Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 07-02-2003, AF6487, AWB 02/89756

Rechtbank 's-Gravenhage, 07-02-2003, AF6487, AWB 02/89756

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
7 februari 2003
Datum publicatie
28 maart 2003
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2003:AF6487
Zaaknummer
AWB 02/89756
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:69

Inhoudsindicatie

Dublinclaim / termijn / omvang geschil.

Eiser heeft geen beroep gedaan op overschrijding van de termijn ex artikel 11, eerste lid, Overeenkomst van Dublin (OvD). Verweerder stelt dat de rechtbank buiten de grenzen van het geschil is getreden door de overschrijding van artikel 11, eerste lid, OvD ter zitting ambtshalve aan de orde te stellen.

De rechtbank deelt dit oordeel niet. Ingevolge artikel 8:69, eerste lid, Awb doet de rechtbank uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting. In de onderhavige procedure zijn ter zitting de overschrijding van artikel 11, eerste lid, OvD en de gevolgen daarvan aan de orde gesteld en eiser heeft zich ter zake aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. Voorts overweegt de rechtbank dat op grond van artikel 8:69, tweede lid, Awb de rechtbank ambtshalve de rechtsgronden dient aan te vullen, alsmede op grond van artikel 8:69, derde lid, Awb de feiten ambtshalve kan aanvullen. In de uitspraak van 24 oktober 1996 oordeelde het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen dat indien de rechter ingevolge het nationale recht verplicht is ambtshalve de aan een interne regel van dwingende aard ontleende rechtsgronden in het geding te brengen die niet door partijen zijn aangevoerd, diezelfde verplichting eveneens geldt wanneer het dwingende regels van gemeenschapsrecht betreft. Uit deze uitspraak vloeit tevens voort dat de nationale rechter de taak heeft de rechtsbescherming te verzekeren welke voor de justitiabele voortvloeit uit de rechtstreekse werking van gemeenschappelijke bepalingen. Naar het oordeel van de rechtbank bevat artikel 11, eerste lid, OvD een dergelijke bepaling. Voorts is de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van het Hof van oordeel dat rechtstreeks werkende verdragsrechtelijke voorschriften die van wezenlijk belang zijn voor de bescherming van de justitiabele, zoals artikel 11, eerste lid, OvD, van openbare orde zijn en door de rechter ambtshalve getoetst dienen te worden. Schending van deze rechtstreeks werkende en beschermende bepaling mag door de rechter niet buiten beschouwing worden gelaten ook al is hier strikt genomen geen beroep op gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank leidt dit ertoe dat, nu de claimtermijn is overschreden, verweerder de behandeling van het asielverzoek van eiser aan zich zal moeten trekken. Beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE

nevenzittingsplaats Zwolle

sector vreemdelingenrecht

regnr.: Awb 02/89756

UITSPRAAK

inzake: A,

geboren op [...] 1982,

van Afghaanse nationaliteit,

IND dossiernummer 0204.02.8010,

gemachtigde: mr. M.P.H. van Wezel, advocaat te Utrecht,

eiser;

tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE

(Immigratie- en Naturalisatiedienst),

te 's-Gravenhage,

vertegenwoordigd door mr. M. Azmani, ambtenaar ten departemente,

verweerder.

1 Procesverloop

1.1 Op 2 april 2002 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij beschikking van 21 november 2002 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.

1.2 Bij brief van 28 november 2002 heeft eiser beroep ingesteld tegen deze beschikking. Het beroep is ter zitting van 31 januari 2003 behandeld. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.

2 Toetsingskader

2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.

Daarbij zullen worden betrokken - voor zover aanwezig - de door verweerder ingebrachte feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 83, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) alsmede het standpunt van verweerder ter zake de vraag of andere na de beschikking opgekomen feiten en omstandigheden aanleiding zijn voor handhaving, wijziging of intrekking van deze beschikking.

3 Overwegingen

3.1 Een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 wordt afgewezen indien een ander land partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag (artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000).

3.2 Verweerder heeft de aanvraag niet ingewilligd omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit dactyloscopisch onderzoek in Duitsland is gebleken dat eiser aldaar een asielaanvraag heeft ingediend. Duitsland heeft de door verweerder gelegde claim op grond van artikel 8, Overeenkomst van Dublin (OvD) geaccepteerd. Duitsland is daarom in beginsel verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek.

3.3 De rechtbank overweegt dat gebleken is dat de asielaanvraag van eiser is ingediend op 2 april 2002. Het verzoek om overname is gedateerd op 4 oktober 2002. De rechtbank constateert dat een periode van meer dan zes maanden is gelegen tussen eisers asielaanvraag en verweerders overnameverzoek aan Duitsland.

3.4 In artikel 11, eerste lid, OvD is bepaald dat de Lid-Staat waarbij een asielverzoek is ingediend en die van mening is dat een andere Lid-Staat verantwoordelijk is voor de behandeling van dit verzoek, deze Lid-Staat zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen zes maanden na het indienen van dit verzoek om overname kan verzoeken.

Indien binnen zes maanden geen verzoek tot overname plaatsvindt, is de staat waarbij het asielverzoek is ingediend verantwoordelijk voor de behandeling ervan.

De rechtbank ziet zich in het licht van het voorgaande gesteld voor de vraag of artikel 11, eerste lid, OvD rechtstreekse werking heeft en of de bepaling mede beoogt de belangen van de individuele rechtszoekende te beschermen.

3.5 Volgens vaste jurisprudentie moet een bepaling van een verdrag waarbij Nederland partij is geacht worden rechtstreeks toepasselijk te zijn wanneer zij gelet op haar bewoordingen en gelet op het doel en de aard van het verdrag een duidelijk en nauwkeurig omschreven verplichting behelst voor welker uitvoering en werking geen verdere handeling vereist is.

3.6 Uit de preambule van de OvD blijkt dat de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen de overeenkomst onder meer hebben gesloten in verband met de noodzaak maatregelen te nemen om te voorkomen dat de verwezenlijking van het gemeenschappelijke doel, een ruimte zonder binnengrenzen waarin met name het vrij verkeer van personen gewaarborgd is, leidt tot situaties waarin de asielzoeker te lang in het ongewisse blijft over het gevolg dat aan zijn verzoek kan worden gegeven.

Naar het oordeel van de rechtbank behelst het bepaalde in de eerste volzin van artikel 11, eerste lid, OvD een duidelijk en nauwkeurig omschreven termijn waarbinnen een Lid-Staat, die van mening is dat een andere Lid-Staat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, een verzoek om overname kan doen aan die andere Lid-Staat. Het gevolg van het overschrijden van deze termijn, verder te noemen de claimtermijn, is ondubbelzinnig en ongeclausuleerd neergelegd in de tweede volzin van het artikellid.

Voorts kan het bepaalde in artikel 11, eerste lid, OvD aangemerkt worden als een in de preambule bedoelde maatregel ter voorkoming van de situatie dat een asielzoeker te lang in het ongewisse blijft over het gevolg dat aan zijn asielaanvraag gegeven wordt.

Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat artikel 11, eerste lid, OvD gelet op de doelstellingen van de OvD en gelet op de bewoordingen van de bepaling geacht moet worden rechtstreeks toepasselijk te zijn. Tevens komt uit de redactie van het artikel in samenhang met de eerder aangehaalde passage van de preambule naar voren dat het artikel er mede toe strekt de belangen van een asielzoeker in een van de Lid-Staten, partij bij de overeenkomst, te beschermen. De tekst van de bepaling is voorts zodanig dat de asielzoeker deze bepaling zonder meer voor de bevoegde nationale rechter kan inroepen.

Voorts overweegt de rechtbank dat in de bepaling ondubbelzinnig de asielaanvraag als begindatum van de claimtermijn genoemd wordt.

3.7 De rechtbank overweegt dat eiser niet in het eerste of het nader gehoor heeft aangegeven dat hij in Duitsland heeft verbleven alvorens door te reizen naar Nederland. Artikel 11, eerste lid, OvD biedt echter geen ruimte voor het standpunt dat de claimtermijn niet geldt voor gevallen waarin sprake is van manifest bedrog of het anderszins verstrekken van onjuiste gegevens. Het artikellid bepaalt immers in de tweede volzin zonder enig voorbehoud dat bij overschrijding van de claimtermijn de Lid-Staat waarbij de asielaanvraag is ingediend verantwoordelijk is.

Nu het bepaalde in artikel 11, eerste lid, OvD rechtstreekse werking heeft en mede bedoeld is om te voorkomen dat de asielzoeker te lang in onzekerheid blijft, doet de omstandigheid dat Duitsland de door verweerder na het verstrijken van de termijn van zes maanden gelegde claim heeft geaccepteerd aan het voorgaande niet af.

3.8 Eiser heeft geen beroep gedaan op overschrijding van de in artikel 11, eerste lid, OvD genoemde termijn. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat de rechtbank buiten de grenzen van het geschil is getreden door de overschrijding van artikel 11, eerste lid, OvD ter zitting ambtshalve aan de aan de orde te stellen. De rechtbank deelt dit oordeel niet.

Ingevolge artikel 8:69, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) doet de rechtbank uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting. In de onderhavige procedure is ter zitting de overschrijding van artikel 11, eerste lid, OvD en de gevolgen daarvan aan de orde gesteld en eiser heeft zich ter zake aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.

Voorts overweegt de rechtbank dat op grond van artikel 8:69, tweede lid, Awb de rechtbank ambtshalve de rechtsgronden dient aan te vullen, alsmede op grond van artikel 8:69, derde lid, Awb de feiten ambtshalve kan aanvullen.

In de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJEG) van 24 oktober 1996 (AB 1997/133) oordeelde het HvJEG dat indien de rechter ingevolge het nationale recht verplicht is, ambtshalve de aan een interne regel van dwingende aard ontleende rechtsgronden in het geding te brengen, die niet door partijen zijn aangevoerd, diezelfde verplichting eveneens geldt wanneer het dwingende regels van gemeenschapsrecht betreft. Uit voornoemde uitspraak vloeit tevens voort dat de nationale rechter de taak heeft de rechtsbescherming te verzekeren welke voor de justitiabele voortvloeit uit de rechtstreekse werking van gemeenschappelijke bepalingen.

Gelet op hetgeen hiervoor onder 3.4 tot en met 3.7 is overwogen, bevat naar het oordeel van de rechtbank artikel 11, eerste lid, OvD een dergelijke bepaling, voortvloeiende uit de OvD.

Onder verwijzing naar voornoemde uitspraak van het HvJEG is de rechtbank voorts van oordeel dat rechtstreeks werkende verdragsrechtelijke voorschriften die van wezenlijk belang zijn voor de bescherming van de justitiabele, zoals artikel 11, eerste lid, OvD, van openbare orde zijn en door de rechter ambtshalve getoetst dienen te worden.

Schending van deze rechtstreeks werkende en beschermende bepaling mag door de rechter niet buiten beschouwing worden gelaten ook al is hier strikt genomen geen beroep op gedaan.

3.9 Het vorenstaande leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat, nu de in artikel 11, eerste lid, OvD neergelegde claimtermijn is overschreden, verweerder de behandeling van het asielverzoek van eiser aan zich zal moeten trekken.

3.10 Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond, derhalve behoeven de overige gronden geen bespreking.

3.11 Nu het beroep gegrond wordt verklaard ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser.

4 BESLISSING

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de beschikking van 21 november 2002;

- bepaalt dat verweerder opnieuw beslist, met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad EUR 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Elderman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Keukenmeester als griffier op 7 februari 2003

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.

Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Afschrift verzonden: 7 februari 2003