Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 07-10-2005, ECLI:NL:RBSGR:2005:4780 AU5197, AWB 05/4821 BPM

Rechtbank 's-Gravenhage, 07-10-2005, ECLI:NL:RBSGR:2005:4780 AU5197, AWB 05/4821 BPM

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
7 oktober 2005
Datum publicatie
28 oktober 2005
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2005:AU5197
Zaaknummer
AWB 05/4821 BPM
Relevante informatie
Wijzigingswet Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 [Tekst geldig vanaf 01-08-1998] art. 9

Inhoudsindicatie

[...] Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wet bedraagt de belasting voor een personenauto 45,2% van de netto catalogusprijs, verminderd met € 1.540. Onder de netto catalogusprijs wordt ingevolge artikel 9, derde lid, van de Wet verstaan de catalogusprijs verminderd met de daarin begrepen omzetbelasting. In artikel 9, vierde lid, van de Wet is bepaald dat onder de catalogusprijs wordt verstaan de in Nederland door de fabrikant of de importeur aan wederverkopers kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. In die geadviseerde verkoopprijs is de BPM zelf niet begrepen. Is een zodanige prijs niet bekend, dan wordt hij door vergelijking bepaald.

Uitspraak

PROCES-VERBAAL

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Registratienummer: AWB 05/4821 BPM

Uitspraakdatum: 7 oktober 2005

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

X B.V., gevestigd te Z en kantoorhoudende te Q, eiseres,

gemachtigde mr. A te R,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Betreft:

De uitspraak van verweerder van 11 juli 2005 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres opgelegde aanslag in de belasting op de personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) voor het jaar 2005.

Onderzoek ter zitting:

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2005 te Den Haag. Daar is namens eiseres mr. A verschenen, tot zijn bijstand vergezeld door B, alsmede mr. C namens verweerder.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

De ondernemingsactiviteiten van eiseres omvatten, naast de uitoefening van het financieringsbedrijf, het leasen van en de groothandel in auto’s.

Op 15 juni 2005 is namens eiseres ter zake van de registratie van een auto van het merk a, type b 4-deurs, met chassisnummer xxxxxxxxxxxxxxxxx (hierna: de auto). aangifte gedaan voor de BPM bij het BPM-aangiftepunt te Arnhem.

Het BPM-aangiftepunt heeft de verschuldigde BPM op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) vastgesteld op € 5.281,29, zijnde 45,2% van de door het BPM-aangiftepunt in aanmerking genomen netto-catalogusprijs van € 15.091,35, verminderd met de vaste aftrek van € 1.540. Op 4 juli 2005 heeft eiseres het bedrag van € 5.281,29 op aangifte voldaan.

Tegen deze voldoening op aangifte heeft eiseres bij brief van 5 juli 2005 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 11 juli 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres op 13 juli 2005 beroep ingesteld bij de rechtbank.

Bij indiening van het beroepschrift heeft eiseres om versnelde behandeling van het beroep verzocht op grond van artikel 8:52 van de Awb, onder verkorting van de in het tweede lid van dat artikel genoemde termijnen. Reden voor dit verzoek was het faillissement van de fabrikant van de auto alsmede van de Nederlandse importeur. In verband met deze faillissementen trachten de Nederlandse dealers, waaronder cliënten van eiseres, zo spoedig mogelijk de nog in voorraad zijnde auto’s te verkopen. Bij die verkoop is de hoogte van de verschuldigde BPM een belangrijk gegeven.

In geschil is de hoogte van de netto catalogusprijs van de auto. Eiseres neemt het standpunt in dat deze moet worden bepaald op € 7.734,77. Naar de opvatting van verweerder bedraagt de netto catalogusprijs van de auto € 15.091,35.

Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wet bedraagt de belasting voor een personenauto 45,2% van de netto catalogusprijs, verminderd met € 1.540. Onder de netto catalogusprijs wordt ingevolge artikel 9, derde lid, van de Wet verstaan de catalogusprijs verminderd met de daarin begrepen omzetbelasting. In artikel 9, vierde lid, van de Wet is bepaald dat onder de catalogusprijs wordt verstaan de in Nederland door de fabrikant of de importeur aan wederverkopers kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. In die geadviseerde verkoopprijs is de BPM zelf niet begrepen. Is een zodanige prijs niet bekend, dan wordt hij door vergelijking bepaald.

Ter onderbouwing van haar standpunt voert eiseres het volgende aan. Het BPM-aangiftepunt heeft zich bij de berekening van de verschuldigde BPM gebaseerd op de door de importeur in het verleden kenbaar gemaakte consumentenprijs van € 23.240. Door de faillissementen van de fabrikant en van de importeur zijn de voorwaarden waaronder auto’s van het onderhavige merk kunnen worden verkocht zodanig gewijzigd, dat deze consumentenprijs niet langer bij de bepaling van de geadviseerde verkoopprijs in de zin van artikel 9, vierde lid, eerste en tweede volzin, van de Wet in aanmerking kan worden genomen. Dit brengt mee dat de geadviseerde verkoopprijs ingevolge de laatste volzin van dit artikellid moet worden bepaald op basis van vergelijking. Op grond van het door eiseres overgelegde taxatierapport, uitgebracht door D op 16 juni 2005, komt eiseres tot de conclusie dat de hoogst haalbare verkoopprijs van de auto € 10.870,96 inclusief omzetbelasting en BPM, bedraagt. Hieruit leidt zij de door haar verdedigde netto catalogusprijs van € 7.734,47 af.

Verweerder heeft het standpunt van eiseres gemotiveerd bestreden. Zijn inziens is de consumentenprijs van € 23.240 nog steeds een valide uitgangspunt voor de bepaling van de netto consumentenprijs. Ware dit anders en wordt toegekomen aan de in artikel 9, vierde lid, laatste volzin, van de Wet bedoelde bepaling door vergelijking, dan is een taxatie, zoals door eiseres overgelegd, daarvoor niet de door de wetgever beoogde methode. Naar de opvatting van verweerder dient alsdan een vergelijking met eventueel eerder (objectief) vastgestelde catalogusprijzen van hetzelfde type of vergelijkbare auto plaats te vinden.

De rechtbank is van oordeel dat eiseres, op wie in dezen de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat tengevolge van de faillissementen van de importeur en de fabrikant en wat daarmee samenhangt een situatie is ontstaan waarin de consumentenprijs van € 23.240 niet langer als ernstig gemeend kan worden beschouwd. Mitsdien kan uit deze consumentenprijs nog steeds de geadviseerde verkoopprijs als bedoeld in artikel 9, vierde lid, eerste en tweede volzin, van de Wet worden afgeleid. Niet in geschil is dat verweerder, uitgaande van de aldus berekende geadviseerde verkoopprijs, de netto catalogusprijs van de auto op het juiste bedrag heeft bepaald.

Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.

De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst. De beslissing is op 7 oktober 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. F.C. Hover, griffier.

Afschrift aangetekend

verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;

2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.