Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 04-09-2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:16724 BI0417, AWB 05/2398 OB

Rechtbank 's-Gravenhage, 04-09-2006, ECLI:NL:RBSGR:2006:16724 BI0417, AWB 05/2398 OB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
4 september 2006
Datum publicatie
8 april 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2006:BI0417
Zaaknummer
AWB 05/2398 OB

Inhoudsindicatie

Aansprakelijkstelling. Indien in één geschrift bezwaar is gemaakt tegen meer besluiten staat het het bestuursorgaan vrij afzonderlijk uitspraak op bezwaar te doen in elk van die zaken. Een aansprakelijkstelling ingevolge de Invorderingswet is niet in strijdt met artikel 6 van het EVRM omdat in bezwaar en beroep ook de hoogte van de desbetreffende belastingschuld aan de orde kan worden gesteld. Dat de aansprakelijk gestelde moet vragen om de onderliggende stukken, kan niet worden gezien als beperking van de toegang tot de rechter. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/2398 OB

Uitspraakdatum: 4 september 2006

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Verweerder heeft eiser bij beschikking van 17 mei 2004 (hierna: de beschikking) aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 9.102 aan door Agrarisch loonbedrijf [A] B.V. (hierna: het loonbedrijf) niet betaalde omzetbelasting. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 februari 2005 de beschikking gehandhaafd.

1.2. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2005 te 's-Gravenhage, gevoegd met de behandeling van de zaken bij de rechtbank bekend onder de nummers AWB 05/2395 OB en AWB 05/2401 OB. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [B] en drs. [C]. Namens verweerder is verschenen mr. [D]. Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder. Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

2.1. Aan het loonbedrijf zijn - voor zover hier van belang - in 2001 en 2002 de volgende naheffingsaanslagen en boetes opgelegd in verband met het niet voldoen van door het bedrijf aangegeven omzetbelasting:

tabel 1

Op deze aanslagen zijn de volgende bedragen onbetaald gebleven:

tabel 2

Het loonbedrijf is failliet verklaard en op 9 september 2003 ontbonden door opheffing van het faillissement wegens de toestand van de boedel. Tegen de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen is door hem geen bezwaar gemaakt.

2.2. In april 2004 is bij eiser een onderzoek ingesteld. Hierbij heeft verweerder geconstateerd dat het loonbedrijf in het jaar 2001 werknemers aan eiser heeft uitgeleend. Een afschrift van het rapport naar aanleiding van dit onderzoek behoort tot de stukken van het geding.

2.3. Het door verweerder bepaalde bedrag van de aansprakelijkstelling is berekend aan de hand van de door het loonbedrijf op de aan eiser uitgereikte facturen in rekening gebrachte omzetbelasting. In het controlerapport is vermeld dat in het tijdvak september 2001 aan eiser € 3.449,81 aan omzetbelasting in rekening is gebracht en in de tijdvakken november en december 2001 € 8.587,04. Voor dit laatste bedrag is eiser volledig aansprakelijk gesteld. Voor het tijdvak september 2001 is eiser aansprakelijk gesteld voor een evenredig deel van de op de desbetreffende naheffingsaanslag onbetaald gebleven belasting, te weten (€ 3.449,81 / € 38.009,09 x € 5.687,00 is) € 515.

3. Geschil

3.1. In geschil is of eiser terecht en voor het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld en of daarbij aan de formele vereisten is voldaan. Eiser beantwoordt deze vragen ontkennend en verweerder bevestigend.

3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en herroeping van de beschikking. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.3. Eiser heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd:

- De aansprakelijkstelling is niet aangetekend aan eiser verzonden.

- De gemachtigde van eiser heeft in één brief bezwaar gemaakt tegen de nu in geschil zijnde aansprakelijkstelling en tegen een aansprakelijkstelling voor door het loonbedrijf onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonbelasting/premie volksverzekeringen. Verweerder had op de bezwaren tegen de twee aansprakelijkstellingen die in één bezwaarschrift zijn bestreden tegelijkertijd uitspraak moeten.

- De uitspraak op bezwaar is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, nu verweerder niet is ingegaan op alle stellingen die eiser in bezwaar heeft aangevoerd.

- De aansprakelijkstelling is in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), nu eiser pas door de beschikking waarbij hij aansprakelijk is gesteld van de aanslagen waarvoor hij aansprakelijk is gesteld op de hoogte is gebracht en hij niet in staat is geweest de vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen aan een rechterlijke controle te onderwerpen.

3.4. Verweerder heeft onder meer een afschrift overgelegd van een bewijs van een aangetekende verzending. Voorts heeft verweerder betoogd dat het hem vrij stond afzonderlijk uitspraak te doen op het bezwaar tegen deze beschikking en dat alle andere standpunten in het bezwaarschrift naar hun inhoud alleen de aansprakelijkstelling voor de loonbelasting en niet de aansprakelijkstelling voor de omzetbelasting kunnen betreffen, zodat hij in de thans bestreden uitspraak op bezwaar op die standpunten niet in hoefde te gaan.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Eiser heeft in bezwaar aangevoerd dat de beschikking in strijd met artikel 49, tweede lid, van de Invorderingswet 1990 (hierna: de Wet) niet per aangetekende post aan hem is verzonden. In beroep heeft eiser dit standpunt weliswaar herhaald, maar hij heeft de in de uitspraak op bezwaar verwoorde stelling van verweerder dat de door deze daarbij overgelegde kopie van een bewijs van aangetekende verzending de aangetekende verzending van de hier in geschil zijnde beschikking aansprakelijkstelling betrof, niet weersproken. De rechtbank acht die stelling van verweerder ook aannemelijk, zodat het beroep op dit punt faalt.

4.2. Anders dan eiser betoogt, staat het verweerder, indien in één geschrift bezwaar is gemaakt tegen meer besluiten, in zijn algemeenheid vrij afzonderlijk uitspraak op bezwaar te doen in elk van die zaken. Geen bepaling in de Awb of in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verzet zich daartegen. Artikel 25, zevende lid, van de AWR, gelezen in samenhang met artikel 49, derde lid, van de Wet geeft verweerder wel de bevoegdheid, maar legt hem niet de verplichting op de uitspraken op bezwaar te vervatten in één geschrift. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een specifiek belang heeft bij het gelijktijdig doen van de desbetreffende uitspraken op bezwaar, waarmee verweerder bij zijn afweging rekening had moeten houden. In het bijzonder acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat de omzetbelasting waarop de aansprakelijkheid betrekking heeft, op gegevens betreffende de loonbelasting zijn gebaseerd. Verweerder heeft gesteld, en de rechtbank acht aannemelijk, dat de aanslagen zijn gebaseerd op de aangiften omzetbelasting van het loonbedrijf en de bedragen aan omzetbelasting op de door en aan eiser uitgereikte facturen.

4.3. Het beroepschrift is blijkens de inhoud daarvan uitsluitend gericht tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de aansprakelijkheidstelling voor de omzetbelasting. Louter in het kader van dat beroep vermeldt eiser in het beroepschrift dat over de aansprakelijkheid loonbelasting niet tijdig en met name niet in één geschrift is beslist. Gelet op de bewoordingen van het beroepschrift heeft eiser, zoals eiser ter zitting heeft bevestigd, niet beoogd daarmee tevens zelfstandig beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar in de loonbelastingzaak. In deze procedure kan derhalve de ter zitting voor het eerst opgeworpen vraag of verweerder in gebreke is gebleven een beslissing op het bezwaar tegen laatstgenoemde beschikking te nemen niet aan de orde komen.

4.4. Het bezwaarschrift van eiser bevat naar het oordeel van de rechtbank geen gronden die naar hun inhoud betrekking kunnen hebben op de aansprakelijkheidstelling voor omzetbelasting, anders dan het meer subsidiaire standpunt, welk laatste standpunt door verweerder in de bestreden uitspraak op bezwaar gemotiveerd is verworpen. Dezemotivering is deugdelijk en gebaseerd op genoegzaam onderzoek naar de feiten. De uitspraak op bezwaar is daarmee niet gedaan in strijd met het zorgvuldigheids- of motiveringsbeginsel.

4.5. Waar eiser aanvoert dat de aansprakelijkstelling strijdt met artikel 6 van het EVRM, omdat eiser niet in de gelegenheid is zich te keren tegen de aan de aansprakelijkstelling ten grondslag liggende aanslagen, faalt zijn betoog. In bezwaar en beroep tegen de beschikking aansprakelijkstelling kan ook de hoogte van het bedrag van de belasting waarop de aansprakelijkstelling betrekking heeft aan de orde worden gesteld. De ontvanger dient verder, op de voet van artikel 49, vijfde lid, van de Wet, de aansprakelijkgestelde desgevraagd op de hoogte te stellen van de gegevens die daarvoor redelijkerwijs van belang kunnen worden geacht. Het controlerapport genoemd onder 2.2. bevat de informatie waarop het bedrag van de (onbetaald gebleven) omzetbelasting en de aansprakelijkstelling daarvoor is gebaseerd. Eiser heeft niet aangevoerd welke gegevens betreffende de omzetbelasting verschuldigd door het loonbedrijf hij nog meer voor het maken van bezwaar en instellen van beroep van belang acht, noch waarop hij baseert dat er voor hem relevante gegevens (kunnen) zijn die door verweerder niet aan hem zijn verstrekt. De rechtbank acht, dit in aanmerking nemende, geen grond aanwezig voor het oordeel dat verweerder niet desgevraagd aan zijn verplichting de benodigde gegevens te verstrekken heeft voldaan. Ook in andere opzichten heeft verweerder zich niet zodanig gedragen dat eiser daardoor een reële rechtsbescherming zou worden onthouden. Dat eiser dient te vragen om de onderliggende stukken oordeelt de rechtbank geen beperking van de toegang tot de rechter en niet in strijd met de daarmee samenhangende leerstukken van "full jurisdiction" en "merits of the matter", zodat deze gang van zaken niet in strijd met artikel 6 van het EVRM moet worden geacht.

4.6. Het vorenoverwogene brengt mee dat het beroep ongegrond is.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 4 september 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. D.A. Verburg, mr. J.M. Vink en mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van mr. C.D. Loen, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N. B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.