Home

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 09-02-2011, ECLI:NL:RBZLY:2011:166 BP7340, Awwb 10/1008

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 09-02-2011, ECLI:NL:RBZLY:2011:166 BP7340, Awwb 10/1008

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Datum uitspraak
9 februari 2011
Datum publicatie
10 maart 2011
ECLI
ECLI:NL:RBZLY:2011:BP7340
Zaaknummer
Awwb 10/1008

Inhoudsindicatie

Obesitas en daaruit voortvloeiende beperkingen brengen slechts geringe bovengebruikelijke zorg met zich; geen indicatie; beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD

Sector Bestuursrecht

Registratienummer: Awb 10/1008

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

eiser te woonplaats,

wonende te Zwolle,

wettelijk vertegenwoordigster: (naam) (hierna: de moeder van eiseres)

gemachtigde: mr. E. Kort - Schenk,

en

het bestuur van de stichting Centrum Indicatiestelling Zorg,

gevestigd te Zwolle, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2009 heeft verweerder beslist op de aanvraag voor zorg in de zin van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ). Daarbij heeft verweerder bepaald dat eiseres niet in aanmerking komt voor een indicatie. Wel heeft verweerder aan eiseres in het kader van de zogenaamde gewenningsregeling een indicatie voor Ondersteunende Begeleiding, klasse 2, toegekend voor de periode van 8 juli 2009 tot 8 december 2009.

Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 4 mei 2010 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Het beroep is ter zitting van 6 januari 2011 behandeld.

De moeder van eiseres is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door L.M.R. Kater.

Overwegingen

1. Eiseres is een thans 11-jarig meisje dat in korte tijd veel is aangekomen. Dit heeft tot overgewicht geleid, waarvan zij beperkingen ondervindt in haar bewegingsvrijheid en uithoudingsvermogen. Dit is door de moeder van eiseres verwoord in de aanvraag van AWBZ-zorg van 20 april 2008 + bijlage. Naast lichamelijke klachten als gevolg van het overgewicht worden in de aanvraag ook psychische klachten genoemd. Volgens haar moeder heeft eiseres een medische problematiek en een leerachterstand en heeft zij als vorm van zorg Ondersteunende en Activerende Begeleiding nodig. Op de aanvraag is door verweerder beslist zoals hierboven onder procesverloop uiteengezet.

2.1 Namens eiseres is in beroep – kort gezegd – aangevoerd dat de gegeven indicatie onvoldoende recht doet aan de beperkingen van eiseres. Door verweerder is geen rekening gehouden met de door de moeder van eiseres ervaren dreigende overbelasting. Er is wél sprake van een somatische grondslag die AWBZ-zorg rechtvaardigt. Eiseres lijdt aan een genetische afwijking, als gevolg waarvan ze zo snel is aangekomen. Ook de psychische en gedragsproblemen van eiseres vloeien hieruit voort. Het besluit van verweerder wordt onzorgvuldig geacht.

2.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat weliswaar sprake is van een

somatische grondslag, maar dat eiseres niet in aanmerking komt voor een indicatie ten aanzien van de functie Begeleiding. Volgens verweerder is namelijk geen sprake van zogenaamde “bovengebruikelijke zorg” en daarnaast zijn de beperkingen van eiseres licht. Ook is volgens verweerder niet gebleken van (dreigende) overbelasting bij de moeder van eiseres.

3. De rechtbank overweegt als volgt.

3.1 Allereerst volgt hieronder een korte uiteenzetting van de bij de beoordeling van belang zijnde artikelen, zoals deze ten tijde in geding luidden.

3.1.1 Ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ voorzien burgemeester en wethouders erin dat in hun gemeente ten behoeve van de inwoners een onafhankelijk indicatieorgaan werkzaam is, dat kosteloos besluit of een inwoner is aangewezen op een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen van zorg.

3.1.2 Artikel 9b, eerste lid, van de AWBZ bepaalt dat aanspraak op zorg, aangewezen ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ, slechts bestaat indien en gedurende de periode waarvoor het bevoegde indicatieorgaan op een door de verzekerde ingediende aanvraag heeft besloten dat deze naar aard, inhoud en omvang op die zorg is aangewezen.

3.1.3 Ingevolge artikel 2 van het Zorgindicatiebesluit, wordt als vorm van zorg als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ onder meer aangewezen de zorg, bedoeld in artikel 6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Bza).

3.1.4 In artikel 2, eerste lid, van het Bza is - voor zover van belang - bepaald dat de verzekerde, behoudens voor zover het zorg betreft die kan worden bekostigd op grond van een andere wettelijke regeling of een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, aanspraak heeft op begeleiding. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de aanspraak op zorg slechts bestaat voor zover de verzekerde, gelet op zijn behoefte en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening, redelijkerwijs daarop is aangewezen. Hierin komt tot uitdrukking dat slechts aanspraak bestaat op begeleiding op grond van de AWBZ, indien dit niet kan worden bekostigd op grond van een andere wettelijke regeling.

3.1.5 Ingevolge artikel 6 van het Bza omvat begeleiding de door een instelling te verlenen activiteiten aan verzekerden met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van:

a. sociale redzaamheid,

b. het bewegen en verplaatsen,

c. het psychisch functioneren,

d. het geheugen en de oriëntatie,

e. die matig of zwaar probleemgedrag vertonen.

2. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, zijn gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en strekken tot voorkoming van opname in een instelling of verwaarlozing van de verzekerde.

3. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, bestaan uit:

a. het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen

b. het ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie, of

c. het overnemen van toezicht op de verzekerde.

3.1.6 Mede ter nadere invulling van de begrippen ‘doelmatige zorgverlening’ en ‘redelijkerwijs aangewezen zijn’ in artikel 2, tweede lid, van het Besluit heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ (de beleidsregels) vastgesteld.

3.1.7 Vanuit het perspectief van de indicatiestelling heeft verweerder de beleidsregels uitgewerkt in de CIZ-indicatiewijzer (de Indicatiewijzer).

3.1.8 In bijlage 3 bij de beleidsregels, ‘Gebruikelijke zorg’, zoals van toepassing ten tijde in geding, is onder punt 2. vermeld dat een kind aangewezen is op AWBZ-zorg als het gaat om een chronische situatie, waarbij de omvang van de zorg substantieel meer is dan de zorg die een gezond kind van dezelfde leeftijd nodig heeft. Met substantieel kan gedacht worden aan een omvang, op weekbasis, van gemiddeld meer dan een uur per etmaal. Alleen voor de omvang vanaf dit extra uur per etmaal kan voor een kind een aanspraak op AWBZ-zorg worden bepaald.

3.1.9 De rechtbank is van oordeel dat voornoemd beleid niet in is strijd met de toepasselijke wet- en regelgeving en de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten gaat.

3.2 Het bestreden besluit is gebaseerd op medisch advies van N.I.H.K. Schaefer van

23 april 2010. Hij komt op basis van dossierstudie en overleg met de behandelend sector tot de conclusie dat de obesitas van eiseres middels een dieet kan worden behandeld, nu hiervoor geen onderliggende afwijkingen werden vastgesteld. Hiervoor is de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorliggend op de AWBZ. Weliswaar is bij moleculair genetisch onderzoek een “unclassified HNF-4alpha gen” gevonden: een erfelijke diabetes mellitus, maar een predispositie voor een diabetes mellitus op basis van deze genafwijking wil volgens Schaefer nog niet zeggen dat de ziekte zich ook klinisch uit. Wanneer er aandacht en behandeling is voor de obesitas is de prognose over het algemeen gunstig. Volgens Schaefer is er op basis van de beperkingen van eiseres ten gevolge van de obesitas sprake van geringe bovengebruikelijke zorg. Daarnaast komt hij op basis van informatie van de huisarts tot de conclusie dat er geen sprake is van (dreigende) overbelasting bij de moeder van eiseres.

3.3 In beroep zijn namens eiseres bij schrijven van 30 augustus 2010 nieuwe stukken ingebracht, te weten een dyslexieverklaring uit mei 2010 en een rapport van orthopedagoog L. van der Vorm van 27 mei 2010.

3.4 De rechtbank stelt op grond van de stukken en het hiervoor overwogene vast dat bij eiseres sprake is van een ernstige, niet nader gediagnosticeerde obesitas. Weliswaar wordt namens eiseres gesteld dat de obesitas wordt veroorzaakt door een genetische afwijking, maar dit leidt de rechtbank niet uit het dossier af: in de brief van klinisch moleculair geneticus dr. M. Losekoot van 19 januari 2007, waar ook Schaefer in zijn advies aan refereert, wordt gesteld dat bij eiseres een “unclassified variant” is gevonden “in exon 4 van het HNF-4alfa gen”, maar dat bij gebrek aan klinische gegevens van de familieleden van eiseres geen uitspraak kan worden gedaan over de status van deze unclassified variant. Uit een brief van kinderarts dr. E.J. Schroor van 25 maart 2010 leidt de rechtbank daarnaast af dat ook volgens de kinderarts geen sprake is van diabetes mellitus bij eiseres. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat vanwege het langdurige onderzoek dat nodig is om vast te stellen of het gen ook daadwerkelijk de oorzaak is van de obesitas, is besloten om een en ander op dit moment niet verder te doen onderzoeken. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de genafwijking van eiseres de oorzaak is van haar obesitas.

3.8 Zoals hiervoor onder 3.4 reeds overwogen brengen de obesitas en de daaruit voortvloeiende beperkingen volgens Schaefer slechts geringe bovengebruikelijke zorg met zich. Hetgeen hiertegen namens eiseres is ingebracht, te weten dat wel degelijk sprake is van bovengebruikelijke zorg nu de moeder van eiseres zowel ’s ochtends als ’s avonds één uur aan verzorging van eiseres kwijt is, is door eiseres niet nader onderbouwd. Derhalve heeft verweerder zich terecht op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van bovengebruikelijke zorg als bedoeld in bijlage 3 van de beleidsregels. Het beroep faalt derhalve in zoverre.

3.9 Volgens Schaefer ondervindt eiseres als gevolg van haar obesitas lichte beperkingen op het gebied van sociale redzaamheid/regievoering en daarnaast lichte beperkingen op het gebied van probleemgedrag en bewegen/verplaatsen. Om aanspraak te kunnen maken op een indicatie ten aanzien van de functie Begeleiding is ingevolge het bepaalde in het hierboven onder 3.1.5. genoemde artikel 6 van het Bza vereist dat sprake is van matige of zware beperkingen. Van de zijde van eiseres is niet aangetoond dat zulks bij haar het geval is. Ook in zoverre faalt het beroep.

4. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat de weigering indicatiestelling door verweerder op goede gronden is genomen. Gelet hierop is het beroep ongegrond.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, voorzitter, mr E. Steendijk en

mr. W.F. Bijloo, rechters, en door de voorzitter en mr. M.D. Moeke als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op

Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.