Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 11-11-2010, BO3731, AWB 09-38676

Rechtbank 's-Gravenhage, 11-11-2010, BO3731, AWB 09-38676

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft de rechtbank bij faxbericht van 26 oktober 2010 verzocht een beslistermijn van acht in plaats van twee weken op te leggen. Eiseres verzoekt de rechtbank een termijn van twee weken te hanteren, dan wel een beslistermijn aan verweerder op te leggen die de rechtbank redelijk voor komt.

De rechtbank acht in dit geval een termijn van zes weken redelijk. Daartoe wordt overwogen dat verweerder al vanaf de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2010, LJN BL1483, had kunnen weten dat zijn beoordeling van artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn in de context van geheel Zuid- en Centraal-Somalië in rechte geen stand zou houden. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiseres ter zitting van 6 juli 2010 heeft verwezen naar twee uitspraken van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, van 27 juli 2010, LJN BN2505 en LJN BN2508, waarin is geoordeeld dat verweerder heeft nagelaten te motiveren waarom bedoelde beoordeling niet zou kunnen plaatsvinden tegen de achtergrond van Mogadishu in het bijzonder.

Hier staat tegenover dat verweerder in het geval hij een aanvraag wil afwijzen, gehouden is om ingevolge artikel 39 van de Vw 2000 eerst een nieuw voornemen uit te brengen voordat dit besluit wordt genomen en dat eiseres dan het recht heeft om hierop haar zienswijze in te brengen. Reeds vanwege deze wettelijke voorschriften bestaat aanleiding om op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een andere termijn te bepalen dan de in het eerste lid van dit artikel genoemde termijn van twee weken. De rechtbank weegt daarbij mee dat een besluit ingevolge de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb zorgvuldig moet zijn voorbereid en deugdelijk dient te zijn gemotiveerd. Voorts is het zo dat eiseres in zoverre duidelijkheid heeft dat zij weet dat verweerder ernaar streeft om binnen acht weken na het faxbericht van 26 oktober 2010 een besluit te nemen.

Gelet hierop en het feit dat sinds de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2010, LJN BN6728, alsmede het faxbericht van 26 oktober 2010, en het moment dat deze uitspraak wordt gedaan alweer enige tijd is verstreken, acht de rechtbank het redelijk te bepalen dat verweerder binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden opnieuw beslist.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch

Sector bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 09/38676

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2010

inzake

[eiseres],

geboren op [datum] 1979,

van Somalische nationaliteit,

eiseres,

gemachtigde mr. I.M. van Kuilenburg,

tegen

de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie,

te Den Haag,

verweerder,

gemachtigde mr. A. Bril.

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) afgewezen.

Eiseres heeft op 22 oktober 2009 tegen dit besluit beroep ingesteld.

De zaak is behandeld op de zitting van 6 juli 2010, waar eiseres is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.

Bij brief van 14 september 2010 heeft de rechtbank partijen bericht dat aanleiding wordt gezien om het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te heropenen. Daartoe heeft de rechtbank redengevend geacht dat niet in geschil is dat eiseres afkomstig is uit Mogadishu. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) heeft bij uitspraak van 9 september 2010, met zaaknummer 201005094/1/V1, uitspraak heeft gedaan in een zaak van een vreemdeling die afkomstig is uit Mogadishu en zich uitgelaten over de vraag hoe artikel 15, aanhef en onder c, van richtlijn 2004/83/EG (hierna: Definitierichtlijn) in dat licht dient te worden beoordeeld. De rechtbank heeft ingevolge artikel 83, vijfde lid, van de Vw 2000 aan verweerder verzocht om binnen een week schriftelijk aan de wederpartij en de rechtbank te laten weten of de uitspraak van de Afdeling aanleiding is voor handhaving, wijziging of intrekking van het bestreden besluit.

Bij faxbericht van 20 september 2010 heeft de gemachtigde van verweerder bericht dat het bestreden besluit is ingetrokken en dat opnieuw op de aanvraag van eiseres zal worden beslist. Eiseres mag die beslissing in Nederland afwachten. Verweerder neemt aan dat dit voor de gemachtigde van eiseres aanleiding vormt het beroep in te trekken. Verder verklaart verweerder zich bereid de proceskosten van eiseres te vergoeden tot een bedrag van € 874,-.

Bij faxbericht van 21 september 2010 laat de gemachtigde van eiseres weten niet akkoord te gaan met het voorstel tot intrekking van het beroep. De rechtbank wordt verzocht het beroep gegrond te willen verklaren, althans het beroep te behandelen als een beroep tegen het niet tijdig beslissen.

Bij brief van 27 september 2010 heeft de rechtbank verweerder bericht dat de in artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000 genoemde beslistermijn is verstreken. Verweerder is verzocht om binnen twee weken te laten weten of in dit geval sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan de rechtbank een andere beslistermijn zou moeten opleggen dan de in artikel 8:55d, eerste en tweede lid, van de Awb genoemde beslistermijn van twee weken.

Eerst bij faxbericht van 26 oktober 2010 heeft verweerder hierop gereageerd. Daarbij heeft verweerder de rechtbank toestemming verleend om ingevolge artikel 8:57 van de Awb een (nadere) zitting achterwege te laten.

Bij faxbericht van 3 november 2010 heeft eiseres gereageerd op het faxbericht van verweerder van 26 oktober 2010. Daarbij is de rechtbank te kennen geven dat verdere behandeling van de zaak ter zitting niet nodig is.

De rechtbank heeft partijen bij brief van 4 november 2010 bericht dat het onderzoek met toepassing van artikel 8:57 van de Awb wordt gesloten en dat binnen zes weken uitspraak zal worden gedaan.

Overwegingen

1. Nu het bestreden besluit van 28 september 2009 door verweerder is ingetrokken, is het belang van eiseres bij een beoordeling van de rechtmatigheid van dit besluit komen te ontvallen. Het beroep van eiseres zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.

2. Doordat bij het besluit van 20 september 2010 evenwel is volstaan met intrekken van de afwijzing van de aanvraag en niet opnieuw op de aanvraag is beslist, is niet binnen de termijn van artikel 42 van de Vw 2000 op de aanvraag van 20 november 2008 beslist. Derhalve is sprake van een niet tijdig nemen van een besluit dat ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Awb wordt het beroep van 22 oktober 2009 tegen het besluit van 28 september 2009 thans tevens geacht gericht te zijn tegen het besluit van 20 september 2010. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 maart 2006, LJN AV7798. Het beroep is in zoverre gegrond.

3. Op 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen in werking getreden. Ingevolge artikel III, tweede lid, van genoemde wet blijft op een bezwaar- of beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit dat is ingediend voor het tijdstip waarop afdeling 8.2.4a (beroep niet tijdig beslissen) van de Awb van toepassing is geworden, het recht zoals dit gold voor dat tijdstip van toepassing. Nu het beroepschrift dateert van 22 oktober 2009, moet gelet op voornoemd artikel, dit beroep worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat sinds 1 oktober 2009 geldt.

4. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, zoals dat met ingang van 1 oktober 2009 luidt, kan, voor zover hier van belang, het beroepschrift worden ingediend zodra:

a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en

b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.

Indien redelijkerwijs niet van belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan ingevolge artikel 6:12, derde lid, van de Awb het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.

5. Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit geval redelijkerwijs niet van eiseres worden verlangd dat zij het bestuursorgaan in gebreke stelt. Door het intrekken van het bestreden besluit is immers de situatie ontstaan dat de fase waarin op de aanvraag moet worden beslist, weer is opengevallen.

6. Gelet op artikel 8:55d, eerste en tweede lid, van de Awb dient de rechtbank te bepalen dat verweerder binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt en een nadere dwangsom verbindt aan haar uitspraak voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft. Echter, ingevolge artikel 8:55d, derde lid, van de Awb kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.

7. Desgevraagd heeft verweerder bij faxbericht van 26 oktober 2010 de rechtbank laten weten dat er naar zijn mening sprake is van een bijzonder geval. Verweerder is niet in staat om binnen twee weken na de uitspraak van de rechtbank een nieuwe beslissing te nemen. Dit is gelegen in een aantal oorzaken. Volgens verweerder is van belang dat de materie rondom artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn met betrekking tot de situatie in Mogadishu, complex van aard is. Het ligt voor de hand dat verweerder om die reden enige tijd nodig heeft zich te beraden over dergelijke zaaksoverstijgende belangen. Een andere complicerende factor is gelegen in de omstandigheid van de aanstelling van een nieuwe bewindspersoon die zich zal moeten beraden over het standpunt te dien aanzien. Verder zal de instructie van het beslisproces, nadat er een nieuw standpunt bekend is gemaakt, enige tijd in beslag nemen. Verweerder streeft ernaar om binnen acht weken een nieuw standpunt in te nemen en verzoekt de rechtbank dan ook om een beslistermijn van acht in plaats van twee weken op te leggen.

8. In reactie op het vorenstaande heeft eiseres bij faxbericht van 3 november 2010 laten weten dat zij het standpunt van verweerder niet kan volgen. Voor wat betreft de stelling dat verweerder meer tijd nodig heeft om positie te bepalen, word gewezen op de eerste uitspraak van de Afdeling van januari 2010 over artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn, welke lijn is bevestigd in de uitspraken van de Afdeling van september 2010. Dat verweerder er nog steeds niet in is geslaagd een standpunt in te nemen, is dan ook niet iets dat ten nadele van eiseres dient te komen. Eiseres wijst erop dat haar asielaanvraag dateert van november 2008 en inmiddels dus al twee jaar loopt, terwijl zij belang heeft bij snelle duidelijkheid over haar verblijfsstatus. Zij verzoekt de rechtbank derhalve een termijn van twee weken te hanteren, dan wel een beslistermijn aan verweerder op te leggen die de rechtbank redelijk voor komt.

9. De rechtbank overweegt dat de Afdeling reeds in haar uitspraak van 26 januari 2010, LJN BL1483, heeft geoordeeld dat verweerder in die zaak onvoldoende had gemotiveerd dat zich in Mogadishu, ten tijde van belang, geen uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn voordeed. Voorts heeft de Afdeling in haar uitspraak van 9 september 2010, LJN BN6728, overwogen dat onder meer uit voormelde uitspraak van 26 januari 2010 voortvloeit dat bij de toetsing aan bedoelde richtlijn, indien zich niet in alle delen van het desbetreffende land van herkomst een situatie als in die bepaling beschreven voordoet, moet worden bezien in welk duidelijk te onderscheiden deelgebied een dermate hoge mate van willekeurig geweld voordoet in het kader van het aan de gang zijnde gewapend conflict dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar dat gebied, louter door zijn aanwezigheid, een reëel risico loopt op de in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn bedoelde ernstige schade.

10. Gelet op het vorenstaande had verweerder, die zich eerst in het verweerschrift op het standpunt heeft gesteld dat de beoordeling van artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn in de context van Somalië dient plaats te vinden tegen de achtergrond van geheel Zuid- en Centraal-Somalië, al zeker vanaf 26 januari 2010 kunnen weten dat dit standpunt in rechte geen stand kan houden. Daar komt bij dat de gemachtigde van eiseres zich in reactie hierop op het standpunt heeft gesteld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat in Mogadishu geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Bovendien heeft zij ter zitting verwezen naar twee uitspraken van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, van 27 juli 2010, LJN: BN 2505 en LJN: BN 2508, waarin is geoordeeld dat verweerder heeft nagelaten te motiveren waarom bedoelde beoordeling niet zou kunnen plaatsvinden tegen de achtergrond van Mogadishu in het bijzonder.

11. Hier staat tegenover dat verweerder in het geval hij de aanvraag wil afwijzen, gehouden is om ingevolge artikel 39 van de Vw 2000 eerst een nieuw voornemen uit te brengen voordat dit besluit wordt genomen en dat eiseres dan het recht heeft om hierop haar zienswijze in te brengen. Reeds vanwege deze wettelijke voorschriften bestaat aanleiding voor de rechtbank om op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een andere termijn te bepalen dan de in het eerste lid van dit artikel genoemde termijn van twee weken. De rechtbank weegt daarbij mee dat een besluit ingevolge de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb zorgvuldig moet zijn voorbereid en deugdelijk dient te zijn gemotiveerd. Voorts is het zo dat eiseres in zoverre duidelijkheid heeft dat zij weet dat verweerder ernaar streeft om binnen acht weken na het faxbericht van 26 oktober 2010 een besluit te nemen.

12. Gelet op het vorenstaande en het feit dat sinds eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 9 september 2010, alsmede het faxbericht van verweerder van 26 oktober 2010, en het moment dat deze uitspraak wordt gedaan alweer enige tijd is verstreken, acht de rechtbank het redelijk te bepalen dat verweerder binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden opnieuw beslist. De rechtbank zal tevens met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elk dag waarmee de termijn voor het nemen van een nieuw besluit wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00.

13. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, acht de rechtbank termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:

• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;

• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;

• waarde per punt € 437,00

• wegingsfactor 1.

14. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank,

- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 28 september 2009, niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond;

- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;

- bepaalt dat verweerder binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit dient te nemen;

- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00;

- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 874,00, en te voldoen aan eiseres.

Aldus gedaan door mr. J. van Berchum als rechter in tegenwoordigheid vanmr. A.A.M.J. Smulders als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2010.

<HR>

Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:

<i>Raad van State

Afdeling bestuursrechtspraak

Hoger beroep vreemdelingenzaken

Postbus 20019

2500 EA Den Haag

De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt <b>vier weken</b> na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.</i>

Afschriften verzonden: