Home

Rechtbank Rotterdam, 23-08-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:8601, ROT 20/760

Rechtbank Rotterdam, 23-08-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:8601, ROT 20/760

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
23 augustus 2021
Datum publicatie
2 september 2021
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2021:8601
Zaaknummer
ROT 20/760

Inhoudsindicatie

Verweerder mag ook tijdens de bezwaarprocedure een informatiebeschikking geven. Verweerder is daarbij niet verplicht om eerst de stukken die betrekking hebben op de WOZ-zaak naar eiser te sturen. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 20/760

gemachtigde: mr. A. Bakker,

en

gemachtigde: mr. I. Skaron.

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 21 mei 2019 aan eiser een informatiebeschikking gegeven als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).

Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 31 december 2019 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Van eiser is bij de rechtbank op 2 augustus 2021 een nader stuk ingekomen. Van de zijde van verweerder zijn op 30 juli 2021 en 9 augustus 2021 nadere stukken ontvangen door de rechtbank. Voornoemde stukken zijn in kopie aan de wederpartij gezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2021.

Eiser heeft zich via telefoonverbinding laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven en daarbij de waarde van de onroerende zaak [adres] (hierna: de onroerende zaak) per waardepeildatum 1 januari 2018 vastgesteld.

2. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder bij brief van 9 april 2019 op grond van artikel 47 van de AWR eiser verzocht inlichtingen te verstrekken. Verweerder heeft daartoe de gemachtigde van eiser het “Inlichtingenformulier secundaire objectkenmerken” (hierna: het formulier) toegestuurd en een termijn van vier weken gegeven om het ingevulde formulier te retourneren.

3. Eiser heeft het formulier niet teruggestuurd en de verzochte inlichtingen niet verstrekt. Vervolgens heeft verweerder de informatiebeschikking genomen. Hierin is verzocht om de gevraagde gegevens alsnog binnen twee weken op te sturen.

De omkering van de bewijslast zal bij tijdige indiening komen te vervallen, aldus verweerder. Een nieuw exemplaar van het inlichtingenformulier is bijgevoegd.

4. In geschil is of verweerder in de bezwaarfase de informatiebeschikking mocht nemen en of hij in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

5. Op grond van artikel 47, aanhef en onder a van de AWR is ieder gehouden desgevraagd aan verweerder de gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn.

Op grond van artikel 52a, eerste lid van de AWR kan, wanneer met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, AWR, verweerder dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatie-beschikking). Verweerder wijst in de informatiebeschikking op de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast van artikel 25, derde lid van de AWR.

Artikel 30, eerste lid van de Wet WOZ verklaart met betrekking tot de waardebepaling en de waardevaststelling de artikelen 1, derde lid, 5, eerste lid, tweede volzin, 22j tot en met 30, 47, 49 tot en met 51, 52a, 53a, 54 en 56 tot en met 60 van de AWR van overeenkomstige toepassing.

6. Eiser stelt dat verweerder het recht om een informatiebeschikking te nemen heeft verspeeld door hem niet om inlichtingen te verzoeken voordat de WOZ-beschikking is genomen. Verweerder mag dan niet alsnog in de bezwaarfase een informatieschikking nemen, aldus eiser. Volgens verweerder is dat niet het geval waarbij hij verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2895 (hierna: het arrest van de Hoge Raad).

6.1.

Volgens het arrest van de Hoge Raad blijkt uit de parlementaire geschiedenis van artikel 52a van de AWR dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om de onderzoeksbevoegdheden van verweerder in de bezwaarfase te beperken. Ook dan gelden de bevoegdheden van verweerder in bezwaar onverkort (zie onder andere ook de uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10521).

6.2.

Gelet op het voorgaande is het verweerder dan ook toegestaan in de bezwaarfase een informatiebeschikking ten aanzien van eisers onroerende zaak te nemen. De rechtbank verwerpt daarom eisers stelling dat de informatiebeschikking alleen kon worden genomen voordat de beschikking werd opgelegd. Dat artikel 30, eerst lid van de Wet WOZ geen betrekking zou hebben op de bezwaarprocedure, blijkt niet uit de wet.

Ook in de door eiser aangevoerde omstandigheid dat de heffingsambtenaar de WOZ-beschikking vaststelt zonder voorafgaande aangifte door de belastingplichtige, ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen. Artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ verklaart artikel 52a van de AWR van overeenkomstige toepassing zonder nadere voorwaarden te stellen aan de toepassing daarvan.

6.3.

Eiser betoogt dat verweerder heeft nagelaten om de stukken, die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde, zoals het taxatieverslag, de grondstaffel en de waarde-matrix, over te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder daartoe niet verplicht in deze procedure over de informatiebeschikking. De door eiser gevraagde stukken hebben namelijk betrekking op de WOZ-procedure. De stelling van eiser dat het formulier pas moet worden ingevuld nadat verweerder de gevraagde stukken heeft overgelegd, vindt geen steun in het recht. De verwijzing naar Arnhem-Leeuwarden van 27 juli 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:7246, treft dan ook geen doel.

6.4.

Ook betwist eiser dat de gevraagde gegevens van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. Deze stelling kan eiser niet baten, omdat de toekenning van de KOUDVL-factoren invloed kan hebben op de hoogte van de WOZ-waarde. Eiser betoogt verder dat het formulier zonder enige reden naar hem is verzonden. Ter zitting heeft verweerder deze stelling gemotiveerd betwist en verklaart dat het formulier alleen wordt verstuurd als daartoe aanleiding bestaat. Mede gelet op het feit dat eiser ter zitting zelf heeft verklaard dat hij in zijn bezwaarschrift heeft aangevoerd dat de uitstraling van de onroerende zaak slechter is dan die van de vergelijkingsobjecten, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan verweerders verklaring. Anders dan eiser stelt, is daarom geen sprake van een ‘fishing expedition’.

7. Eiser voert verder aan dat de informatiebeschikking leidt tot een schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, misbruik van recht en het fair play beginsel.

7.1.

De rechtbank stelt voorop dat uit het arrest van de Hoge Raad volgt dat het vaststellen van een informatiebeschikking tijdens de bezwaarfase onder omstandigheden in strijd kan zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

7.2.

Verweerder heeft zich aan de wettelijke bepalingen gehouden en zoals hierboven al is geoordeeld is het toegestaan om in de bezwaarfase om informatie te vragen en eventueel een informatiebeschikking te nemen. Verweerder maakt dus gebruik van de wettelijke mogelijkheden en hij doet dat naar het oordeel van de rechtbank niet op een onredelijke manier. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn ook niet gesteld of gebleken. Van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van recht is dan ook geen sprake.

De stelling dat geen sprake kan zijn van omkering van de bewijslast omdat een

WOZ-bezwaar is gericht op belastingverlaging, treft geen doel. Het arrest waar eiser naar verwijst ziet namelijk op aftrekposten in de aangifte, waar de bewijslast al op belanghebbende rust. Verweerder heeft daarom niet gehandeld in strijd met het fair play-beginsel. De rechtbank is van schending van enig ander rechtsbeginsel niet gebleken.

8. Slotsom is dus dat verweerder, gelet op wat hiervoor onder 6 en 7 is overwogen, de informatiebeschikking kon nemen, zodat het beroep daarom ongegrond is.

9. Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:130 (rechtsoverweging 3.3.4) brengt een redelijke wetsuitleg met zich mee dat eiser nu nog wel een termijn moet worden gegund om de gevraagde informatie te verstrekken. Als de informatie alsnog binnen de gegeven termijn wordt verstrekt blijft de informatiebeschikking in stand, maar blijft de omkering en verzwaring van de bewijslast (met betrekking tot de toestand van de woning en de vragen van het formulier) achterwege. De rechter in de eventuele procedure over de WOZ-waarde kan dan beoordelen of de verzochte informatie alsnog is verstrekt, in welk geval de in de artikelen 25, derde lid, en 27e, eerste lid van de AWR gegeven voorschriften buiten toepassing moeten blijven.

De rechtbank zal eiser daarom een termijn van vier weken geven om alsnog aan zijn informatieverplichting te voldoen.

10. Het beroep is ongegrond.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep ongegrond;

-

stelt eiser in de gelegenheid om binnen een termijn van vier weken, gerekend vanaf de verzenddatum van deze uitspraak, de in de informatiebeschikking gestelde vragen te beantwoorden en de daarin verzochte informatie te verstrekken.

Deze uitspraak is gedaan door I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van mr. P.L. Cheung, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2021.

De griffier is verhinderd

de uitspraak te ondertekenen

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel