Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-02-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1358, AWB-13_4302

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-02-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1358, AWB-13_4302

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
27 februari 2014
Datum publicatie
26 maart 2014
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2014:1358
Formele relaties
Zaaknummer
AWB-13_4302
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024]

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting

Belanghebbenden hebben aan hun zoon in rekening-courant gelden verstrekt ten behoeve van diens onderneming. Hiervan zijn geen overeenkomsten opgesteld en concrete aflossingsschema’s en rentevergoedingen ontbreken. Later zijn schenkingsovereenkomsten opgemaakt, als gevolg waarvan de verstrekte bedragen met de rekening-courantschuld zijn verrekend. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van een schenking, maar dat bedoeld is een lening te verstrekken. De verstrekkingen kwalificeren als in het maatschappelijk verkeer ongebruikelijke terbeschikkingstellingen als bedoeld in artikel 3.91, derde lid, van de Wet IB 2001.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 13/4302

uitspraak van 27 februari 2014

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer].H.96) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.000, alsmede bij beschikking heffingsrente van € 282 vastgesteld.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 juni 2013 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 7 augustus 2013, ontvangen bij de rechtbank op 8 augustus 2013, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2014 te Breda. Voor het verhandelde ter zitting en de daar aanwezige personen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting.

1.7.

De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

1.8.

Na sluiting ter zitting van het onderzoek is (mede) namens belanghebbende een brief (met bijlagen) ingezonden, gedagtekend 6 februari 2014, door de rechtbank ontvangen op 10 februari 2014. De rechtbank heeft in deze brief en bijlagen geen reden gezien voor heropening van het onderzoek op de voet van artikel 8:68 van de Awb. Gelet hierop heeft de rechtbank bij de beoordeling van het beroep geen acht geslagen op de inhoud van deze brief met bijlagen.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is gehuwd met [de echtgenote] (de echtgenote). Zij hebben samen één zoon, [de zoon] (de zoon). De zoon woonde in het onderhavige jaar bij belanghebbende en zijn echtgenote in huis.

2.2.

In 2003 is de zoon een onderneming gestart in de vorm van een eenmanszaak, te weten [de onderneming] te [woonplaats] (de onderneming). De onderneming is gevestigd in een gedeelte van de eigen woning van de heer en mevrouw [belanghebbende]. In 2009 is [A BV] opgericht uit een samenwerkingsverband tussen [Adviesburo] (hierna: [Adviesburo]) en de onderneming.

2.3.

Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in de jaren 2003 tot en met 2011 in rekening-courant gelden verstrekt aan de onderneming van hun zoon, omdat hij over onvoldoende kapitaal beschikte om voldoende nieuwe titels te kunnen produceren en banken de onderneming niet wilden financieren. Om de verstrekkingen aan hun zoon te kunnen doen hebben belanghebbende en zijn echtgenote hun spaargeld aangewend en een persoonlijke lening afgesloten. Ter zake van de geldverstrekkingen zijn geen overeenkomsten opgesteld. Verder heeft belanghebbende om niet werkzaamheden verricht in de onderneming van de zoon.

2.4.

Vanwege de verlieslijdende situatie van de onderneming hebben belanghebbende en zijn zoon op diverse wijzen getracht financiering voor de onderneming te verkrijgen en gebruik te maken van ondersteuningsregelingen. De samenwerking met [Adviesburo] was bedoeld om de onderneming winstgevend te maken en om het aantrekken van kapitaal te vergemakkelijken. [Adviesburo] en de bank stelden als voorwaarde dat belanghebbende en zijn echtgenote de ontstane rekening-courant verhouding met hun zoon zouden afbouwen door middel van schenkingen, omdat terugbetaling voorlopig niet haalbaar was voor de zoon. Als gevolg daarvan hebben belanghebbende en zijn echtgenote en hun zoon bij overeenkomsten van 17 maart 2009 vastgelegd dat belanghebbende en zijn echtgenote per 31 december 2008 een bedrag van € 25.859 en per 11 maart 2009 een bedrag van € 44.141 aan hun zoon hebben geschonken. Daarbij is overeengekomen dat deze bedragen met de bestaande rekening-courantschuld tussen belanghebbende en zijn echtgenote en hun zoon per de schenkingsdata werden verrekend. Van de schenkingen zijn aangiften schenkingsrecht gedaan.

2.5.

In de aangiften inkomstenbelasting over 2009 hebben belanghebbende en zijn echtgenote een bedrag van € 46.984 aangemerkt als een verlies op beleggingen in durfkapitaal. Hiervan is € 23.984 toebedeeld aan belanghebbende en € 23.000 aan zijn echtgenote.

2.6.

Bij brief van 21 augustus 2012 heeft de inspecteur aan belanghebbende een informatieverzoek gezonden betreffende, onder meer, de aftrek kwijtschelding durfkapitaal. De daarop volgende correspondentie heeft niet tot overeenstemming op dit punt geleid.

2.7.

Op 3 oktober 2012 heeft de inspecteur aan belanghebbende een aanslag IB/PVV 2009 opgelegd waarin hij de aftrek kwijtschelding durfkapitaal heeft gecorrigeerd. Op 6 februari 2013 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Het tegen de aanslag gemaakte bezwaar is door de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 28 juni 2013 afgewezen.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of in verband met de geldverstrekkingen bedragen in mindering kunnen worden gebracht op het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende. Daarbij is in geschil of de geldverstrekkingen kwalificeren als leningen en, zo ja, of de geldverstrekkingen kunnen worden aangemerkt als in het maatschappelijk verkeer ongebruikelijke terbeschikkingstellingen als bedoeld in artikel 3.91, derde lid, van de Wet IB 2001. Niet in geschil is dat geen sprake is van durfkapitaal.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij daar ter zitting aan hebben toegevoegd.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag en de beschikking heffingsrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing