Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 12-02-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:2761 BH6956, AWB 06/8265 SUCC

Rechtbank 's-Gravenhage, 12-02-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:2761 BH6956, AWB 06/8265 SUCC

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
12 februari 2009
Datum publicatie
20 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2009:BH6956
Zaaknummer
AWB 06/8265 SUCC

Inhoudsindicatie

Successierecht 2004. Eiseres is onterfd maar doet een beroep op haar legitieme portie. Het saldo van de nalatenschap is negatief. De aangifte is - gezien art. 38 SW 1956 - terecht gedaan door de erfgenamen namens eiseres. Wel moet de inspecteur de aangifte en alle overige stukken in het geding brengen o.g.v. art. 8:42 Awb. Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/8265 SUCC

Uitspraakdatum: 12 februari 2009

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres wegens een verkrijging in het jaar 2004 met dagtekening 2 december 2005 een aanslag successierecht (aanslagnummer [nummer]) opgelegd van € 9.128.

1.2. Eiseres heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 augustus 2006 de aanslag verminderd tot € 7.378.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 21 september 2006, door de rechtbank ontvangen op 22 september 2006, beroep ingesteld. Verweerder heeft een aantal stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2008 te 's-Gravenhage. Namens verweerder is verschenen [A]. Van de zijde van eiseres is, met bericht, niemand verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden.

1.5. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek heropend met een verzoek aan verweerder om alle op de zaak betrekking hebbende stukken in het geding te brengen. Verweerder heeft bij brief van 11 september 2008 een aantal stukken toegezonden en daarbij een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Awb. De rechtbank heeft hierop beslist bij beslissing van 13 oktober 2008.

1.6. Verweerder heeft bij brief van 29 oktober 2008 aan de rechtbank bericht in te stemmen met de beslissing van 13 oktober 2008 en heeft ter uitvoering van die beslissing de voornoemde stukken nogmaals toegezonden, ditmaal zonder de gedeelten waarvan de rechtbank de geheimhouding gerechtvaardigd heeft geoordeeld. Een kopie van deze stukken is aan eiseres gezonden.

1.7. Eiseres heeft bij brief van 18 november 2008 aan de rechtbank te kennen gegeven er niet mee in stemmen dat de rechtbank uitspraak doet mede op grondslag van de overeenkomstig de beslissing van de rechtbank van 13 oktober 2008 weggelaten gedeelten uit de stukken. Hierop gelet heeft de rechtbank besloten alleen de onder 1.6 bedoelde (geschoonde) stukken toe te voegen aan de gedingstukken.

1.8. Tot slot hebben partijen schriftelijk erin toegestemd dat een nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van verweerder ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:

2.1. Op 30 november 2004 is de moeder van eiseres (hierna: erflaatster) overleden. Erflaatster heeft bij testament over haar nalatenschap beschikt en daarbij eiseres en de afstammelingen van eiseres uitgesloten als erfgenaam. De erfgenamen zijn de zuster van eiseres en de drie kinderen van de vooroverleden broer van eiseres. Het saldo van de nalatenschap is negatief.

2.2. Eiseres heeft een beroep gedaan op haar legitieme portie en zij is daarover sinds een aantal jaren verwikkeld in een civielrechtelijke procedure met haar zuster. In die procedure is (mede) aan de orde de hoogte van de legitieme portie. De procedure heeft eiseres tot heden circa € 50.000 gekost. In de bezwaarfase heeft verweerder bij eiseres geïnformeerd naar de stand van zaken in de civielrechtelijke procedure.

2.3. Door of namens de erfgenamen is ter zake van het overlijden van erflaatster een aangifte successierecht ingediend. In de aangifte is het saldo van de nalatenschap berekend op € 68.993 negatief en de legitieme portie op € 74.328. Bij de uitspraak op bezwaar is het saldo van de nalatenschap berekend op € 29.548 negatief en de legitieme portie op € 80.936.

2.4. Namens eiseres is op 2 juni 2005 bij de voorzieningenrechter van de rechtbank te Dordrecht een verzoekschrift ingediend tot het leggen van conservatoir beslag op het aandeel van de zuster in de eigendom van een aantal onroerende zaken (hierna: het verzoekschrift conservatoir beslag). Het verzoek dient mede ter verzekering van verhaal van haar vordering krachtens het beroep op de legitieme portie. In het verzoekschrift conservatoir beslag is de waarde van de goederen der nalatenschap berekend op € 76.081 negatief en de legitieme portie op ten minste € 73.137.

3 Geschil

3.1. Het geschil betreft de vraag of de heffing van successierecht in dit geval in strijd is met de artikelen 1 en 21 van de Successiewet 1956 (tekst 2004, hierna: de Wet) of met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM dan wel in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel als algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

3.2. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

3.3.Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging of vermindering van de aanslag. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

4.1. Eiseres heeft aangevoerd dat de aangifte niet door of namens haar in ingediend. Voor zover eiseres hiermee bedoelt te stellen dat de aanslag om deze reden moet worden vernietigd of verminderd, faalt het. Ingevolge artikel 38 van de Wet is de erfgenaam die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden mede aangifte te doen van de gegevens welke van belang kunnen zijn voor de heffing van het recht van successie van de andere verkrijgers, niet zijnde erfgenamen. Aangezien vaststaat dat de aangifte door of namens de erfgenamen is ingediend, is deze bevoegdelijk ingediend. Het vorenstaande laat onverlet de vrijheid van eiseres om in het kader van een bezwaar- of beroepsprocedure de juistheid van de te haren aanzien in de aangifte vermelde gegevens te betwisten.

4.2. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wet wordt successierecht geheven van al hetgeen krachtens erfrecht wordt verkregen. De vordering die eiseres als legitimaris heeft verkregen (hierna: de vordering) vormt een erfrechtelijke verkrijging in vorenbedoelde zin. Van strijd met artikel 1 van de Wet is dan ook geen sprake.

4.3. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de wet wordt het verkregene - in dit geval: de vordering - in aanmerking genomen naar de waarde in het economische verkeer op het tijdstip van overlijden van erflaatster. Onder waarde in het economische verkeer dient in dit verband te worden verstaan de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de vordering meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde zou zijn besteed.

4.4. De rechtbank verstaat het beroep van eiseres aldus dat de legitieme portie, en daarmee de nominale waarde van de vordering, aanzienlijk minder bedraagt dan € 80.936 en voorts dat de waarde in het economische verkeer van de vordering, in afwijking van de nominale waarde daarvan, op nihil moet worden gesteld wegens de (voorziene) oninbaarheid daarvan.

4.5.1. Eiseres heeft geen inhoudelijk commentaar geleverd op de onder 1.6 genoemde stukken, waartoe behoort de aangifte en de correspondentie tussen verweerder en de gemachtigde van de erfgenamen in het kader van het door de gemachtigde ingediende bezwaar. In deze stukken komen de gemachtigde en verweerder tot het eensluidende standpunt dat het saldo van de nalatenschap € 29.548 negatief bedraagt, dat voor de berekening van de legitieme portie rekening moet worden gehouden met schenkingen door erflaatster ter grootte van in totaal € 515.203 en dat de legitieme portie € 80.936 bedraagt.

4.5.2. In het verzoekschrift conservatoir beslag is de waarde van de goederen der nalatenschap berekend op € 76.081 negatief. De voor de berekening van de legitieme portie in aanmerking te nemen schenkingen door erflaatster zijn berekend op ten minste € 514.904 en de legitieme portie van eiseres is berekend op ten minste € 73.137, met daarbij de opmerking dat er zeer waarschijnlijk nog meer door erflaatster gedane schenkingen zijn die bij de berekening van de legitieme portie in aanmerking moeten worden genomen.

4.5.3. Eiseres heeft weliswaar gesteld - onder andere in de toegezonden pleitnota - dat de legitieme portie zeer waarschijnlijk aanzienlijk lager zal uitvallen, onder andere omdat erflaatster aanzienlijk meer schulden bleek te hebben, maar zij heeft die stelling niet onderbouwd met enig bewijs, zoals bijvoorbeeld stukken uit de civielrechtelijke procedure waarnaar eiseres in dit verband verwijst.

4.5.4. Gelet op het vorenstaande en met inachtneming van hetgeen partijen daaromtrent overigens hebben aangevoerd, acht de rechtbank aannemelijk dat de nominale waarde van de vordering niet minder dan € 80.936 bedraagt.

4.6. De bewijslast dat ten tijde van het overlijden van erflaatster de waarde in het economische verkeer van de vordering lager was dan de nominale waarde daarvan rust op eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres niet in dit bewijs geslaagd. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking. Eiseres heeft gesteld, en verweerder heeft dit onvoldoende betwist, dat haar zuster de enige persoon is die enige kans op verhaal voor de vordering biedt. Eiseres heeft evenwel geen concrete gegevens verschaft omtrent de inkomens- en vermogenspositie van haar zuster. Uit het verzoekschrift conservatoir beslag leidt de rechtbank af dat de zuster ten tijde van het overlijden van erflaatster medegerechtigde was tot een aantal onroerende zaken met een aanzienlijke waarde. Bij gebrek aan aanwijzingen voor het tegendeel moet het voorts ervoor worden gehouden dat het gevraagde verlof tot het leggen van conservatoir beslag op deze onroerende zaken is verleend en is geëffectueerd. In het licht van het vorenstaande heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat - naar objectieve maatstaven gemeten - ten tijde van het overlijden van erflaatster bij de zuster sprake was van, reeds aanwezige of voorzienbare, insolvabiliteit of oninbaarheid die een willekeurige derde in aanmerking zou nemen bij het bepalen van het bedrag dat hij voor overneming van de vordering zou willen betalen. Aan het vorenstaande doet niet af dat, zoals eiseres heeft aangevoerd, zij in de civiele procedure tegen haar zuster inmiddels meer dan € 50.000 aan kosten heeft gemaakt, omdat de kosten niet van invloed zijn op de waarde in het economische verkeer van de vordering op het moment van overlijden van erflaatster. Evenmin doet aan het vorenstaande af de door eiseres aangevoerde omstandigheid dat de boedel negatief is, omdat de eiseres de vordering krachtens artikel 79 van Boek 4 Burgerlijk Wetboek verkrijgt op de gezamenlijke erfgenamen of een begiftigde.

4.7. Gelet op het hiervoor overwogene heeft eiseres een vordering ter grootte van € 80.936 verkregen. Dit brengt mee dat de klachten van eiseres over schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en van het zorgvuldigheidsbeginsel falen bij gebrek aan feitelijke grondslag. Beide klachten gaan er immers vanuit dat belasting wordt geheven hoewel eiseres niets heeft verkregen of zal ontvangen ter zake van het overlijden van erflaatster.

4.8. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt reeds, omdat tot op heden nog niets vaststaat omtrent de uitkomst van de door eiseres gestarte civielrechtelijke procedure. Aan verweerder kan derhalve niet worden tegengeworpen dat hij de aanslag niet heeft verminderd naar aanleiding van die procedure. Ten overvloede brengt de rechtbank in herinnering de toezegging van verweerder dat de aanslag ambtshalve zal worden verminderd indien de uitkomst van de civielrechtelijke procedure daartoe aanleiding geeft.

4.9. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5 Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling

6 Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 12 februari 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Holdert, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.