Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 22-11-2005, AU9301, AWB 04/4575 WWB

Rechtbank 's-Gravenhage, 22-11-2005, AU9301, AWB 04/4575 WWB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
22 november 2005
Datum publicatie
10 januari 2006
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2005:AU9301
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 04/4575 WWB

Inhoudsindicatie

[...] Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder, onder wijziging van de gronden, onder meer zijn besluit tot het opleggen van een maatregel gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder het volgende aangevoerd.

Eiser heeft bij herhaling niet of niet tijdig voldaan aan oproepen van Werkkompas om te verschijnen, met inbegrip van een oproep om de aanmelding bij Projectbureau CoCo te kunnen regelen. Om die reden is zijn uitkering bij besluit van 3 maart 2004 met ingang van 1 maart 2004 beëindigd en is hem eerst bij besluit van 8 april 2004 een maatregel opgelegd.

De inlichtingenplicht betreft artikel 65 van de Abw. Het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 14 (oud) van de Abw, artikel 3, tweede lid, aanhef en sub b, (oud) van het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz en het gemeentelijk beleid betreffende het stelselmatig niet verschijnen op oproepen om (in verband met de inschakeling in de arbeid) op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen. [...]

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage

sector bestuursrecht

tweede afdeling, enkelvoudige kamer

Reg. nr. AWB 04/4575 WWB

UITSPRAAK

als bedoeld in artikel 8:77

van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Uitspraak in het geding tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.

Ontstaan en loop van het geding

Bij besluit van 3 maart 2004 is de uitkering van eiser ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ter voorziening in de noodzakelijke kosten van het bestaan ingaande 1 maart 2004 beëindigd, aangezien hij zonder bericht niet is verschenen op een uitnodiging van Werkkompas en het projectburau CoCo.

Op 8 april 2004 heeft eiser zich bij het CWI gemeld voor het doen van een aanvraag om een uitkering ingevolge de WWB.

Bij besluit van 14 mei 2004 heeft verweerder eiser een bijstandsuitkering toegekend, ingaande op 8 april 2004. Bij dit besluit heeft verweerder eiser tevens medegedeeld dat de volledige uitkering, inclusief vakantietoeslag, met ingang van 8 april 2004 voor de duur van één maand wordt geweigerd. Daartoe heeft verweerder overwogen dat eiser een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond daar hij niet tijdig heeft voldaan aan een oproep van Projectbureau CoCo om te verschijnen.

Tegen de toekenningsdatum en tegen het opleggen van deze maatregel heeft eiser bij brief van 25 mei 2004 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.

Bij besluit van 14 oktober 2004 heeft verweerder, onder wijziging van de grondslag van het besluit, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 26 oktober 2004 beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 25 november 2004 een verweerschrift ingediend.

Het beroep is op 12 oktober 2005 ter zitting behandeld.

Eiser is verschenen, in aanwezigheid van zijn gemachtigde mr. M. de Boorder.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Darwish-Willeboordse.

Standpunten van partijen

In beroep heeft eiser aangevoerd dat geen bezwaar is gemaakt tegen de beëindiging van de uitkering en dat geen bezwaar bestaat tegen de ingangsdatum van de toekenning van de uitkering. Eiser heeft problemen met het opleggen van een maatregel aangezien hij door de beëindiging van de uitkering en door het opleggen van de maatregel tweemaal wordt bestraft voor hetzelfde feitencomplex.

Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder, onder wijziging van de gronden, onder meer zijn besluit tot het opleggen van een maatregel gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder het volgende aangevoerd.

Eiser heeft bij herhaling niet of niet tijdig voldaan aan oproepen van Werkkompas om te verschijnen, met inbegrip van een oproep om de aanmelding bij Projectbureau CoCo te kunnen regelen. Om die reden is zijn uitkering bij besluit van 3 maart 2004 met ingang van 1 maart 2004 beëindigd en is hem eerst bij besluit van 8 april 2004 een maatregel opgelegd.

De inlichtingenplicht betreft artikel 65 van de Abw. Het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 14 (oud) van de Abw, artikel 3, tweede lid, aanhef en sub b, (oud) van het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz en het gemeentelijk beleid betreffende het stelselmatig niet verschijnen op oproepen om (in verband met de inschakeling in de arbeid) op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen.

Wettelijk kader

Met ingang van 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden en is de Abw ingetrokken. Tot 1 januari 2005 was er geen sprake van een besluit van verweerder als bedoeld in artikel 2 van de Invoeringsregeling WWB. Nu het bestreden besluit dateert van vóór

1 januari 2005 dient ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Invoeringswet WWB (IWWB) met betrekking tot artikel 17 van de WWB en artikel 18 van de WWB, met toepassing van de Abw te worden beslist.

Ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Abw doet de belanghebbende aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand, de hoogte of de duur van de bijstand, of op het bedrag van de bijstand dat aan hem wordt betaald.

Ingevolge het tweede lid is de belanghebbende verplicht aan burgemeester en wethouders desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Artikel 14, eerste lid, van de Abw bepaalt dat indien de belanghebbende blijk heeft gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, dan wel in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag of nadien onvoldoende heeft meegewerkt aan het verkrijgen of behouden van arbeid in dienstbetrekking, burgemeester en wethouders de bijstand tijdelijk geheel of gedeeltelijk kunnen weigeren.

Het tweede lid bepaalt dat een maatregel, als bedoeld in het eerste lid, wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

Het vierde lid bepaalt dat burgemeester en wethouders kunnen besluiten af te zien van het opleggen van een maatregel als bedoeld van het eerste lid van artikel 14 van de Abw, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

Het vijfde lid bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur, met betrekking tot het eerste en tweede lid, nadere regels kunnen worden gesteld.

Het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz (kortweg: Maatregelenbesluit), welke is vastgesteld op basis van artikel 14, lid 5, Abw, bevat in artikel 3 een indeling van verwijtbare gedragingen in categorieën. Het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen levert ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en sub b, een gedraging op van de tweede categorie, welke ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b een weigering gedurende 1 maand van 10 procent van de bijstand tot gevolg heeft. Het niet aanvaarden van passende arbeid behoort tot een gedraging uit de vierde categorie, welke ingevolge artikel 5, eerste lid onder d, een weigering van bijstand tot gevolg heeft van 100 procent gedurende een maand. Bij een herhaling binnen 12 maanden van de verwijtbare gedraging wordt, ingevolge artikel 5, tweede lid, de periode van weigering van bijstand verdubbeld.

Ingevolge het gemeentelijk maatregelenbeleid (Werkboek Abw, art. 14 Abw, hoofdstuk 2, blz. 4) zijn er behalve bij de gedragingen genoemd onder categorie 4 ook andere gedragingen waarbij sprake kan zijn van een algehele weigering van bijstand. Dit is het geval bij zeer ernstige gedragingen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, waaronder het herhaaldelijk niet voldoen aan een oproep om de scholings- of arbeidsmogelijkheden te onderzoeken.

Oordeel van de rechtbank

Gelet op het gestelde in beroep dient in dit geding te worden beoordeeld of het bestreden besluit, voor zover verweerder daarbij het besluit tot het opleggen van de maatregel heeft gehandhaafd, in rechte stand kan houden.

Uit de stukken is de rechtbank gebleken dat eiser bij besluit van

10 november 2003 een maatregel is opgelegd (verlaging van de uitkering met 10% gedurende 1 maand), aangezien hij niet danwel niet tijdig heeft voldaan aan een oproep om te verschijnen. Bij brief van 1 december 2003 is eiser uitgenodigd voor een gesprek op 8 december 2003. Daarbij is eiser gewezen op de verplichting met spoed telefonisch mededeling te doen van verhindering en op de gevolgen bij het zonder bericht niet verschijnen. Op dit gesprek is eiser zonder bericht van verhindering niet verschenen. Vervolgens is eiser zonder bericht van verhindering niet verschenen op het gesprek van 26 en 30 januari 2004 met een consulent van Werkkompas. Eerst na afloop van het tijdstip van aanvang van het gesprek op

30 januari 2004 heeft eiser telefonisch mededeling gedaan van zijn verhindering.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder wegens de aanwezigheid van verwijtbaarheid tot het opleggen van een maatregel mocht besluiten. Verweerder was dan ook op grond van het bepaalde in artikel 14, eerste lid, van de Abw verplicht om met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid, van dat artikel en het bepaalde in het Maatregelenbesluit de bijstandsuitkering van eiser tijdelijk gedeeltelijk te weigeren, namelijk 10% gedurende 2 maanden.

Verweerder heeft evenwel aan eiser een maatregel opgelegd van 100% gedurende 1 maand. Aldus heeft verweerder gehandeld in overeenstemming met het ten tijde hier in geding door haar gevoerde maatregelenbeleid. Volgens dit beleid geldt het herhaaldelijk niet voldoen aan een oproep om de scholings- of arbeidsmogelijkheden te onderzoeken als een gedraging waarop de zwaarste maatregel (van de 4e categorie) van toepassing is. De rechtbank komt dit beleid niet onredelijk voor.

Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de dubbele bestraffing treft geen doel. In tegenstelling tot de maatregel (100% weigering gedurende een maand) is de beëindiging van de uitkering geen instrument ter bestraffing van de uitkeringsgerechtigde. Zo wordt de beëindiging van de uitkering ingegeven door het ontbreken van recht op uitkering en is de maatregel gericht op correctie van onwenselijk gedrag.

De rechtbank stelt ten slotte vast dat de Wet werk en bijstand (WWB) niet langer voorziet in de mogelijkheid van het opleggen van een boete zoals voorheen geregeld in artikel 14a van de Abw. Uit het overgangsrecht neergelegd in artikel 2 van de Invoeringswet WWB in verbinding met artikel 2 van het Inwerkingtredingsbesluit (Stb. 2003, 386) en artikel 2 van de Invoeringsregeling WWB (Stcrt. 2003, nr. 203) volgt dat artikel 14a van de Abw van kracht blijft tot uiterlijk 1 januari 2005. Op grond van artikel 18, tweede lid van de WWB heeft de gemeente Den Haag de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand (hierna: de Maatregelenverordening) vastgesteld. De Maatregelenverordening is met ingang van 1 januari 2005 in werking getreden.

Onder verwijzing naar de uitspraken van de CRvB van 30 juni 2004 (USZ 2004, 273), 12 oktober 2004 (JWWB 2004, 441) en 21 december 2004 (LJN AR8812) overweegt de rechtbank dat de opgelegde boete, zowel als de in het kader van de Maatregelenverordening gehanteerde maatregel, zijn aan te merken als een "penalty" (straf) in de zin van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en dat de rechtbank aldus, in het licht van artikel 15, eerste lid, derde volzin, van het IVBPR, ambtshalve dient na te gaan of toepassing van de artikelen 17 en 18 van de WWB en de Maatregelenverordening leiden tot een lagere "penalty" zoals bedoeld in het IVBPR, dan onder de Abw. Artikel 15, eerste lid, derde volzin, van het IVBPR bepaalt immers dat, indien na het begaan van het strafbare feit de wet mocht voorzien in de oplegging van een lichtere straf, de overtreder daarvan dient te profiteren.

De rechtbank stelt vast dat de gedraging welke ten grondslag ligt aan de maatregel door verweerder wordt getypeerd als het 'herhaaldelijk niet voldoen aan een oproep om de scholings- of arbeidsmogelijkheden te onderzoeken'. In de Maatregelenverordening is deze gedraging getypeerd als een gedraging van de derde categorie (gedragingen die de arbeidsinschakeling belemmeren). Daaraan is gekoppeld een maatregel van de derde categorie, zijnde een korting van dertig procent van de bijstandsnorm voor de duur van een maand.

Niet gebleken is dat voldaan is aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 13, derde lid, van de Maatregelenverordening. Weliswaar is ten aanzien van eiser in het jaar voorafgaand aan 14 mei 2004 sprake van herhaaldelijk verwijtbaar gedrag (resulterend in de besluiten van 8 juli 2003, 28 augustus 2003 en 10 november 2003, waarbij maatregelen van respectievelijk 10 procent voor de duur van twee maanden, 10 procent voor de duur van een maand en 10 procent voor de duur van een maand zijn opgelegd), niet gebleken is echter dat aan eiser, binnen een periode van zes maanden voorafgaand aan 14 mei 2004, een maatregel is opgelegd waarbij de duur of hoogte is verdubbeld.

Op grond van de Maatregelenverordening was verweerder aldus gehouden om een lichtere maatregel op te leggen. Gelet op het voorgaande moet deze lichtere maatregel als een lichtere straf als bedoeld in artikel 15, eerste lid, derde volzin, van het IVBPR worden aangemerkt. Het bestreden besluit is, voor wat betreft het opleggen van de maatregel, dan ook in strijd met artikel 15, eerste lid, derde volzin van het IVBPR. Daarmee komt het besluit op deze grond voor vernietiging in aanmerking.

Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen, met inachtname van hetgeen in deze uitspraak is overwogen

De rechtbank acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van dit beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- . Daarbij is 1 punt toegekend aan het opstellen van het beroepschrift en 1 punt aan het verschijnen ter terechtzitting met een wegingsfactor van 1 en een waarde per punt van € 322,--

Aangezien ten behoeve van eiser ter zake van dit beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van het bedrag van de proceskosten te geschieden aan de griffier van de rechtbank.

Beslissing

De Rechtbank 's-Gravenhage,

RECHT DOENDE:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

- bepaalt dat de gemeente Den Haag aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 37,-- vergoedt;

- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,-- welke bedrag de gemeente Den Haag aan de griffier moet vergoeden.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Aldus gegeven door mr. C.W. de Wit en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2005, in tegenwoordigheid van de griffier H. Pop.