Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-05-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:3986, AWB-13_3977

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-05-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:3986, AWB-13_3977

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
26 mei 2014
Datum publicatie
3 juli 2014
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2014:3986
Formele relaties
Zaaknummer
AWB-13_3977
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024]

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Belanghebbende verhuurt opslagruimten in twee panden aan particulieren en ondernemers, waarbij tevens transportmiddelen ter beschikking worden gesteld. Belanghebbende zorgt voor bewaking. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van vrijgestelde verhuur van onroerende zaken als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de Wet OB.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 13/3977

uitspraak van 26 mei 2014

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 89.409 en gelijktijdig bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 11.627 (aanslagnummer [aanslagnummer].F.01.9501).

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 juli 2013 de naheffingsaanslag en de heffingsrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 26 juli 2013, diezelfde dag ontvangen bij de rechtbank, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 318.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2014 te Tilburg voor de enkelvoudige kamer. Ter zitting zijn tegelijkertijd behandeld de zaken, die bij de rechtbank geregistreerd zijn onder de procedurenummers 13/4900 en 13/3977. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Almere, en namens de inspecteur, [verweerder].

1.6.

De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op 18 februari 2014 naar partijen is verzonden. De inspecteur heeft op het proces-verbaal gereageerd bij brief van 4 maart 2014 waarvan een kopie naar belanghebbende is gezonden. Het onderzoek ter zitting is gesloten en er is een mondelinge uitspraak aangekondigd.

1.7.

De enkelvoudige kamer heeft vervolgens het vooronderzoek heropend en de zaak ter behandeling en beslissing verwezen naar een meervoudige kamer. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Hij exploiteerde in de jaren 2006 tot en met 2009 een opslagbedrijf op twee locaties: in [plaats X] onder de naam “[opslag A]” en in [plaats Y] onder de naam “[opslag B]”. Daarnaast verhuurde belanghebbende opslag- en kantoorruimte aan derden.

2.2.

Het opslagbedrijf in [plaats X] werd geëxploiteerd in een pand (een voormalige konijnenstal) waarin zeecontainers en houten containers stonden. Particulieren en ondernemers konden tegen vergoeding opslagruimte huren in (een deel van) deze containers. De zeecontainers stonden naast elkaar op de vloer van het pand en fungeerden tevens als draagvloer voor de houten containers die op de eerste etage stonden; die etage was bereikbaar met een lift. Zowel de zeecontainers als de houten containers waren verplaatsbaar.

2.3.

Het opslagbedrijf in [plaats Y] werd geëxploiteerd in een door belanghebbende gehuurd pand met een oppervlakte van 5.000 m2. Belanghebbende en de verhuurder hebben geopteerd voor belaste verhuur. In het pand bevinden zich een kantoor en balieruimte en daarnaast opslagruimten die zijn afgescheiden door wanden en (rol)deuren. Het pand bestaat uit drie hallen. Eén daarvan is in gebruik bij E. Beks Bedrijfsvloeren BV.

2.4.

Belanghebbende zorgde voor permanente bewaking van de panden. De panden waren voorzien van ventilatie en van verwarming die er voor zorgde, dat de temperatuur nooit lager werd dan 5 graden Celsius. De openingstijden waren beperkt maar in [plaats Y] veel ruimer dan in [plaats X]. De huurders mochten alleen in het pand komen voor laden en lossen. In de opslagruimten waren geen aansluitingen voor elektriciteit. Het was de huurders verboden om hun opslagruimte aan derden ter beschikking te stellen. Voor de huurders waren transportwagentjes beschikbaar. Klanten konden tevens gratis gebruik maken van een bestelbus of aanhangwagen.

2.5.

Belanghebbende heeft ter zake van de verhuur aan particulieren geen omzetbelasting in rekening gebracht, maar heeft wel uit de omzet afkomstig van particulieren 19% omzetbelasting berekend en op aangifte voldaan. Bij verhuur aan ondernemers is btw in rekening gebracht. Belanghebbende heeft alle voorbelasting die betrekking heeft op de panden en op de containers in aftrek gebracht. De inspecteur heeft aftrek van de voorbelasting ter zake van de huur van het pand in [plaats Y] geweigerd en de overige voorbelasting herrekend naar rato van de onbelaste (particulieren) en belaste (ondernemers) omzet. Ter zake daarvan is de bestreden naheffingsaanslag opgelegd.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of de hiervoor beschreven verhuur van opslagruimten is aan te merken als verhuur van onroerende zaken in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de Wet OB. Belanghebbende meent van niet en acht alle voorbelasting aftrekbaar; de inspecteur is de tegengestelde mening toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.4.

De berekening van de naheffingsaanslag is als zodanig niet in geschil.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing