Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 05-04-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:9345 BA3840, AWB 06/3007 IB/PVV

Rechtbank 's-Gravenhage, 05-04-2007, ECLI:NL:RBSGR:2007:9345 BA3840, AWB 06/3007 IB/PVV

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
5 april 2007
Datum publicatie
25 april 2007
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2007:BA3840
Zaaknummer
AWB 06/3007 IB/PVV

Inhoudsindicatie

Art. 14 EVRM. Art. 26 IVBPR. Art. 8.16a Wet IB 2001. Wettelijke regeling van de jonggehandicaptenkorting is niet in strijd met het verdragsrechtelijke gelijkheidsbeginsel.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/3007 IB/PVV

Uitspraakdatum: 5 april 2007

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X.], wonende te [Y.], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 10 maart 2006 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2004 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2007.

Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [...]. Namens verweerder is verschenen [...].

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 10 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.

2. Gronden

2.1. Eiseres, geboren in 1962, is (sindsdien) geestelijk en lichamelijk gehandicapt. Zij is in 1981 in verband met gezinshereniging naar Nederland gekomen en sindsdien in Nederland woonachtig. Eisers is ongehuwd en genoot in 2004 een bijstandsuitkering ten bedrage van € 13.352, waarop € 2.655 loonheffing is ingehouden.

2.2. Bij haar aangifte heeft eiseres aangegeven dat zij en haar moeder, [moeder], voor het jaar 2004 moeten worden aangemerkt als fiscale partners in de zin van artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet). Voorts heeft zij bij de aangifte verzocht om toepassing van de jonggehandicaptenkorting. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder de jonggehandicaptenkorting niet verleend.

2.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres beroep bij de rechtbank ingesteld.

2.4. De rechtbank is- gelet op de inhoud van het bezwaarschrift in samenhang gelezen met hetgeen verweerder daaromtrent in de bestreden uitspraak op bezwaar heeft overwogen - van oordeel dat de uitspraak op bezwaar niet op een deugdelijke motivering berust en derhalve in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Niet gezegd kan worden dat verweerder de aanslag op de grondslag van het bezwaar heeft heroverwogen, nu verweerder, zoals hij ook ter zitting heeft erkend, in de uitspraak op bezwaar aan de door eiseres in haar bezwaar aangevoerde argumenten voorbij is gegaan. Dit brengt mee dat evenmin is voldaan aan artikel 7:11, eerste lid, van de Awb. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bestreden uitspraak op het bezwaar niet in stand kan blijven. Het beroep is derhalve gegrond.

2.5. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtgevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand te laten. Dienaangaande overweegt zij het volgende.

2.6. Ingevolge artikel 8.16a, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet), geldt dat de jonggehandicaptenkorting voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar op grond van hoofdstuk 2, afdeling 1, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (hierna: de Wajong) recht heeft op toekenning van een uitkering, tenzij voor hem de ouderenkorting geldt.

2.7. Niet in geschil is dat eiseres geen recht heeft op toekenning van een uitkering krachtens de Wajong. Derhalve voldoet eiseres niet aan de onder 2.6. genoemde vereisten voor de toekenning van de jonggehandicaptenkorting.

2.8. Eiseres neemt het standpunt in dat de wettelijke regeling van de jonggehandicaptenkorting in strijd is met het verdragrechtelijke gelijkheidsbeginsel, dat is neergelegd in artikel 14 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), doordat deze regeling de jonggehandicapte die recht heeft op toekenning van een uitkering op grond van de Wajong, bevoordeelt boven de jonggehandicapte aan wie een dergelijk recht niet is toegekend omdat hij op het moment waarop hij ingezetene van Nederland werd, ouder was dan 17 jaar.

2.9. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende. De wetgever heeft, naar onder meer volgt uit het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 2 juni 1999, nr. 46757/99, BNB 2002/398 (zaak Della Ciaja/Italië), een “wide margin of appreciation” bij de beoordeling of sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen alsmede of en in welke mate voor een ongelijke behandeling van gelijke gevallen een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Naar het oordeel van de rechtbank is de wetgever met betrekking tot het door eiseres genoemde verschil in behandeling van jonggehandicapten met recht op een Wajong-uitkering en jonggehandicapten die geen recht op een Wajong-uitkering hebben omdat zij pas na hun 17e verjaardag naar Nederland zijn gekomen, binnen deze marge gebleven. Van een in de wet opgenomen ongeoorloofde ongelijke behandeling is dan ook geen sprake.

2.10. Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank beslist zoals hiervoor onder 1 is aangegeven.

2.11. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 10 betreffende de reiskosten.

Deze uitspraak is gedaan op 5 april 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van S. Kedar, griffier.

Afschrift aangetekend

verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.