Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 01-04-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:5984 BI2379, AWB 08/5587 OB

Rechtbank 's-Gravenhage, 01-04-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:5984 BI2379, AWB 08/5587 OB

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
1 april 2009
Datum publicatie
27 april 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2009:BI2379
Zaaknummer
AWB 08/5587 OB

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Verzuimboete. Eiser draagt € 57.000 omzetbelasting één aangiftetijdvak te laat af en krijgt daarvoor een verzuimboete van € 2.850 opgelegd. Omdat een verzuimboete dient voor het inscherpen van een gebod tot het nakomen van fiscale verplichtingen en de desbetreffende belasting weliswaar niet tijdig, maar zonder tussenkomst van de inspecteur wel geheel is betaald, is de rechtbank van oordeel dat de boete niet in een juiste verhouding staat tot het beboetbare feit. De rechtbank acht een boete van € 250 passend. Beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/5587 OB

Uitspraakdatum: 1 april 2009

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

V.O.F. [X], gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 13 juni 2008 op het bezwaar van eiseres tegen de beschikking tot het opleggen van een verzuimboete wegens het niet tijdig betalen van omzetbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2009.

Namens eiseres is [A] daar verschenen. Namens verweerder is drs. [B] verschenen.

1 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- verminderd de boete tot € 250 en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treed van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan als de rechtspersoon aan die dit bedrag aan eiseres moet voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 288 vergoedt.

2 Gronden

2.1 Eiseres drijft een binnenvaartonderneming en had binnen die onderneming het bin-nenschip "[naam]" (hierna: het schip) in de vaart. Met het oog op de aanschaf van een nieuw schip heeft eiseres het schip op 26 september 2007 geleverd voor € 300.000, exclusief om-zetbelasting. Aan de koper is € 57.000 omzetbelasting in rekening gebracht. De koopsom, inclusief omzetbelasting, is door eiseres ontvangen op 3 oktober 2007.

2.2 Eiseres heeft op 29 oktober 2007 de aangifte omzetbelasting over het derde kwar-taal 2007 ingediend en het desbetreffende bedrag op die dag betaald. Op 21 januari 2008 heeft eiseres de aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2007 ingediend en ook toen het desbetreffende bedrag nog dezelfde dag betaald. Eiseres heeft de omzetbelasting ter zake van de levering van het schip aangegeven en voldaan op de aangifte over het vierde kwartaal 2007.

2.3 Per brief van 15 januari 2008 deelt verweerder de adviseur van eiseres mee dat de omzetbelasting ter zake van de levering van het schip, gelet op de dagtekening van de des-betreffende notarisafrekening, in het derde kwartaal had moeten worden aangegeven, maar dat dit in de aangifte over dat kwartaal niet tot uitdrukking kwam. Per brief van 21 januari 2008 heeft de adviseur verweerder geantwoord dat eiseres in de veronderstelling was dat de desbetreffende omzetbelasting moest worden aangegeven in het kwartaal waarin zij deze had ontvangen.

2.4 Per brief van 4 maart 2008 deelt verweerder eiseres mee dat zij het factuurstelsel had moeten volgen en zij de omzetbelasting ter zake van de verkoop van het schip in het derde kwartaal had moeten aangeven. Verweerder deelt verder mee dat hij eiseres een ver-zuimboete wegens te late betaling zou opleggen, maar daarbij de aangifte voor het vierde kwartaal zou aanmerken als een vrijwillige verbetering van de aangifte over het derde kwar-taal en daarom, ingevolge paragraaf 24a, eerste lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, een verzuimboete van 5 procent zou opleggen.

2.5 Bij de onderhavige beschikking heeft verweerder eiseres de aangekondigde verzuimboete opgelegd. De beschikking is gedagtekend 27 maart 2008 en de boete bedraagt € 2.850 (5% van € 57.000). Na daartegen door eiseres gemaakt bezwaar heeft verweerder de beschikking bij de bestreden uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

2.6 In geschil is of de boete naar het juiste bedrag is opgelegd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de grondslag van de boete moet worden verminderd met € 950, namelijk de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting over de makelaarscourtage. Verder stelt eiseres dat de boete moet worden gematigd omdat alle belasting is betaald, maar alleen is verzuimd die in het juiste tijdvak te voldoen en dat geen sprake is geweest was van opzet.

2.7 Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen aanleiding is om de boete te matigen omdat bij nader inzien geen sprake was van vrijwillige verbetering en een boete van maximaal 10 procent had kunnen worden opgelegd. Aangaande het verminderen van de boetegrondslag met € 950 heeft verweerder zich ter zitting aangesloten bij het standpunt van eiseres.

2.8 Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd is tussen hen kennelijk niet in geschil dat eiseres voor wat betreft het betalen van de omzetbelasting ter zake van de verkoop van het schip in verzuim is geweest. Eiseres heeft zich niet expliciet beroepen op afwezigheid van alle schuld en slechts geconcludeerd tot matiging van de boete. De rechtbank leidt daaruit af dat tussen partijen niet in geschil is dat terecht een verzuimboete opgelegd en het geschil zich beperkt tot de vraag of sprake is van een wanverhouding tussen de boete en het beboetbare feit.

2.9 Verweerder heeft terecht betoogd dat een verzuimboete tot doel heeft het in-scherpen van een gebod tot het nakomen van fiscale verplichtingen. Dit betekent dat in een concreet geval geen hogere boete dient te worden opgelegd dan voor het inscherpen van de norm die in dat concrete geval is geschonden, redelijkerwijs nodig moet worden geacht. Het onderhavige geval betreft het niet tijdig betalen van de omzetbelasting die eiseres is ver-schuldigd geworden ter zake van de levering van het schip. In aanmerking nemend dat het bij de inruil van een schip om een uitzonderlijke gebeurtenis gaat, die zich buiten de gewone gang van zaken van een binnenvaartonderneming voordoet, is de rechtbank van oordeel dat het inscherpen van de hier geschonden norm niet noopt tot het opleggen van een boete van € 2.850. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de desbetreffende belasting welis-waar niet tijdig, maar uiteindelijk wel geheel is betaald en dat dit er geen reden is om aan te nemen dat dit zonder tussenkomst van verweerder niet het geval zou zijn geweest. Alle feiten en omstandigheden van het geval in aanmerking nemend acht de rechtbank een boete van € 250 passend.

2.10 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

2.11 De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroeps-matig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

Aldus vastgesteld door mr. mr. K.M. Braun, in tegenwoordigheid van de griffier H. van Lingen.

Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2009.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.