Rechtbank Rotterdam, 26-04-2023, ECLI:NL:RBROT:2023:3312, C/10/616284 / HA ZA 21-313
Rechtbank Rotterdam, 26-04-2023, ECLI:NL:RBROT:2023:3312, C/10/616284 / HA ZA 21-313
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 26 april 2023
- Datum publicatie
- 26 april 2023
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2023:3312
- Zaaknummer
- C/10/616284 / HA ZA 21-313
Inhoudsindicatie
Deze zaak betreft een geschil tussen de vereffenaar van de nalatenschap van een fertiliteitsarts als eiser en vier partijen als gedaagden. De eerste gedaagde is de weduwe van de arts. De tweede gedaagde is de persoon aan wie de weduwe de onroerende zaken uit de nalatenschap heeft overgedragen. De derde gedaagde is de vennootschap die onder hypothecair verband geld heeft geleend aan gedaagde 2 zodat die de onroerende zaken kon kopen. De vierde gedaagde stelt een van de onroerende zaken van gedaagde 2 te hebben gekocht. De vereffenaar meent dat de onroerende zaken zich juridisch nog in de nalatenschap bevinden omdat ze niet rechtsgeldig zijn overgedragen. Ook stelt de vereffenaar zich op het standpunt dat er geen hypotheek op de onroerende zaken rust. Verder meent de vereffenaar dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld ten opzichte van de nalatenschap.
De rechtbank stelt de vereffenaar grotendeels in het gelijk: de weduwe was niet bevoegd de onroerende zaken te verkopen en leveren aan gedaagde 2 en de onroerende zaken hebben de nalatenschap nooit verlaten. De hypotheek die gedaagde 2 ten gunste van gedaagde 3 heeft gevestigd, is nietig. Verder oordeelt de rechtbank dat de weduwe en gedaagde 2 wel, en gedaagde 3 niet, onrechtmatig hebben gehandeld ten opzichte van de nalatenschap. De vereffenaar krijgt de gelegenheid de schade die de nalatenschap door toedoen van de weduwe en gedaagde 2 heeft geleden te begroten en te onderbouwen.
Uitspraak
vonnis
Team handel en haven
Zittingsplaats Dordrecht
zaaknummer/rolnummer: C/10/616284 / HA ZA 21-313
Vonnis van 26 april 2023
in de zaak van
[vereffenaar01] ,
in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van:
de heer [erflater01] ,
kantoorhoudende te Rotterdam,
eiser in conventie,
verweerder in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaten: mr. Chr. Groenewoud en mr. C.J.M. Verheggen,
tegen
1 [gedaagde01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
gedaagde sub 1 in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. M.J.P. Schipper,
2. [gedaagde02] ,
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde sub 2 in conventie,
eiser in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaten: mr. N.M.A. Deckers en mr. K.G.J. Boddaert,
3. [gedaagde03] B.V. ,
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
gedaagde sub 3 in conventie,
advocaat: mr. B.A.P. Sijben,
4. [gedaagde04] ,
wonende te [woonplaats03] ,
gedaagde sub 4 in conventie,
advocaten: mr. J.C.Th. Papeveld, mr. V.J.K. Welten en mr. M. van der Meulen.
Partijen zullen hierna de vereffenaar, [gedaagde01] , [gedaagde02] , [gedaagde03] en [gedaagde04] worden genoemd.
Inleiding
Deze zaak betreft een geschil tussen een door de rechter benoemde vereffenaar van een nalatenschap van een fertiliteitsarts als eiser en een viertal partijen als gedaagden, waaronder de weduwe van de arts. Voordat de vereffenaar als zodanig werd benoemd, heeft de weduwe uit de nalatenschap onroerende zaken overgedragen aan een mede-gedaagde. Ook zijn daarop zekerheden gevestigd. De vereffenaar meent dat die zaken zich juridisch nog in de nalatenschap bevinden omdat ze niet rechtsgeldig zijn overgedragen. Althans, dat zij weer in de nalatenschap moeten worden teruggebracht wegens benadeling van de nalatenschapscrediteuren, en wel zonder de daarop gevestigde zekerheden. Ook meent de vereffenaar dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld ten opzichte van de nalatenschap. Twee van de gedaagden stellen een tegenvordering in tot opheffing van door de vereffenaar gelegde beslagen en (de tweede gedaagde) een verklaring voor recht dat als de onroerende zaken teruggaan naar de nalatenschap hij een vordering heeft op de nalatenschap. De vierde gedaagde heeft zich als belanghebbende partij in de procedure gevoegd aan de kant van de gedaagden.
De rechtbank zal eerst de procesgang uiteenzetten. Vervolgens worden de vaststaande feiten in deze procedure opgesomd. Dan volgt een beschrijving van de vorderingen over en weer. De rechtbank zal vervolgens de vorderingen beoordelen waarna de beslissing volgt.
1 De procedure in conventie en reconventie
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 maart 2021, met producties;
- -
-
het incident tot voeging van [gedaagde04] , met producties;
- -
-
de conclusie van antwoord in het incident van de vereffenaar;
- -
-
de conclusie van antwoord in het incident van [gedaagde02] ;
- -
-
de conclusie van antwoord in het incident van [gedaagde03] ;
- -
-
het vonnis in het incident van 8 september 2021;
- -
-
de conclusie van antwoord met eis in reconventie van [gedaagde01] ;
- -
-
de conclusie van antwoord met (voorwaardelijke) eis in reconventie van [gedaagde02] , met producties;
- -
-
de conclusie van antwoord van [gedaagde03] , met producties;
- -
-
de conclusie van antwoord van [gedaagde04] , met één productie;
- -
-
de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie van de vereffenaar, met producties;
- -
-
de akte overlegging producties van [gedaagde02] ;
- -
-
de brief van de zijde van [gedaagde01] van 2 mei 2022, met producties;
- -
-
de akte overlegging productie van de vereffenaar;
- -
-
het bezwaar van [gedaagde02] tegen de akte van de vereffenaar;
- -
-
de spreekaantekeningen namens de vereffenaar;
- -
-
de pleitnota namens [gedaagde01] ;
- -
-
de spreekaantekeningen namens [gedaagde04] ;
- -
-
de akte van [gedaagde01] ;
- -
-
de akte van [gedaagde02] ;
- -
-
de akte van [gedaagde03] ;
- -
-
de akte van [gedaagde04] .
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 mei 2022. Daarbij zijn verschenen:
- -
-
de vereffenaar, met mrs. Groenewoud en Verheggen;
- -
-
[gedaagde01] , met mr. Schipper;
- -
-
[gedaagde02] , met mrs. Deckers en Boddaert;
- -
-
[gedaagde03] bij de heer [naam01] , met mr. Sijben;
- -
-
[gedaagde04] , met mrs. Papeveld, Welten en Van der Meulen.
Ten slotte is vonnis bepaald. De datum van de uitspraak van het vonnis is nader bepaald op vandaag.
2 De feiten in conventie en reconventie
Wijlen de heer [volledige naam erflater01] ( [erflater01] ) is als arts eigenaar en leidinggevende geweest van een spermakliniek. [erflater01] heeft meerdere patiënten van zijn kliniek geïnsemineerd met sperma van zichzelf in plaats van met dat van een (anonieme) donor. Het vermoeden bestaat dat [erflater01] de biologische vader is van tenminste 71 donorkinderen.
[erflater01] was tijdens zijn leven op huwelijkse voorwaarden gehuwd met [gedaagde01] .
Artikel 1 van de huwelijksvoorwaarden luidt:
“ De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd .” en artikel 8 daarvan luidt:
“ Bij het einde van het huwelijk door overlijden wordt door de echtgenoten afgerekend alsof tussen de echtgenoten de wettelijke gemeenschap van goederen heeft bestaan .”
[erflater01] heeft laatstelijk bij testament van 18 november 2013 over zijn nalatenschap beschikt. Daarbij heeft hij:
- -
-
[gedaagde01] en vijf van zijn (stief)kinderen tot erfgenamen benoemd;
- -
-
de wettelijke verdeling ex artikel 4:13 BW van toepassing verklaard;
- -
-
[gedaagde01] tot executeur benoemd.
[erflater01] is op 11 april 2017 te Zwijndrecht overleden. [erflater01] was nog bij zijn leven, voor het eerst op 20 oktober 2016, aansprakelijk gesteld door 23 ouders en donorkinderen voor de door hen geleden schade wegens onrechtmatige daad en wanprestatie.
[gedaagde01] heeft met een schriftelijke verklaring van 3 juli 2017 haar benoeming als executeur aanvaard.
[gedaagde01] en de andere erfgenamen hebben de nalatenschap bij akte van 7 juli 2017 beneficiair aanvaard.
[gedaagde01] heeft op 28 februari 2018 op de griffie van de Rechtbank Rotterdam een boedelbeschrijving gedeponeerd (productie 21 bij dagvaarding). In de beschrijving is vermeld dat de nalatenschap een positief saldo heeft van € 1.358.380,57. In deze boedelbeschrijving is in de opsomming van de schulden geen (mogelijke) vordering van de donorkinderen en/of hun ouders opgenomen.
Op 16 maart 2018 heeft notaris mr. [notaris01] te Barendrecht (hierna: [notaris01] ) een verklaring van erfrecht afgegeven (productie 22 bij dagvaarding). Daarin is opgenomen dat [gedaagde01] :
- -
-
in haar hoedanigheid van executeur zelfstandig bevoegd is de nalatenschap te beheren en de door haar beheerde goederen te gelde te maken, voor zover dit nodig is voor de tot haar taak behorende voldoening van schulden van de nalatenschap en zij gedurende haar beheer de erfgenamen in en buiten rechte vertegenwoordigt;
- -
-
ingevolge de wettelijke verdeling als enige bevoegd is de goederen behorende tot de nalatenschap te beheren en daarover te beschikken.
Voorts is opgenomen dat de erfgenamen op grond van artikel 4:202 lid 1 sub a BW zijn vrijgesteld van de verplichting te vereffenen volgens de wet omdat de executeur heeft aangetoond dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots voldoende zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen (hierna: de ruimschoots-toereikend-verklaring).
Tot de nalatenschap van [erflater01] behoorde op sterfdatum onroerend goed aan de [adres01] te [plaats01] , bestaande uit een woonhuis en een achterliggend perceel (hierna gezamenlijk: het onroerend goed). Het onroerend goed was bezwaard met het recht van eerste hypotheek van de Rabobank als zekerheid voor de terugbetaling van een hypothecaire geldlening en kredieten.
[gedaagde01] heeft bij schriftelijke overeenkomst van 14 september 2018 (productie 27 bij dagvaarding) het onroerend goed verkocht aan de besloten vennootschap [bedrijf01] B.V (hierna: [bedrijf01] ) voor een bedrag van € 2.250.000,-. Bij de allonge van 16 april 2019 zijn [gedaagde01] en [bedrijf01] overeengekomen dat niet [bedrijf01] maar [gedaagde02] de koper was.
In de koopovereenkomst is onder andere het volgende opgenomen:
‘Artikel 3.
(...) De koper zal ten tijde van de juridische levering een bedrag ad achthonderdduizend euro (€ 800.000,00) voldoen door storting op een derdengeldenrekening van de notaris.
Het restantbedrag ad één miljoen vierhonderd vijftigduizend euro (€ 1.450.000,00) zal te
zijner tijd schuldig worden erkend door koper aan verkoper, welke schuldigerkenning
verkoper te zijner tijd zal aannemen.
Ten tijde van de juridische levering zal in verband met het bovenstaande een separate
overeenkomst van geldlening door partijen worden ondertekend.
Hierin zal onder meer worden opgenomen:
- -
-
dat het rentepercentage 2% bedraagt;
- -
-
dat de eerste zes (6) jaar geen aflossingen behoeven te worden gedaan;
- -
-
dat de geldlening nadien in twintig (20) jaar lineair dient te worden afgelost;
- -
-
dat eventuele tussentijdse aflossingen te allen tijde boetevrij zijn toegestaan;
- -
-
dat de geldlening onder meer in geval van verkoop opeisbaar is.’
[gedaagde01] heeft het onroerend goed bij notariële akte van 7 mei 2019 aan [gedaagde02] geleverd (productie 31 bij dagvaarding). Met het door [gedaagde02] aan [gedaagde01] betaalde bedrag van € 800.000,- is de totale schuld bij de Rabobank van € 786.038,91 afgelost (productie 32 bij dagvaarding).
Bij akte van 29 maart 2019 (productie 30 bij dagvaarding) hebben [gedaagde02] en [gedaagde03] , ten behoeve van de verkrijging door [gedaagde02] van het onroerend goed, een geldleningsovereenkomst gesloten voor een bedrag van € 844.500,-, waarbij een eerste recht van hypotheek op het onroerend goed is overeengekomen ten gunste van [gedaagde03] , met een rentepercentage van 10%, een looptijd van drie jaar en boetevrije aflossing na verloop van twee jaar. Het eerste recht van hypotheek van [gedaagde03] is op 7 mei 2019 gevestigd, nadat [gedaagde02] het onroerend goed die dag had verkregen.
Eveneens bij akte van 7 mei 2019 (productie 34 bij dagvaarding) hebben [gedaagde01] en [gedaagde02] een geldleningsovereenkomst gesloten voor het restant van de koopprijs van het onroerend goed van € 1.450.000,-. Op deze geldlening zijn direct twee bedragen in mindering voldaan: een bedrag van € 135.000,- onder de titel van ( [gedaagde02] toekomende) ‘tussen partijen overeengekomen commissie’ en een bedrag van € 55.551,42 onder de titel van ‘door [gedaagde02] voor [gedaagde01] betaalde bedragen’. Eveneens op 7 mei 2019 werd een tweede recht van hypotheek gevestigd ten behoeve van [gedaagde01] voor een bedrag van € 1.450.000,-.
[gedaagde02] heeft met een akte van 29 augustus 2019 het achterliggende perceel verkocht aan [bedrijf02] BV (hierna: [bedrijf03] ) voor een bedrag van € 940.000,-. Het achterliggende perceel werd bij notariële akte van 28 februari 2020 door [gedaagde02] geleverd aan [bedrijf03] .
[gedaagde02] heeft op 28 februari 2020 een bedrag van € 940.000,- afgelost op de lening van [gedaagde03] . Het restantbedrag van de lening van € 24.137,50 is opgenomen in een nieuwe leningsovereenkomst ten bedrage van € 250.000,-. [gedaagde03] heeft haar eerste recht van hypotheek op het achterliggend perceel doorgehaald, maar haar eerste hypotheekrecht op het woonhuis behouden.
[gedaagde01] heeft bij de verkoop en levering van het achterliggende perceel door [gedaagde02] aan [bedrijf03] haar tweede hypotheekrecht om niet doorgehaald.
[gedaagde01] heeft op 10 september 2020 ook haar tweede hypotheekrecht op het woonhuis om niet doorgehaald.
Bij brief van 20 oktober 2016 is [erflater01] door verschillende donorkinderen (en/of hun ouders) aansprakelijk gesteld voor de door hen geleden schade. Op 2 mei 2017 heeft de deurwaarder namens deze donorkinderen conservatoir (bewijs)beslag gelegd onder [erflater01] . In mei 2017 hebben de donorkinderen [gedaagde01] in haar hoedanigheid van executeur in kort geding gedaagd, in welk geding [gedaagde01] in dezelfde hoedanigheid tegenvorderingen heeft ingesteld. Bij beschikking van 29 oktober 2019 heeft de rechtbank Rotterdam op verzoek van 53 donorkinderen en/of ouders van kinderen en de stichting Donorkind de vereffenaar aangesteld als vereffenaar van de nalatenschap van [erflater01] . Nadien is mr. [naam02] tot rechter-commissaris benoemd.
Bij aanwijzing van 9 december 2020 heeft de rechter-commissaris de vereffenaar bevolen om de koopovereenkomsten ter zake van het onroerend goed te vernietigen en [gedaagde02] aansprakelijk te stellen voor de door hem veroorzaakte schade aan de boedel.
Bij brieven en deurwaardersexploten van 12, 24 en 25 februari 2021 heeft de vereffenaar aan [gedaagde02] , [bedrijf03] en [gedaagde03] verklaard de koopovereenkomsten ten aanzien van het onroerend goed te vernietigen.
Bij vonnis in het incident van 8 september 2021 is toegestaan dat [gedaagde04] zich voegt aan de zijde van gedaagde partijen. Hij heeft op 3 oktober 2019 beslag gelegd op het woonhuis, omdat hij stelt een vordering te hebben op [gedaagde02] . Tussen hem en [gedaagde02] is een koopovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot het achterliggende perceel, maar [gedaagde02] heeft daarna het achterliggende perceel opnieuw verkocht en geleverd aan [bedrijf03] .