Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 12-03-2009, BI2841, AWB 07/9357 SUCCR

Rechtbank 's-Gravenhage, 12-03-2009, BI2841, AWB 07/9357 SUCCR

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
12 maart 2009
Datum publicatie
1 mei 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2009:BI2841
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 07/9357 SUCCR

Inhoudsindicatie

Successierecht. Vergrijpboete. Eiseres is erfgenaam van erflater die op [datum] 2003 overleed. In de aangifte successierecht geeft eiseres de eigen woning aan voor de WOZ-waarde per 1-1-1999. Na onderzoek legt de inspecteur eiseres een vergrijpboete op wegens het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres, die gebruikt maakt van een professionele belastingadviseur, met het aangeven van de oude WOZ-waarde geen pleitbaar standpunt ingenomen en daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aanslag conform zou de aangifte zou worden opgelegd en daardoor te weinig belasting zou worden geheven. De rechtbank verwerpt de stelling van eiseres dat de aangifte is ingediend door de adviseur en diens gedragingen niet aan haar kunnen worden toegerekend, omdat eiseres had moeten begrijpen dat de aangegeven waarde te laag was en zij met het ondertekenen van het aangiftebiljet de verantwoordelijkheid heeft genomen voor de inhoud daarvan en daarmee verklaarde dat zij de gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud daarop had ingevuld. Het is het daarom (mede) aan opzet van eiseres zelf te wijten dat een onjuiste aangifte is ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/9357 SUCCR

Uitspraakdatum: 12 maart 2009

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 5 november 2007 op het bezwaar van eiseres tegen de aan haar opgelegde vergrijpboete.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2009.

Namens eiseres is mr. [A] daar verschenen. Namens verweerder is mr. [B] verschenen.

Ter zitting zijn tevens de beroepen behandeld van [C] te [plaats] en [D] te [plaats] inzake de jegens hen gegeven boetebeschikkingen bij de aan hen opgelegde aanslagen successierecht, procedurenummers AWB 07/9355 SUCCR en AWB 07/9356 SUCCR. Al hetgeen in die zaken is aangevoerd en overgelegd dient tevens te zijn aan-gevoerd en overgelegd in deze zaak.

1 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- vermindert de boete tot € 1.822.

2 Gronden

2.1Eiseres is de weduwe van [E] (hierna: erflater) met wie zij in algehele gemeenschap van goederen was gehuwd. Erflater is overleden op [datum] 2003 (hierna: de overlijdensdatum). Erflaters erfgenamen zijn eiseres en hun twee zoons, [C], geboren op [datum] 1972 en [D], geboren op [datum] 1976. Erflater heeft bij testament over zijn nalatenschap beschikt, maar is daarbij niet afgeweken van de wettelijke verdeling. Conform de wettelijke verdeling en de daartoe strekkende testamentaire bepalingen heeft eiseres alle goederen van de nalatenschap verkregen, komen alle daartoe behorende schulden voor haar rekening en hebben de beide zoons een vordering op haar verkregen ter grootte van een derde gedeelte van het zuiver saldo van de nalatenschap.

2.2 Verweerder heeft aan eiseres een aangiftebiljet Recht van successie uitgereikt (hierna: het aangiftebiljet). Het aangiftebiljet vermeldt als uiterste inleverdatum 1 april 2004. Per brief van 30 maart 2004 verzoekt de gemachtigde van eiseres om uitstel voor het doen van aangifte tot 1 juni 2004 en per brief van 27 mei 2004 verzoekt de gemachtigde om verder uitstel tot 1 augustus 2004. In laatstgenoemde brief deelt de gemachtigde mee dat het saldo van de nalatenschap wordt geschat op € 750.000 en dat eiseres en haar twee zoons elk voor een derde deel erfgenaam zijn. Per brief van 1 juni 2004 deelt verweerder de gemach-tigde mee dat het gevraagde uitstel wordt verleend en dat een voorlopige aanslag zal worden opgelegd.

2.3 Met dagtekening 14 juni 2004 heeft verweerder eiseres een voorlopige aanslag successierecht opgelegd naar een totale verkrijging van € 250.000 (1/3 van € 750.000) en, na toepassing van een vrijstelling van € 484.691, een belastbare verkrijging van nihil.

2.4 Hat aangiftebiljet is door de erfgenamen ondertekend op 30 juli 2004 en is op 6 augustus 2004 bij verweerder binnengekomen. Het aangiftebiljet vermeldt een "saldo vermogen huwelijksgoederengemeenschap" van € 1.388.823. Hiertoe behoort onder meer een onroerende zaak, bestaande uit de eigen woning met bijgebouwen, ondergrond en erf, plaatselijk bekend als [adres] (hierna kortweg aan te duiden als: de eigen woning). De eigen woning is aangegeven voor een waarde van € 672.956. Dit is de waarde volgens de ter zake van de woning gegeven beschikking in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ-waarde) met waardepeildatum 1 januari 1999.

2.5 Met dagtekening 28 februari 2005 heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Warmond aan eiseres een "aanslagbiljet gemeentelijke heffingen/WOZ-beschikking" voor het jaar 2005 uitgereikt. Volgens dit biljet is aan de eigen woning een waarde toegekend van € 1.229.431. Per faxbericht van 1 april 2005 heeft eiseres het biljet doorgestuurd naar haar gemachtigde.

2.6 Per brief van 24 maart 2005 deelt verweerder eiseres mee dat hem uit een onder-zoek van een waardedeskundige is gebleken dat de eigen woning op de overlijdensdatum een waarde in vrij opleverbare staat had van € 1.230.000. Verweerder baseert zich daarbij op een taxatierapport dat op 23 maart 2005 is opgemaakt door [F], registertaxateur bij de Belastingdienst. In genoemde brief deelt verweerder mee dat hij bij het opleggen van de aanslagen zal uitgaan van de waarde van € 1.230.000. Verder stelt verweerder in de brief dat de erfgenamen naar zijn mening opzettelijk een onjuiste aangifte hebben ingediend en dat hij daarom voornemens is vergrijpboeten op te leggen ter grootte van vijftig procent van de belasting die minder zou zijn geheven als bij het opleggen van de aanslagen zou worden uitgegaan van de in de aangegeven waarde van de eigen woning.

2.7 De brief van verweerder van 24 maart 2005 was voor eiseres aanleiding de eigen woning te laten taxeren door [G], makelaar en taxateur te [plaats]. Deze taxateur heeft op 13 mei 2005 de waarde van de eigen woning per de overlijdensdatum getaxeerd op € 1.245.000.

2.8 Met dagtekening 11 juli 2005 heeft verweerder eiseres de aanslag successierecht opgelegd. De aanslag bedraagt € 7.675 en is opgelegd naar een totale verkrijging van € 496.432 en een belastbare verkrijging van € 82.946. Bij het opleggen van de aanslag heeft verweerder eiseres bij de onderhavige beschikking een vergrijpboete van € 1.918 opgelegd, daarbij heeft verweerder de boete gematigd tot vijfentwintig procent. Na daartegen door eiseres gemaakt bezwaar heeft verweerder de boete bij de bestreden uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

2.9 In beroep is in geschil of de vergrijpboete terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Kort weergegeven stelt eiseres, primair, dat dit niet het geval is omdat zij met de aangegeven waarde van de woning een pleitbaar standpunt huldigde omdat de WOZ-waarde op 1 januari 1999 overeenkomt met de waarde bij voorgezette zelfbewoning op de overlijdensdatum. Subsidiair stelt eiseres dat, als al sprake is van het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte, sprake is van opzet van de adviseur die niet aan haar kan worden toegerekend.

2.10 Verweerder heeft de stellingen van eiseres gemotiveerd weersproken en daartoe - kort weergegeven - aangevoerd dat de erven, ten behoeve van een stellige aangifte, de woning hadden moeten laten taxeren. Door dit na te laten hebben zij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard een onjuiste aangifte te doen en met het doen van een onjuiste aangifte hebben zij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat een vergrijpboete zou worden opgelegd.

2.11Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de AWR, is een ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden de in de uitnodiging gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud in te vullen, te ondertekenen en in te leveren of toe te zenden. Ingevolge deze bepaling mag de inspecteur in beginsel uitgaan van de juistheid van de aangifte. Dit brengt mee dat als de belastingplichtige, om welke reden ook, bij het doen van aangifte toch een voorbehoud moet maken of niet voor de juistheid van alle daarbij verstrekte gegevens kan instaan, hij dit bij de aangifte op enigerlei wijze kenbaar moet maken.

2.12 Eiseres heeft aangevoerd dat de aangifte is ingediend in de verwachting dat ver-weerder wel zou reageren op de aangegeven waarde van de eigen woning. Met het maken van een dergelijk voorbehoud heeft eiseres, naar het oordeel van de rechtbank, niet voldaan aan haar verplichtingen zoals verwoord in artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de AWR. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de aangifte niet was voorzien van enige toelichting en dat ook overigens niet is gebleken dat eiseres dit voorbehoud op eniger-lei wijze aan verweerder heeft kenbaar gemaakt. Ook heeft eiseres, met het vermelden van de WOZ-waarde per 1 januari 1999, geen pleitbaar standpunt ingenomen. Van eiseres, die voor het nakomen van haar fiscale verplichtingen gebruik maakt van de diensten van een professionele belastingadviseur, mag redelijkerwijs worden verwacht dat zij weet dat voor de heffing van het successierecht de waarde in het economische verkeer op de overlijdens-datum moet worden aangegeven. Met het op deze wijze doen van aangifte heeft eiseres willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat verweerder, die mag uitgaan van de juistheid van de aangifte, de aanslag conform zou de aangifte opleggen en dat daardoor te weinig belasting zou worden geheven. De stelling van eiseres dat ten tijde van het indienen van de aangifte de werkelijke waarde van de woning nog niet bekend was, kan haar niet baten. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de AWR, had het op de weg van eiseres gelegen de woning te laten taxeren. Gelet op het feit dat de aangifte een jaar na de overlijdensdatum ingediend, had eiseres daar ook alle gelegen-heid voor.

2.13 Ter motivering van haar subsidiaire standpunt heeft eiseres aangevoerd dat zij in het geheel geen bemoeienis met het opmaken en indienen van de aangifte heeft gehad. Wat daarvan zij, eiseres heeft de aangifte zelf ondertekend en heeft, gelet op het grote verschil tussen de werkelijke en de aangegeven waarde van de woning, moeten begrijpen dat de aangegeven waarde te laag was. Met het ondertekenen van het aangiftebiljet heeft eiseres de verantwoordelijkheid genomen voor de inhoud van de aangifte en verklaard dat zij de gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud daarop heeft ingevuld. Naar het oordeel van de rechtbank is het daarom (mede) aan opzet van eiseres zelf te wijten dat een onjuiste aangifte is ingediend. Deze beroepsgrond faalt daarom.

2.14 Met inachtneming van het bepaalde in artikel 67d, eerste lid, van de AWR, leidt hetgeen is overwogen onder 2.12 en 2.13 de rechtbank tot het oordeel dat het aan (voor-waardelijke) opzet van eiseres is te wijten dat de aangifte onjuist is gedaan en daarom terecht een vergrijpboete is opgelegd. Feiten en omstandigheden die aanleiding geven de boete te matigen wegens wanverhouding tussen de boete en het beboetbare feit, zijn gesteld noch gebleken. De rechtbank acht de boete ook overigens passend en geboden. In zoverre is het beroep ongegrond.

2.15 Aangaande de vraag of de boete moet worden verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn overweegt de rechtbank het volgende.

Verweerder heeft het opleggen van de boete aangekondigd met de in 2.6 vermelde brief van 24 maart 2005. Na door eiseres gemaakt bezwaar is eiseres op 1 september 2005 door verweerder gehoord. Tijdens dit hoorgesprek heeft eiseres verzocht om de behandeling van het bezwaar aan te houden totdat een arrest van de Hoge Raad beschikbaar zou zijn waaruit zou blijken of en in hoeverre bij de waardebepaling van een woning rekening moet worden gehouden met voortgezette zelfbewoning. Het desbetreffende arrest is gewezen op 6 april 2007. De uitspraak op het bezwaar is gedaan op 5 november 2007. Tussen de aankondiging van de boete en de uitspraak op bezwaar liggen ongeveer twee jaar en zeven maanden. Om-dat op verzoek van eiseres is gewacht op een arrest van de Hoge Raad, dient bij de beoor-deling of door verweerder de redelijke termijn is overschreden, de periode tussen het hoor-gesprek en het wijzen van het arrest buiten beschouwing te worden gelaten. Deze periode heeft ongeveer een jaar en zeven maanden geduurd, zodat na aftrek van deze periode nog ongeveer een jaar resteert. Daarmee heeft verweerder de redelijke termijn niet overschreden. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder bij de uitspraak op bezwaar terecht geen vermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft toegepast. Ook in zover-re is het beroep derhalve ongegrond.

2.16 Tussen de uitspraak op bezwaar en deze uitspraak van de rechtbank liggen onge-veer een jaar en vijf maanden. Met de in 2.15 genoemde resterende periode van een jaar, is de redelijke termijn uiteindelijk met ongeveer vijf maanden overschreden. Bij zijn arrest van 19 december 2008, nr. 42 763, LJN BD0191, heeft de Hoge Raad bij wijze van vuistregel geoordeeld, dat bij overschrijding van de redelijke termijn met zes maanden of minder, de boete wordt verminderd met 5 procent. De rechtbank ziet geen aanleiding hiervan af te wij-ken. De boete dient daarom te worden verminderd met € 96 (5% van € 1.918) tot € 1.822.

2.17 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard en is de boete verminderd tot € 1.822.

2.18 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 12 maart 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.P.F. Slijpen, in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.