Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 29-01-2009, BH3076, AWB 08/1793 OB en AWB 08/1795 OB

Rechtbank 's-Gravenhage, 29-01-2009, BH3076, AWB 08/1793 OB en AWB 08/1795 OB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
29 januari 2009
Datum publicatie
17 februari 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2009:BH3076
Zaaknummer
AWB 08/1793 OB en AWB 08/1795 OB

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft de bezwaarschriften van eiseres tegen zijn weigering om een beschikking fiscale eenheid in de zin van artikel 7 lid 4 van de Wet OB 1968 met A en B respectievelijk met C en D af te geven ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat tussen eiseres en C sprake is van financiële en organisatorische verwevenheid en dat tussen eiseres en C sprake is van een fiscale eenheid in de zin van artikel 7 lid 4 van de Wet OB 1968. Tussen eiseres en D is geen financiële verwevenheid. Tussen eiseres en A respectievelijk B is geen organisatorische verwevenheid.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/1793 OB en AWB 08/1795 OB

Uitspraakdatum: 29 januari 2009

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

Stichting [X], gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1. Bij brieven met dagtekening 17 januari 2007 en 22 januari 2007 heeft eiseres verweerder verzocht beschikkingen als bedoeld in artikel 7, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de wet) af te geven, ter bevestiging van het bestaan van een fiscale eenheid tussen eiseres, Stichting [A] en Stichting [B], respectievelijk tussen eiseres, Stichting [C] en Stichting [X].

1.2. Verweerder heeft de verzoeken van eiseres afgewezen bij voor bezwaar vatbare beschikking.

1.3. Bij uitspraken op bezwaar van 19 februari 2008 en 15 februari 2008 heeft verweerder de afwijzingen gehandhaafd.

1.4. Eiseres heeft daartegen bij brieven met dagtekening 11 maart 2008, ontvangen bij de rechtbank op 12 maart 2008, beroep ingesteld.

1.5. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2009 te 's-Gravenhage.

Namens eiseres zijn daar verschenen mr. [D], lid van de Raad van Bestuur van eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde mr. [E]. Namens verweerder is verschenen mr. [F].

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiseres is een instelling voor evangelische verslavingszorg en daarmee hulpverleningsinstelling in de gezondheidszorg.

2.2. In de statuten van eiseres is onder meer het volgende bepaald:

- Eiseres kent gelieerde rechtspersonen, te onderscheiden in rechtspersonen, waarvan het bestuur wordt gevormd door de raad van bestuur van eiseres en rechtspersonen, waarvan eiseres het bestuur benoemt, op voordracht van het bestuur van de betreffende gelieerde rechtspersoon;

- Eiseres kent als bestuursorganen een raad van bestuur en een raad van toezicht;

- Aan de goedkeuring van de raad van toezicht zijn onderworpen de besluiten van de raad van bestuur van eiseres en de besluiten van de besturen van de gelieerde rechtspersonen omtrent onder meer de vaststelling van de begroting en de jaarrekening, de vaststelling en wijziging van de voor enig jaar of reeks van jaren opgestelde beleidsplannen, het aangaan of verbreken van duurzame samenwerking met een andere rechtspersoon, een besluit tot wijziging van de statuten, een besluit tot juridische fusie of splitsing, een besluit tot ontbinding, de toelating van een gelieerde rechtspersoon. De raad van toezicht keurt de aan hem ingevolge de statuten voorgelegde besluiten van de gelieerde rechtspersonen uitsluitend goed indien en voor zover deze zijn voorzien van een goedkeurende verklaring van de raad van bestuur;

- De raad van toezicht heeft tot taak te voorzien in een adequaat functionerende raad van bestuur alsmede integraal toezicht te houden op het beleid van de raad van bestuur en op de algemene gang van zaken zowel in de stichting als in de gelieerde rechtspersonen. De raad van toezicht benoemt het bestuur van de gelieerde rechtspersonen, al dan niet op voordracht van de betreffende gelieerde rechtspersonen;

- De raad van toezicht, of één of meer door de raad van toezicht gemachtigde leden, heeft onder voorwaarden toegang tot alle lokaliteiten zowel van de stichting als van de gelieerde rechtspersonen, en het recht om te allen tijde inzage te krijgen in alle bescheiden en boeken.

2.3. In de respectieve statuten van Stichting [A], Stichting [B], Stichting [C] en Stichting [X] is bepaald dat deze stichtingen gelieerde instellingen zijn in de zin van de statuten van eiseres. De leden van het bestuur van de gelieerde stichtingen worden op voordracht van de besturen van die stichtingen benoemd en ontslagen door de raad van toezicht van eiseres.

In de statuten van de gelieerde stichtingen is bepaald dat de onder 2.2. vermelde besluiten van de besturen van die rechtspersonen zijn onderworpen aan de goedkeuring van de raad van toezicht van eiseres.

In de statuten van de gelieerde rechtspersonen is voorts bepaald dat de raad van toezicht van eiseres de aan hem ingevolge die statuten voorgelegde besluiten van de gelieerde rechtspersonen uitsluitend goedkeurt indien en voor zover deze zijn voorzien van een goedkeurende verklaring van de raad van bestuur van eiseres.

3 Geschil

3.1. Tussen partijen is uiteindelijk in geschil of eiseres, Stichting [A], Stichting [B], Stichting [C] en Stichting [X] als één ondernemer (fiscale eenheid) in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 kunnen worden aangemerkt. Eiseres beantwoordt deze vraag bevestigend en verweerder ontkennend.

3.2. Eiseres heeft gesteld dat Stichting [C] ondernemer is in de zin van de omzetbelasting. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de belastingplicht aanvangt bij het doen van eerste investeringsuitgaven ten behoeve en ter verwezenlijking van een onderneming. Zij heeft in 2006 en in 2007 alle kosten met betrekking tot de door Stichting [C] geëxploiteerde polikliniek voor haar rekening genomen, zodat Stichting [C] daarmee feitelijk de polikliniek ter beschikking heeft gesteld (heeft verhuurd), waardoor die stichting als ondernemer kwalificeert.

Aangaande de verwevenheid in financiële en organisatorische zin heeft eiseres het standpunt ingenomen dat het in artikel 7, vierde lid, van de Wet opgenomen vereiste dat [de ondernemers] in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zodanig zijn verweven, dat zij een eenheid vormen, zwaarder is dan de in artikel 11 van de BTW-richtlijn - in het licht waarvan artikel 7, vierde lid van de Wet moet worden uitgelegd - vermelde eis van financieel, economisch en organisatorisch nauw met elkaar verbonden zijn, en dat zowel aan de in de BTW-richtlijn als aan de in de Wet neergelegde vereisten met betrekking tot het kunnen vormen van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting is voldaan. Het criterium dat van een financiële verwevenheid ten aanzien van lichamen als de onderhavige slechts sprake is, indien de financiële positie en/of de financiële gedragingen van het ene lichaam rechtstreeks afhankelijk zijn van, dan wel rechtstreeks van invloed zijn op de financiële positie van het andere lichaam (vgl. HR 30 mei 1990, nr. 25 068, BNB 1990/241), gaat aanmerkelijk verder dan hetgeen wordt vereist voor financiële verwevenheid ten aanzien van besloten en naamloze vennootschappen.

3.3. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat Stichting [C] niet kwalificeert als ondernemer voor de omzetbelasting. Verweerder heeft gemotiveerd weersproken dat de in artikel 7, vierde lid, van de Wet neergelegde eisen om een fiscale eenheid te kunnen vormen zwaarder zijn dan die in artikel 11 van de BTW-richtlijn. Voorts heeft verweerder weersproken dat zou zijn voldaan aan de vereiste financiële en organisatorische verbondenheid.

3.4. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, tot vernietiging van de bestreden uitspraken en tot opdragen aan verweerder om de gevraagde beschikking af te geven. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

3.5. Tussen partijen is niet in geschil dat aan het vereiste van economische verwevenheid is voldaan.

3.6. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

4 Beoordeling van het geschil

4.1. Ter zitting hebben partijen eensluidend verklaard dat - hoewel eiseres twee afzonderlijke verzoeken om afgifte van beschikkingen fiscale eenheid heeft ingediend -, beoogd is dat eiseres, Stichting [A], Stichting [B], Stichting [C] en Stichting [X] op grond van artikel 7, lid 3, van de Wet op de omzetbelasting 1968 tezamen als één ondernemer moeten worden aangemerkt.

4.2. In de eerste plaats is in geschil of Stichting [C] als ondernemer in de zin van de omzetbelasting kwalificeert. De rechtbank overweegt daarover dat uit artikel 3 van de statuten van Stichting [C] valt af te leiden dat tot de doelen van die stichting behoort het verrichten van economische activiteiten op het terrein van de geestelijke gezondheidszorg. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat Stichting [C] die doelen in werkelijkheid niet nastreeft. Uit de stukken van het geding, waaronder de jaarverslaggeving over het jaar 2006 van Stichting [C] blijkt dat die stichting een aantal investeringshandelingen heeft verricht, waaronder de huur van een pand. Eiseres heeft ter zitting onweersproken verklaard dat in dit pand een polikliniek is gevestigd en dat zij aanvankelijk de huurkosten van het pand voor haar rekening heeft genomen, omdat Stichting [C] nog geen productieafspraken had kunnen maken met het zorgkantoor respectievelijk een ziektekostenverzekeraar over, naar de rechtbank begrijpt, door Stichting [C] te verlenen zorg en de financiering daarvan. Hieruit leidt de rechtbank af dat de wil van Stichting [C] er steeds op is gericht zelfstandig tegen vergoeding de hiervoor vermelde zorg tegen vergoeding te gaan verlenen en dat zij de door haar gedane investeringen met dat oogmerk heeft verricht. Gelet op onder meer HvJ EG 14 februari 1985, zaak C-268/83 (Rompelman), Jur. 1985, blz. 655, BNB 1985/315 kunnen de door Stichting [C] gedane investeringshandelingen worden beschouwd als economische activiteiten in de zin van thans artikel 9, lid 1, van de BTW-richtlijn, zodat Stichting [C] vanaf het tijdstip van de eerste investeringshandeling, welk tijdstip was gelegen vóór de indiening van het verzoek om een beschikking fiscale eenheid met eiseres, Stichting [C] en Stichting [X], kwalificeert als ondernemer in de zin van de omzetbelasting.

4.3. Aangaande organisatorische verwevenheid tussen eiseres, Stichting [C] en Stichting [X], overweegt de rechtbank het volgende.

4.4. Ter zitting heeft mr. [D] onweersproken verklaard dat de raden van bestuur van eiseres, Stichting [C] en Stichting [X] uit dezelfde personen bestaan. Daarmee staan deze stichtingen onder één leiding, zodat is voldaan aan het vereiste van organisatorische verwevenheid.

4.5. Aangaande de financiële verwevenheid tussen eiseres en Stichting [C], overweegt de rechtbank dat eiseres gedurende een langere periode voorafgaand aan, ten tijde van en volgend op het indienen van het onderwerpelijke verzoek om een beschikking fiscale eenheid een aantal kosten van Stichting [C] voor haar rekening heeft genomen. Uit de aan de rechtbank beschikbare gegevens, zoals de jaarstukken van Stichting [C], blijkt dat Stichting [C] voor haar financiering in ieder geval in het jaar 2006 volledig afhankelijk was van eiseres. Daarmee was de financiële positie van Stichting [C] rechtstreeks afhankelijk van de financiële positie van eiseres (vgl. rechtsoverweging 4.3. van het hiervoor onder 3.2. vermelde arrest van 30 mei 1990), en was naar het oordeel van de rechtbank op en rondom het tijdstip van het indienen van voormeld verzoek sprake van financiële verwevenheid, tussen eiseres en Stichting [C].

4.6. Aangaande de financiële verwevenheid tussen eiseres en Stichting [X] is de rechtbank met eiseres van oordeel dat het facultatieve karakter van artikel 11 van de BTW-richtlijn niet verder strekt dan dat die bepaling het aan de lidstaten overlaat de figuur van de fiscale eenheid in hun wetgeving over te nemen, en dat de invulling van de verbondenheden in financieel, economisch en organisatorisch opzicht een communautaire aangelegenheid is. Artikel 11, tweede volzin, van de BTW-richtlijn biedt de lidstaten die gebruik maken van de in artikel 11, eerste volzin, van de BTW-richtlijn geboden mogelijkheid, de gelegenheid alle maatregelen vast te stellen die nodig zijn om belastingfraude en -ontwijking met gebruikmaking van deze bepaling te voorkomen. Niet is gebleken dat met de andersluidende redactie van artikel 7, lid 4, van de wet is beoogd om belastingfraude en -ontwijking te voorkomen. De vereisten voor een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 7, lid 4, van de wet moeten derhalve in overeenstemming met artikel 11 van de BTW-richtlijn worden toegepast.

Het betoog van eiseres dat bij stichtingen als de onderhavige de financiële verwevenheid volgt uit de organisatorische verwevenheid, nu bij naamloze en besloten vennootschappen voor de financiële verwevenheid een meerderheidsbelang volstaat, kan de rechtbank evenwel niet volgen. Eiseres miskent daarmee dat tussen naamloze en besloten vennootschappen waarbij de ene vennootschap een meerderheidsbelang in de andere vennootschap heeft, naast de zeggenschap door het aandeelhouderschap ook een financiële relatie bestaat. De enkele organisatorische verwevenheid is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende om ook van financiële verwevenheid sprake te doen zijn. Over enige financiële relatie tussen eiseres en Stichting [X], anders dan dat eiseres financiële zeggenschap in Stichting [X] zou hebben, heeft eiseres niets aangevoerd, laat staan aannemelijk gemaakt.

4.7. Aangaande de organisatorische verwevenheid tussen eiseres, Stichting [B] en Stichting [A] overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting heeft mr. [D] verklaard dat voor de toelating tot de zorg krachtens de Wet Toelating Zorginstellingen Stichting [B] respectievelijk Stichting [A] een orgaan moeten hebben dat toezicht houdt op het beleid van de dagelijkse of algemene leiding van de instelling. Gelet op de kleine schaal van deze stichtingen, hebben zij, teneinde aan die voorwaarde te voldoen, eiseres gevraagd daarvoor gebruik te mogen maken van de raad van toezicht van eiseres. Nog daargelaten of de raad van toezicht van eiseres - die naar mr. [D] ter zitting heeft verklaard zes keer per jaar bijeen komt - als leidinggevend orgaan kan worden aangemerkt, kan onder de door mr. [D] geschetste omstandigheid niet worden gezegd dat de bemoeienis van de raad van toezicht van eiseres met Stichting [A] en Stichting [B] is gericht op het onder een gemeenschappelijke leiding brengen van de onderwerpelijke drie stichtingen.

Dat besluiten van de raden van bestuur van Stichting [B] en Stichting [A] door de raad van toezicht van eiseres alleen worden goedgekeurd indien voorzien van een goedkeurende verklaring van de raad van bestuur van eiseres, doet naar het oordeel van de rechtbank aan het voorgaande niet af.

4.8. Gelet op het hiervóór onder 4.7. overwogene, behoeft op de vraag of sprake is van financiële verwevenheid tussen eiseres, Stichting [B] en Stichting [A] niet te worden ingegaan.

4.9. Gelet op het onder 4.2., 4.4., en 4.5. overwogene heeft verweerder zich ten aanzien van het bezwaar van eiseres voor zover dat ziet op het verzoek om een beschikking fiscale eenheid tussen eiseres en Stichting [C] ten onrechte op het standpunt gesteld dat daarvan geen sprake was. Gelet op het onder 4.6 overwogene heeft verweerder zich ten aanzien van het bezwaar van eiseres voor zover dat ziet op het verzoek om een beschikking fiscale eenheid tussen eiseres en Stichting [X] terecht op het standpunt gesteld dat daarvan geen sprake was. Gelet op het onder 4.7 overwogene heeft verweerder zich ten aanzien van het bezwaar van eiseres dat ziet op het verzoek om een beschikking fiscale eenheid tussen eiseres, Stichting [B] en Stichting [A] terecht op het standpunt gesteld dat daarvan geen sprake was. Dit betekent dat het beroep in zaak AWB 08/1795 OB (voor zover die ziet op een fiscale eenheid tussen eiseres en Stichting [C]) gegrond wordt verklaard en het beroep in zaak AWB 08/1993 OB ongegrond wordt verklaard.

5 Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322, en een wegingsfactor 1).

6 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep in de zaak met het nummer AWB 08/1793 OB ongegrond;

- verklaart het beroep in de zaak met het nummer AWB 08/1795 OB gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar van verweerder met dagtekening 15 februari 2008;

- herroept de beschikking en gelast verweerder tot het nemen van een nieuwe beschikking waarbij eiseres en Stichting [C] worden aangemerkt als een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, lid 4, van de wet;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 281 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 29 januari 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. K.M. Braun, mr. L. de Loor-Alwin en mr. J.A. Booij in tegenwoordigheid van mr. J.R. Beijnon, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.