Home

Rechtbank Rotterdam, 25-05-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:6152, 9159871 VV EXPL 21-176

Rechtbank Rotterdam, 25-05-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:6152, 9159871 VV EXPL 21-176

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
25 mei 2021
Datum publicatie
30 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2021:6152
Zaaknummer
9159871 VV EXPL 21-176

Inhoudsindicatie

Mondeling vonnis. Overname huurovereenkomst na overlijden moeder afgewezen. Wel een verlengde ontruimingstermijn toegewezen zodat ged. de zomerperiode heeft om over te gaan naar een nieuwe woning die wordt aangeboden door eiseres.

Uitspraak

zaaknummer: 9159871 VV EXPL 21-176

datum: 25 mei 2021

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ex artikel 30p Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van

de stichting

Stichting Woonplus Schiedam,

gevestigd te Schiedam,

eiseres,

gemachtigde: mr. M. Dibbets te Amsterdam,

tegen

[gedaagde],

wonende te [woonplaats gedaagde],

gedaagde,

gemachtigde: mr M.H. de Lange en mr. A. Berkhout te Vlaardingen.

Partijen worden hierna aangeduid als ‘Woonplus’ en ‘[gedaagde]’.

Aanwezig zijn mr. M.C. van der Kolk, kantonrechter, bijgestaan door mr. S.M.C. van Papenrecht, griffier.

Na uitroeping van de zaak verschijnen namens Woonplus [naam 1] en [naam 2], bijgestaan door de gemachtigde van Woonplus. [gedaagde] is in persoon verschenen vergezeld van haar tante en bijgestaan door haar gemachtigden.

De kantonrechter gaat over tot de bevolen mondelinge behandeling.

Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten nader toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. De kantonrechter heeft partijen in de gelegenheid gesteld om tot een regeling te komen en daartoe is de zitting geschorst. Partijen hebben na de schorsing aan de kantonrechter medegedeeld dat zij geen regeling hebben getroffen. Daarna heeft de kantonrechter haar voornemen geuit om op de voet van artikel 30p Rv in aanwezigheid van beide partijen mondeling uitspraak te doen. Met instemming van partijen heeft de kantonrechter de zitting nogmaals geschorst. Vervolgens heeft de kantonrechter mondeling uitspraak gedaan. De uitspraak luidt als volgt.

1. De gronden van de beslissing

1.1

Vaststaat dat tussen Woonplus als verhuurster en de moeder van [gedaagde] als huurster op 9 februari 1995 een huurovereenkomst is gesloten voor de woning aan het [adres] (hierna: de woning). De huurprijs voor deze woning is € 624,56 per maand.

1.2

De moeder van [gedaagde] is op 2 mei 2020 overleden. Het Wijkondersteuningsteam (hierna: het WOT) heeft vervolgens namens [gedaagde] bij Woonplus het verzoek ingediend om in de woning te kunnen blijven wonen. Dit verzoek heeft Woonplus op 20 juli 2020 afgewezen. Op 17 augustus 2020 zijn tussen Woonplus en [gedaagde] afspraken gemaakt, waarbij is toegezegd dat Woonplus [gedaagde] gaat begeleiden naar een passende woning en zij de huidige woning uiterlijk op 1 februari 2021 zal moeten verlaten.

1.3

Op 1 februari 2021 heeft [gedaagde] de woning niet verlaten. In aanwezigheid van gemachtigden heeft op 9 maart 2021 een gesprek tussen Woonplus en [gedaagde] plaatsgevonden waarbij de ontruimingstermijn uiteindelijk is verlengd tot uiterlijk 1 juni 2021.

1.4

[gedaagde] woont op dit moment zonder recht of titel in de woning nu de huurovereenkomst is geëindigd. Na het overlijden van haar moeder heeft [gedaagde] de woning tot op heden niet vrijwillig willen verlaten en omdat er geen vooruitzicht is dat zij spoedig de woning zal verlaten is Woonplus genoodzaakt om in onderhavige procedure ontruiming te vorderen. Woonplus benadrukt dat het niet de bedoeling is om [gedaagde] op straat te zetten, maar dat zij haar wil huisvesten in een passende woning.

1.5

Voor toewijzing van een vordering tot ontruiming in kort geding – welke toewijzing bijna vrijwel altijd een definitief karakter heeft – is alleen plaats indien met een zeer grote mate van waarschijnlijkheid de bodemrechter tot eenzelfde oordeel zal komen en de uitkomst van de bodemprocedure, vanwege een spoedeisend belang aan de zijde van Woonplus, niet kan worden afgewacht.

1.6

Het spoedeisend belang vloeit voldoende voort uit de stellingen van Woonplus. Woonplus stelt immers dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft, omdat de huurovereenkomst tussen Woonplus en de moeder van [gedaagde], wegens haar overlijden is geëindigd en Woonplus als eigenaar van de woning op grond van artikel 5:2 BW bevoegd is de woning van iedereen die haar zonder recht of titel onder zich houdt, op te eisen. Omdat [gedaagde] tot op heden de woning niet vrijwillig wil verlaten dient aan deze onrechtmatige situatie zo spoedig mogelijk een einde te worden gemaakt, want enerzijds is er maar een beperkt aantal van dit soort woningen beschikbaar en anderzijds is daar dringend behoefte aan. Daarbij is van belang dat [gedaagde], die een eenpersoonshuishouden voert, niet in aanmerking komt voor deze vierkamerwoning, noch daargelaten dat zij daar - mede gelet op haar leeftijd - ook financieel niet voor in aanmerking kan komen. Het toewijzen van dit soort woningen vindt immers plaats via vaste regels. Woonplus heeft gelet op bovengenoemde punten dan ook een spoedeisend belang bij de door haar gevorderde voorziening, zodat zij ontvankelijk is in haar vordering.

1.7

Tussen partijen is niet in geschil dat de moeder van [gedaagde] bij haar overlijden de enige huurster van de woning was. Met Woonplus is de kantonrechter voorshands van oordeel dat een bodemrechter zeer waarschijnlijk tot het oordeel zal komen dat, hoe vervelend dat gelet op de situatie ook is, [gedaagde] de woning dient te ontruimen. Hiertoe is in de eerste plaats van belang dat tussen Woonplus en [gedaagde] geen huurovereenkomst bestaat en [gedaagde] aldus zonder recht of titel in de woning verblijft. De termijn om te vorderen dat de huurovereenkomst op grond van artikel 7:682 lid 2 BW wordt voortgezet, is ruimschoots verstreken. Mocht de termijnoverschrijding in een bodemprocedure al verschoonbaar worden geacht, dan is op basis van hetgeen [gedaagde] tot nu toe naar voren heeft gebracht, niet aannemelijk dat zij voldoet aan de in dat artikel genoemde vereisten. De maatstaf om tot de vaststelling te komen dat tussen een ouder en een kind een duurzaam gemeenschappelijke huishouding bestaat of heeft bestaan, is streng en voor [gedaagde] geldt bovendien een verzwaarde stelplicht. De enkele omstandigheid dat zij vele jaren in de woning heeft gewoond en ook voor haar moeder heeft gezorgd toen deze ziek werd is onvoldoende. Evenmin is van belang dat [gedaagde] de huur na het overlijden van haar moeder is blijven betalen, omdat de duurzame gemeenschappelijke huishouding juist ziet op de periode daaraan voorafgaand.

1.8

De hiervoor omschreven grond zal naar verwachting leiden tot een veroordeling de woning te ontruimen, en omdat Woonplus belang heeft om de uitkomst van de bodemprocedure niet af te wachten, zal [gedaagde] in deze procedure worden veroordeeld de woning te ontruimen. Het door [gedaagde] aangehaalde ‘corona-beleid’ van de overheid en woningcorporaties om geen huisuitzettingen te doen, staat hieraan niet in de weg. Van belang is dat [gedaagde] geen huurster is en – misschien nog wel belangrijker – [gedaagde] niet op straat komt te staan; Woonplus houdt al enige tijd een tweekamerwoning op korte afstand van de huidige woning voor [gedaagde] beschikbaar.

1.9

Gelet op de gestelde persoonlijke omstandigheden bepaalt de kantonrechter, rekening houdend met de start van een nieuw schooljaar, dat de woning uiterlijk op 1 september 2021 moet zijn ontruimd. Omdat aan [gedaagde] een aanzienlijk ruimere ontruimingstermijn dan door Woonplus verzocht wordt toegekend, kan het (nog langer) afwachten van een eventueel hoger beroep van Woonplus niet worden gevergd. Het vonnis zal derhalve uitvoerbaar bij voorraad verklaard worden.

1.10

De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen. Immers op grond van de artikelen 556 lid 1 en 557 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de deurwaarder, zonder rechterlijke tussenkomst, bevoegd de hulp van de sterke arm van politie in te roepen, waarbij de kosten van de ontruiming ingevolge het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders voor rekening van [gedaagde] komen.

1.11

De vordering tot betaling van toekomstige schadevergoeding van € 624,56 per maand vanaf 1 juni 2021 zal worden afgewezen. Uit de dagvaarding blijkt, hetgeen door [gedaagde] ook is bevestigd, dat de lopende vergoeding per maand sinds het overlijden van haar moeder stipt wordt betaald. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld op basis waarvan verwacht kan worden dat [gedaagde] de toekomstige vergoeding vanaf 1 juni 2021 niet tijdig zal voldoen. Woonplus heeft derhalve geen rechtens te respecteren belang bij de toewijzing van de vordering tot betaling van de toekomstige vergoedingen per maand.

1.12

[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

2. De beslissing

De kantonrechter:

veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk op 1 september 2021 de woning te ontruimen en de woning onder overgave van sleutels ter beschikking te stellen van Woonplus;

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonplus vastgesteld op € 613,01 aan verschotten en € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde;

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

44485