik. [gedaagde] betreedt het dak twee keer per jaar. Per jaar zou dit dus neerkomen op respectievelijk € 4.000,00 en € 7.800,00 (beide bedragen exclusief BTW). [gedaagde] voert aan dat hij deze kosten niet op kan brengen. Vestia doet een beroep op haar zorgplicht ingevolge artikel 1a van de Woningwet. Mocht [gedaagde] het dak betreden, dan dient Vestia op grond van de zorgplicht er in ieder geval voor te zorgen dat dit veilig gebeurt.

2.3.6

Het doel van artikel 1a lid 1 Woningwet is het bieden van een ‘vangnet’ om in situaties waarin gevaar voor de veiligheid of gezondheid dreigt of al bestaat door de staat waarin een bouwwerk, standplaats, open erf of terrein zich bevindt, aan die gevaarzetting een eind te kunnen maken. Artikel 1a lid 2 Woningwet draagt er zorg voor dat door het gebruik of de sloop van een bouwwerk, standplaats, open erf of terrein, geen gevaar voor de veiligheid en de gezondheid ontstaat of voortduurt.

2.3.7

De vraag rijst of de zorgplicht van Vestia op grond van voornoemd artikel van de Woningwet zover reikt dat zij op die grond aansprakelijk zou kunnen worden gesteld in het geval [gedaagde] door het betreden van het dak schade zou veroorzaken. Als wordt aangenomen dat dit zo is, dan moet bedacht worden dat [gedaagde] slechts enkele keren per jaar het dak betreedt en dat er in zeventien jaar nog nooit iets is gebeurd. De kleine kans dat er iets misgaat bij het betreden van het dak – waarbij het zoals overwogen nog maar de vraag is of Vestia hiervoor in het kader van de zorgplicht aansprakelijk kan worden gesteld – staat naar het oordeel van de kantonrechter dan ook in geen verhouding tot de kosten die [gedaagde] zou moeten maken om zich bij het betreden van het dak te laten vergezellen door een gecertificeerd persoon. Deze door Vestia gestelde voorwaarde acht de kantonrechter daarom onredelijk.

2.3.8

De conclusie van het voorgaande is dat de voorwaarden die Vestia stelt aan de hand-having van de antenne ofwel al zijn vervuld (de verzekering), ofwel te ruim geformuleerd en niet onderbouwd zijn (de vergoeding van de kosten) ofwel onredelijk zijn (betreden van het dak in gezelschap van een gecertificeerd persoon). Deze conclusie leidt ertoe dat ook de subsidiaire vordering van Vestia niet toewijsbaar is.

2.4

Vestia wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de proce-dure.

3 De beslissing

De kantonrechter:

wijst de vordering af;

veroordeelt Vestia in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vestia vast-gesteld op € 612,50 aan salaris voor de gemachtigde.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Japenga en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

721