Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 10-11-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:BW2815 ECLI:NL:RBSGR:2009:21836 BK4659, AWB 08/8199

Rechtbank 's-Gravenhage, 10-11-2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:BW2815 ECLI:NL:RBSGR:2009:21836 BK4659, AWB 08/8199

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
10 november 2009
Datum publicatie
27 november 2009
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2009:BK4659
Zaaknummer
AWB 08/8199

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Vergrijpboete. Aan rechtspersoon toegerekende grove schuld.

Eiseres, een BV, heeft de te weinig betaalde OB op haar balans vermeld als schuld, maar daarvoor geen suppletieaangiften ingediend. De rechtbank concludeert dat dit zijn oorzaak vindt in de interne organisatie van eiseres, met name een ontoereikende en niet adequaat bijgehouden administratie en een ontoereikende interne controle. Het is daarom aan grove schuld van eiseres te wijten dat te weinig belasting is betaald. De rechtbank oordeelt verder een dat suppletieaangifte die tijdens een boekenonderzoek aan de controleur wordt overhandigd, niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 67n van de AWR en daarom niet kan gelden als een vrijwillige verbetering.

Beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht, afdeling 4, enkelvoudige kamer

Procedurenummer: AWB 08/8199 OB

Uitspraakdatum: 10 november 2009

Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[X] Handels- en Adviesburo B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 10 oktober 2008 op het bezwaar van eiseres tegen de aan haar opgelegde vergrijpboete, opgelegd bij een naheffingsaanslag omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004.

I ZITTING

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2009. Namens eiseres is [A] daar verschenen. Namens verweerder is [B] verschenen, bijgestaan door mr. [C].

Ter zitting heeft tevens de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het beroep van [X] Beheer B.V. betreffende de aan die vennootschap opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting voor het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004, procedurenummer AWB 08/8199 OB. Al hetgeen in die zaak is aangevoerd en overgelegd dient ook geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in deze zaak.

IIBESLISSING

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de boete tot € 1.138,- en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644,-;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 288,- aan haar vergoedt.

IIIOVERWEGINGEN

3.1Eiseres vormt met [X] Beheer B.V., [D] Consultants B.V. en IT [E] B.V. een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) met [X] Beheer B.V. als moedermaatschappij. Bestuurder van de vennootschappen die tot de fiscale eenheid behoren is [X]. Voor de omzetbelasting is eiseres zelfstandig belastingplichtig.

3.2In oktober 2007 heeft verweerder bij de fiscale eenheid voor de Vpb een boeken-onderzoek uitgevoerd. Het controlerapport is gedagtekend 8 november 2007 en daarin is onder meer het volgende vermeld:

"1Reikwijdte van het onderzoek

Onderzocht is de balanspost omzetbelasting 2004 zoals opgenomen in de aangifte vennootschapsbelasting van [X] Beheer B.V.

(...)

3Omzetbelasting

(...)

[Eiseres]

De balanspositie per 31-12-2001 bedraagt € 4.978

<balanspositie 31-12-2001>

(...)

4.2Vergrijpboete omzetbelasting [eiseres]

Over de correctie 6 genoemd onder punt 3 leg ik naast de naheffingsaanslag een vergrijpboete op ingevolge artikel 67f Alemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25 en 28 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 op. De vergrijpboete bedraagt 50%. De grondslag van de boete is het bedrag van de belasting dat niet of niet tijdig is betaald voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet van belastingplichtige niet (tijdig) is betaald.

(...)

Aangezien in de jaarrekening de betreffende omzetbelasting als schuld is opgenomen, maar dit bedrag niet op aangifte is betaald, heeft belastingplichtige gelet op het bedrag in absolute en relatieve omvang willens en wetens het reële risico genomen dat te weinig belasting betaald zou worden. Derhalve is sprake van voorwaardelijke opzet, zijnde opzet."

3.3Naar aanleiding van de bevindingen uit het boekenonderzoek heeft verweerder eiseres voor het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ter grootte van € 3.693,- (€ 4.553,- -/- € 860,-) en bij beschikking een vergrijpboete van € 2.276,- (50% van € 4.553,-). Bij de bestreden uitspraak op bezwaar heeft verweerder de naheffingsaanslag en de vergrijpboete gehandhaafd.

3.4In geschil is of de vergrijpboete terecht is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of het aan opzet van eiseres te wijten is dat over het jaar 2003 te weinig omzetbelasting is betaald.

3.5Eiseres stelt dat geen sprake was van opzet en heeft daarvoor het volgende aangevoerd:

- verweerder heeft met het doen van uitspraak op bezwaar de in artikel 7.10 van de Awb genoemde termijn overschreden, wat moet leiden tot boeteverval;

- de administratie van de tot het concern behorende vennootschappen wordt door één persoon gevoerd en bij het samenstellen van de jaarrekeningen zijn zeer veel correctieboekingen gemaakt, vooral met betrekking tot onderlinge prestaties waarvan de in rekening gebrachte bedragen onjuist of in het geheel niet waren geboekt;

- de jaarrekeningen zijn met [X] op concernniveau besproken en de ondernemer wist niet en kon, gezien de over 2003 en 2004 geleden verliezen, ook redelijkerwijs niet vermoeden dat er nog flinke bedragen aan omzetbelasting moesten worden betaald;

- bij de aankondiging van het boekenonderzoek is aan verweerder meegedeeld dat suppletie-aangiften zouden worden ingediend;

- er waren binnen het concern ook omvangrijke bedragen terug te ontvangen;

- er is sprake van afwezigheid van alle schuld.

3.6Verweerder heeft de stellingen van eiseres gemotiveerd weersproken. In de loop van het geding heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van opzet maar van grove schuld en dat de boete daarom moet worden verminderd tot 25 procent.

3.7Ingevolge artikel 67f, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr), kan, indien het aan grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat omzetbelasting niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald, aan de belastingplichtige een vergrijpboete worden opgelegd.

3.8Ingevolge artikel 67n van de Awr wordt een vergrijpboete niet opgelegd aan de belastingplichtige die alsnog een juiste en volledige aangifte doet, dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden.

3.9Op grond van artikel 51, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, kunnen strafbare feiten worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder 1° van dat artikel, kunnen, indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, de in de wet voorziene straffen en maatregelen, indien zij daarvoor in aanmerking komen, tegen die rechtspersoon worden uitgesproken.

3.10Bij de beoordeling of en in hoeverre het aan opzet of grove schuld van een rechtspersoon, in casu eiseres, is te wijten dat te weinig belasting is afgedragen, moeten de gedragingen worden beoordeeld van de natuurlijke personen die binnen hun bevoegdheid voor de rechtspersoon werkzaamheden verrichten, ter vervulling van de aan hen toebedeelde taken. Daarbij moet tevens worden nagegaan of en in hoeverre opzet of schuld van die natuurlijke personen zijn oorzaak vindt in de interne organisatie van de rechtspersoon en het opzet of de schuld mitsdien aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.

3.11De rechtbank stelt voorop dat het indienen van een zogenoemde suppletieaangifte in het algemeen is aan te merken als een vrijwillige verbetering als bedoeld in artikel 67n van de Awr. Als aan de in dat artikel gestelde voorwaarden wordt voldaan, voorkomt de belastingplichtige door het indienen van een suppletieaangifte dat hem voor het niet tijdig voldoen van de desbetreffende belasting een vergrijpboete kan worden opgelegd. Het niet indienen van een suppletieaangifte levert op zichzelf echter geen beboetbaar feit op en kan, naar het oordeel van de rechtbank, ook niet leiden tot het oordeel dat het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat op een eerder tijdstip, namelijk bij het indienen van de (reguliere) aangiften, te weinig belasting op aangifte is voldaan. Het beboetbare feit in deze zaak is het niet tijdig op aangifte voldoen van omzetbelasting die eiseres over de in het jaar 2003 vallende aangiftetijdvakken verschuldigd is geworden. Al hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd over de vraag of eiseres tijdig actie heeft ondernomen naar aanleiding van de in het controlerapport vermelde balanspost van € 4.553,-, kan daarom onbesproken blijven.

3.12Gesteld noch gebleken is dat [X] binnen eiseres op enig moment werkzaamheden heeft verricht die niet tot de aan hem toebedeelde taken behoorden of dat hij bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden buiten de aan hem toegekende bevoegdheden is getreden. Ook zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat het geheel of grotendeels aan het persoonlijke optreden van één of meer binnen of voor eiseres werkzame personen is te wijten dat te weinig belasting is afgedragen.

3.13Uit de gedingstukken komt naar voren dat eiseres een dermate groot gedeelte van de in het naheffingtijdvak verschuldigd geworden belasting niet op aangifte heeft voldaan, dat dit, naar het oordeel van de rechtbank, de leiding van eiseres bekend moet zijn geweest, althans bekend had behoren te zijn. Uit hetgeen eiseres heeft aangevoerd volgt dat het niet tijdig voldoen van de belasting vooral is terug te voeren op het feit dat onderlinge verrekeningen en, naar de rechtbank begrijpt, de daarvoor in rekening te brengen vergoedingen en omzetbelasting, veelal niet of onvolledig werden geboekt. Vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het niet volledig voldoen van de verschuldigde omzetbelasting zijn oorzaak vindt in de interne organisatie van eiseres, met name een ontoereikende en niet adequaat bijgehouden administratie en een ontoereikende, kennelijk zelfs geheel ontbrekende, interne controle. Met inachtneming van hetgeen is overwogen in 3.10 is de rechtbank daarom van oordeel dat het aan grove schuld van eiseres is te wijten dat te weinig belasting is betaald. Dat, naar eiseres heeft gesteld, in concernverband de nog te betalen omzetbelasting per saldo slechts relatief gering is, maakt dit niet anders. De in het controlerapport genoemde vennootschappen, waaronder eiseres, zijn afzonderlijke belastingplichtigen voor de omzetbelasting die elk gehouden zijn tot het voeren van een administratie waaruit hun fiscale verplichtingen te allen tijde duidelijk blijken.

3.14Eiseres heeft gesteld dat zij bij de aankondiging van het boekenonderzoek aan verweerder heeft meegedeeld dat er suppletieaangiften zouden worden ingediend. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een door eiseres opgestelde suppletieaangifte die is gedagtekend 10 oktober 2007. Naar verweerder onweersproken heeft gesteld is deze suppletieaangifte hem tijdens het boekenonderzoek overhandigd. Uit het controlerapport blijkt dat het boekenonderzoek is aangekondigd op 27 augustus 2007 en op 16 oktober 2007 plaatsvond. Dat eiseres bij haar toezegging dat zij suppletieaangiften zou indienen de juiste en volledige inlichtingen heeft verstrekt op grond waarvan verweerder haar een juiste naheffingsaanslag kon opleggen, is gesteld noch gebleken en acht de rechtbank ook niet aannemelijk. Op het moment dat eiseres de suppletieaangifte aan verweerder overhandigde was verweerder bezig met het boekenonderzoek en dus met de onvolledige voldoening op aangifte bekend, althans kon eiseres redelijkerwijs vermoeden dat die verweerder bekend zou worden. De rechtbank is daarom van oordeel dat bij het indienen van de suppletieaangifte niet is voldaan aan de in artikel 67n van de Awr gestelde voorwaarden op grond waarvan het opleggen van een vergrijpboete achterwege zou moeten blijven.

3.15Op grond van al het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel de verweerder eiseres terecht een vergrijpboete heeft opgelegd. Eiseres heeft een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld, maar heeft daarvoor, naar het oordeel van de rechtbank, geen concrete feiten en omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt. Wel dient de boete, gelet op hetgeen is vermeld in 3.3 en 3.6, te worden verminderd tot 25 procent van de nageheven belasting, oftewel tot € 1.138,-. De rechtbank acht deze boete passend en geboden. Feiten en omstandigheden die aanleiding geven de boete te matigen wegens wanverhouding tussen de boete en het beboetbare feit, zijn gesteld noch gebleken. De stelling van eiseres dat de boete moet vervallen omdat de in artikel 7.10, eerste lid, van de Awb gestelde termijn is overschreden, vindt, naar het oordeel van de rechtbank, geen steun in enige geschreven of ongeschreven rechtsregel. De rechtbank merkt daarbij nog op dat tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar beroep kan worden ingesteld ingevolge artikel 6:2 van de Awb. De rechtsbescherming tegen overschrijding van de in artikel 7:10, eerste lid, van de Awb bedoelde termijn is dus voldoende gewaarborgd. Indien de laatstbedoelde stelling van eiseres moet worden verstaan als een beroep op het in acht nemen van de redelijke termijn van artikel 6 van het EVRM, overweegt de rechtbank dat de boete is aangekondigd door middel van toezending van het controlerapport op 15 november 2007 en dat de rechtbank binnen twee jaren daarna uitspraak doet. De redelijke termijn is daarmee niet overschreden. Ook in zoverre is er geen aanleiding de boete te verminderen of te laten vervallen.

3.16 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

3.17 De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).

Aldus vastgesteld door mr. G.J. Ebbeling, in tegenwoordigheid van de griffier H. van Lingen.

Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2009.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.