Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 21-06-2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:6202 ECLI:NL:RBSGR:2006:6203 AY5301, AWB 05/4697 BPM

Rechtbank 's-Gravenhage, 21-06-2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:6202 ECLI:NL:RBSGR:2006:6203 AY5301, AWB 05/4697 BPM

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
21 juni 2006
Datum publicatie
31 juli 2006
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2006:AY5301
Zaaknummer
AWB 05/4697 BPM

Inhoudsindicatie

Motorrijtuig met grijs kenteken als personenauto aangemerkt. Eiser heeft niet aangetoond dat ten tijde van de aankoop het motorrijtuig reeds voorzien was van een achterbank. De enkele stelling van eiser is daartoe onvoldoende. Eiser heeft geen bewijsstukken betreffende de aankoop en persoonsgegevens van de verkoper overgelegd. Met betrekking tot het getuigenaanbod is overwogen dat anders dan eiser mogelijk meent het in een geval als het onderhavige noch op de weg van verweerder noch op die van de rechtbank ligt de getuigen op te roepen. Naheffingsaanslag BPM en vergrijpboete zijn terecht opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/4697 BPM

Uitspraakdatum: 21 juni 2006

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane [te P], kantoor [Q], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 16 juni 2005 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) met aanslagnummer [0000.00.000], alsmede tegen de gelijktijdig daarbij genomen boete-beschikking.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2006.

Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen J.W.J. Swinkels, tot zijn bijstand vergezeld door C. Koch.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

Eiser is blijkens de kentekenregistratie van 24 april 2004 tot en met 6 juli 2004 houder geweest van de auto van het merk Mercedes Benz, type 240 TD, met grijs kenteken [00-00-00] (hierna: het motorrijtuig).

Op 26 mei 2004 is bij een visuele controle geconstateerd dat de laadruimte van het op de openbare weg geparkeerd staande motorrijtuig was voorzien van een achterbank.

Naar aanleiding van de constatering dat het motorrijtuig niet voldeed aan de criteria om als bestelauto te worden aangemerkt is aan eiser een naheffingsaanslag BPM ad € 877 alsmede een vergrijpboete van 10% van de verschuldigde belasting opgelegd.

Na daartegen door eiser gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de bestreden uitspraak de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

In geschil is of de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd.

Eiser heeft aangevoerd dat op het moment van aankoop van de auto de achterbank reeds in de auto aanwezig was. Eiser heeft de auto via internet van een particuliere verkoper voor € 850 gekocht. Alvorens de auto te kopen is hij tweemaal naar de verkoper, die hij verder niet kent, geweest om zich ervan te vergewissen dat het een veilige auto was voor zijn zes kleine kinderen. Bij het eerste bezoek aan de verkoper hebben twee collega's van eisers school - eiser is directeur van een middelbare school - hem vergezeld. De tweede maal is eiser, nadat hij alles had gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden verlangd om na te gaan of alles met de auto in orde was, per openbaar vervoer naar de verkoper gereisd en heeft hij de auto gekocht. Eiser heeft voorts erop gewezen dat zijn collega's kunnen getuigen dat hij de auto met achterbank heeft gekocht en dat hijzelf aan de inrichting ervan niets heeft veranderd.

Eiser heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld het niet eens te zijn met de wijze waarop de controle heeft plaatsgevonden. Van het bezoek aan huis van de als politiemannen uitziende controleambtenaren zijn eiser en zijn kinderen erg geschrokken. Voorts hebben veel buren kunnen zien dat de ambtenaren eiser bezochten, hetgeen zijn goede naam in de buurt heeft geschaad. Eiser is van mening dat ook volstaan had kunnen worden met een aan hem gerichte schriftelijk uitnodiging om op het douanekantoor te verschijnen.

Ter zitting heeft eiser, in afwijking van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd, verklaard dat hij bij het eerste bezoek aan de verkoper niet door twee collega’s werd vergezeld. De eerste keer is hij met een docent van zijn school meegereden. Zij zijn bij de verkoper, een boer die ergens in de buurt van Eindhoven woont, naar de auto gaan kijken. Eiser heeft de auto die voorzien was van een achterbank toen niet meteen kunnen kopen, omdat het weekend was. Bij het tweede bezoek is eiser met zijn eigen auto gereisd, vergezeld door de conciërge van zijn school. Hij heeft de auto gekocht en heeft, omdat hij van auto’s geen verstand heeft, op het postkantoor gezegd dat het een normale auto betrof. De routebeschrijving naar de verkoper heeft eiser niet meer in zijn bezit.

Niet is in geschil dat het motorrijtuig met grijs kenteken en voorzien van een achterbank op 26 mei 2004 op de openbare weg voor eisers woning is aangetroffen. Gezien het bepaalde in artikel 1, derde lid, en artikel 12a, eerste lid, van de Wet BPM is in beginsel terecht aan eiser onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.

De omstandigheid dat de naheffingsaanslag meer bedraagt dan de aankoopprijs van het motorrijtuig, dat eiser overigens slechts enkele maanden in zijn bezit heeft gehad, kan hieraan niet afdoen.

Het geschil spitst zich toe op de vraag of in het onderhavige geval is voldaan aan artikel 12a, derde lid, van de Wet BPM, waarin - voorzover hier van belang - is bepaald dat indien degene bij wie de belasting wordt nageheven aantoont dat de personenauto op het tijdstip van tenaamstelling reeds in een zodanige staat verkeerde dat het een personenauto was, de belasting kan worden nageheven van degene op wiens naam het kenteken daaraan voorafgaand was gesteld.

De rechtbank is van oordeel dat eiser niet erin is geslaagd het van hem te verlangen bewijs te leveren. Eiser heeft niet aangetoond dat ten tijde van de aankoop het motorrijtuig reeds voorzien was van de hier in geschil zijnde achterbank. De enkele stelling van eiser in dezen is daartoe onvoldoende. De rechtbank laat voorts wegen dat eiser niet in staat is gebleken bewijsstukken betreffende de aankoop en persoonsgegevens van de verkoper over te leggen. Indien eiser de met betrekking tot de bezoeken aan de verkoper ter zitting afgelegde gewijzigde verklaring - wat daarvan verder ook zij - kracht had willen bijzetten, had het op de weg van eiser gelegen de bedoelde getuigen naar de zitting mee te brengen. Anders dan eiser mogelijk meent ligt het in een geval als het onderhavige noch op de weg van verweerder noch op die van de rechtbank de getuigen op te roepen.

Uit het vorenstaande volgt dat de naheffingsaanslag, waarvan gesteld noch gebleken is dat deze op een onjuist bedrag is vastgesteld, terecht aan eiser is opgelegd.

De rechtbank acht voorts aannemelijk gemaakt dat de vergrijpboete terecht is opgelegd. Dat eiser niet wist noch behoorde te weten, dat bij het motorrijtuig sprake was van een grijs kenteken, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. De beweerdelijk bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer en de Belastingdienst Motorrijtuigenbelasting ingewonnen informatie is daartoe, als door verweerder ook gesteld, onvoldoende.

Feiten en omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven om de boete te matigen zijn gesteld noch gebleken. Ook overigens acht de rechtbank de boete passend en tevens, uit een oogpunt van normhandhaving, geboden.

Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd kan aan het voorgaande niet afdoen.

De rechtbank verwijst met betrekking tot het optreden van de controlerende ambtenaren naar hetgeen verweerder dienaangaande in het verweerschrift onder 7.3.1 en 7.3.3 heeft opgemerkt en sluit zich daarbij aan.

Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 21 juni 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van mr. M.A.H. Strik, griffier.