Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 19-11-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:21582 BK4646, AWB 09/3044

Rechtbank 's-Gravenhage, 19-11-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:21582 BK4646, AWB 09/3044

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
19 november 2009
Datum publicatie
9 december 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2009:BK4646
Zaaknummer
AWB 09/3044

Inhoudsindicatie

Aanslag Roerende zaak belasting. Onzekerheid omtrent nieuwe ligplaats voor woonboot heeft grote invloed op de waarde ervan. De rechtbank stelt die invloed op 50%. Beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 09/3044 RZB

Uitspraakdatum: 19 november 2009

Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 6 april 2009 op het bezwaar van eiser tegen na te noemen aanslag.

I ZITTING

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2009.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [A].

Namens verweerder zijn verschenen [B] en [C].

IIBESLISSING

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag belasting op roerende woon- of bedrijfsruimten tot een berekend naar een waarde van € 60.000;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 aan hem vergoedt.

IIIOVERWEGINGEN

1.Verweerder heeft met dagtekening 29 februari 2008 aan eiser een aanslag eigenarenbelasting op roerende woon- of bedrijfsruimten (hierna de aanslag ) opgelegd met betrekking tot de roerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woonboot). Verweerder heeft daarbij de waarde van de woonboot op waardepeildatum 1 januari 2007 (hierna: de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2008 vastgesteld op € 142.000.

2.Eiser heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Bij voormelde uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

3.Eiser is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woonboot. De lengte van de woonboot is 15,10 m, de breedte is 5,47 m. Het bouwjaar van het casco van de woonboot is 1956. De boot ligt aan een gehuurde ligplaats.

In geschil is de waarde van de woonboot op de waardepeildatum. Eiser bepleit een waarde van nihil dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag. Eiser heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.

De woonboot moet verdwijnen van de huidige ligplaats aan de [a-straat] te [Z]. Dit moet omdat een bouwbedrijf een groot kantoorgebouw gaat bouwen op de grond gelegen vlak voor de woonboot. Een woonboot zonder ligplaats is niet te verkopen en heeft geen economische waarde. Ter zitting is namens eiser nog aangevoerd dat nu de woonboot geen vaste ligplaats meer heeft en dus niet duurzaam aan een plaats gebonden is, hij niet valt onder de definitie van artikel 4 van de Verordening op de heffing en de invordering van belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten 2008.

4.Verweerder stelt de waarde welke met inachtneming van artikel 4, eerste lid, van de Verordening op de heffing en de invordering van belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten 2008 (hierna: de Verordening) op de waardepeildatum aan de woonark kan worden toegekend op € 142.000. Verweerder heeft ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde een taxatierapport overgelegd opgemaakt door H. Muchall, WOZ-taxateur werkzaam bij Thorbecke Adviseurs. In dit taxatierapport is de waarde van de woonboot getaxeerd op € 142.000. Naast gegevens van de woonboot, bevat dit taxatierapport gegevens van een aantal vergelijkingsobjecten.

5.Eisers stelling dat de woonboot niet valt onder de werking van de Verordening volgt de rechtbank niet. De woonboot had en heeft immers tot op dit moment nog een ligplaats en was/is daarmee duurzaam verbonden. De woonboot dient daarbij tevens tot permanente bewoning. Dat de woonboot op afzienbare termijn verplaatst zal gaan worden doet aan het vorenstaande niet af.

6.De waarde in het economische verkeer van de woonboot dient ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Verordening, en overeenkomstig artikel 221, tweede lid, van de Gemeentewet, in verbinding met artikel 17 van de Wet waardering onroerende zaken te worden bepaald op de waarde die aan de woonboot kan worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin deze zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.

7.Op verweerder rust de last om aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woonboot niet te hoog heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op het door hem overgelegde taxatierapport en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, hierin niet geslaagd. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.

Verweerder heeft ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde gewezen op de verkoopprijzen van een aantal vergelijkingsobjecten, eveneens woonboten, gelegen aan respectievelijk het [b-straat 1] te [Z] (totale prijs € 265.000) en [c-straat 1] te [P] (€ 220.000). Daargelaten de vergelijkbaarheid van deze woonboten, staat vast dat eisers woonboot op waardepeildatum en ook gerekend naar de toestand op 1 januari 2008 geen vaste ligplaats meer had. Vanaf 2005 was immers bekend dat de woonboot weg moest. De eigenaar van de (onder) grond heeft de huur opgezegd, omdat hij de grond direct voor de woonboot ging bebouwen. Een andere, vervangende, ligplaats werd niet aangeboden. Ook uit het hoorverslag gehouden op 8 december 2008 blijkt dat een door de gemeente bij de bouw bedongen nieuwe ligplaats voor de woonboot nog niet vast stond. Onzekerheid met betrekking tot de ligplaats heeft naar het oordeel van de rechtbank grote invloed op de prijs die een potentiële koper bereid is voor de woonboot te betalen en zal daarmee de waarde ervan, zolang die onzekerheid voortduurt, sterk verlagen. Nu verweerder blijkens het taxatierapport de waarde van de woonboot heeft bepaald als hebbende een vaste ligplaats en zonder dat rekening is gehouden met bovengenoemde onzekerheid, kan niet worden gezegd dat de door verweerder vastgestelde waarde van de woonboot in een juiste verhouding staat tot die van de vergelijkingsobjecten.

8.Nu verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of eiser de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord. Eisers stelling dat de woonboot in het geheel geen waarde meer zou hebben is niet met stukken onderbouwd en is ook niet op voorhand aannemelijk. Immers ook zonder vaste ligplaats kan aan het casco van een woonboot een zekere waarde worden toegekend. Daarbij komt dat de kans dat de woonboot een nieuwe ligplaats toegewezen zou krijgen gerekend naar de toestanddatum 1 januari 2008 niet nihil was, nu onderhandelingen daarover reeds gaande waren.

9.Nu geen van beide partijen naar het oordeel van de rechtbank er in is geslaagd het van haar gevergde bewijs te leveren, bepaalt de rechtbank de waarde van de woonboot op de waardepeildatum in goede justitie op € 60.000. De rechtbank sluit bij het bepalen van deze waarde aan bij de getaxeerde waarde van de woonark (€ 133.000) gelegen aan het [c-straat 1] te [P], nu deze ark naar het oordeel van de rechtbank voldoende vergelijkbaar is met de woonboot. De rechtbank stelt de waardeverlaging voor de woonboot vanwege de onzekerheid van de ligplaats op 50% en houdt voorts rekening met het oudere bouwjaar van de woonboot.

10.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

11.De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

Aldus vastgesteld door mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van de griffier mr. P.C. Stroebel.

Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2009.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.